Historisch Archief 1877-1940
No. 2793
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 13 DECEMBER 1930
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
Groquante
Croquetjes
door
Alida Zevenboom
RINALDO Rinaldini of de Ban
dieten-Hoofdman", roman in
vijf deelen ik weet nog hoe ik er in
gesmuld heb en ik durf het nu wel te
bekennen, dat ik van hem droomde
en dat hij mij de calesch deed uitstap
pen, waarbij hij mij innig de hand
drukte en daarna naar zijn tent in het
bosch voerde, aan den rand van een
diepen afgrond, en net toen ik in den
afgrond zou vallen, werd ik wakker,
wat ik erg jammer vond. Ja, zoo
droomen wij, jonge meisjes ik
spreek van vijftig jaar geleden, na
tuurlijk nog van onze helden en zoo
kan het best dat op een der
Amsterdamsche bovenhuisjes in West" een
jongmeisje droomt van den
Amsterdamschen Rinaldo Rinaldini die post
koetsen aanhoudt en leegplundert en
postkantoren binnen dringt, den een
zamen postbode bij de turf en de
anthraciet opsluit en daarna op zijn
gemak de aangeteekende brieven in
zijn zak stopt. Wie had dat van ons
rustige, veilige, onromantische Am
sterdam kunnen denken !
Ik heb me al afgevraagd of het niet
door de film zou komen dat wij hier
zulke vreemde toestanden beleven,
die wij allemaal bij meneer Tuschinski
gezien hebben, maar dat kan toch
eigenlijk niet, want waarvoor zouden
wij anders een film-commissie hebben,
die al wat slecht is en slecht kan maken
afkeurt en wegknipt?
Verleden week vertelde Leentje me
dat haar jongste zuster. . .. enfin. . . .
zij verwacht een kleintje, al is zij niet
naar het Stadhuis geweest en dat zijn
van die natuurverschijnselen die in
de netste families van tijd tot tijd
schijnen voor te komen en Leentje
zei dat haar moeder dacht dat het
gekomen was, omdat het meisje geen
film oversloeg, maar als het daar van
zou komen, wat doen die heeren in
den Haag dan eigenlijk en zijn zij dan
niet aansprakelijk voor al de ellende
die over dat kind gebracht wordt?
Maar ondertusschen vind ik dat
onze goede stad wel wat erg
Amerikaansch wordt.
Toen meneer Gulden in den Raad
voorstelde om in de uitbreiding-Zuid
van die hooge huizen te gaan bouwen,
net als in Nieuw-York, heb ik al tegen
mezelf gezegd: dat gaat nooit goed
en het is uitgekomen ook hoeveel
keer is de Post nu al niet beroofd?
En dacht u dat ik als vrouw
op-mezelf niet een beetje bang ben als ik
's avonds van nicht vandaan kom en
soms moederziel alleen in de Banstraat
loop? Het bloed staat je soms stil als
er in eens iemand uit een portiek
schiet en ik heb nog maar een
ext)'aveiligheidsslot op de huisdeur laten
maken. Ik herinner me nog zoo goed
de dagen van de gebroeders Lavertu
die aan het paneelzagen waren en voor
wie geen huisdeur veilig was. Ze zeggen
wel dat dominee Abraham Kuyper
bij ze in de leer is geweest, maar dat zal
wel laster zijn. Hoewel hij een vaste
hand van zagen had, dat moet gezegd
worden. Mevrouw zaliger liet in dien
tijd de deur pantseren en's avonds
zette ik al wat breekbaar was achter
mijn kamerdeur, zoodat, als er een
binnen was gekomen, ik wel wakker
zou zijn geworden van het
gerinkeldekinkel. En ik vraag me wel eens af of
de heeren van de Spaarbank wel alle
maal met revolvers loopen, want wie
zegt me niet dat straks een of ander
bandiet bij hen een overval doet en er
met mijn boekje en het geld van door
gaat? Maar ik heb er ook over zitten
peinzen wat nu toch eigenlijk het
verschil is tusschen zoo'n Rinaldo
Rinaldini met een zwart masker voor
en een revolver in zijn hand, en som
mige bankheeren met een glad gezicht
en een nog gladdere tong. De een doet
een raken greep en verdwijnt en de
andere komt bij je op de thee en laat
een mooi prospectus achter en je geld
ben je net zoo goed kwijt en misschien
nog wel zoo afdoend. Van de week had
ik nog weer zoo'n meneer bij me en
hij noemde mij zuster" en toen was
hij bij mij aan het goede kantoor.
want van je familie moet je het toch
maar hebben en ik wreef hem even
onder zijn neus, dat ik nog altijd van
een broeder" vijfhonderd gulden
kreeg die ik hem had afgedragen voor
het doopen van inlandsche kindertjes
op Borneo en onder het stuk dat hij
me liet zien, stonden toch de mooiste
namen en het is altijd een troost dat
die er tenminste ook zijn ingeloopen,
hoewel meneer Stanislafski me verteld
heeft, dat die heeren altijd zorgen
bijtijds gedekt te zijn of er net op het
goede oogenblik uitspringen.
En wat zegt u van dien mist in
het Luiksche? Ik ben er van den
zomer nog in de buurt geweest met
zoo'n toeristen-vrachtwagen en toen
rook het er al raar, maar toen ik het
van de week las, wil u wel gelooven,
dat ik het er al benauwd van kreeg?
En gelooft u ook niet, dat als het in
1931 weer begint met den oorlog, er
al honderden gestikt zullen zijn alleen
al van den schrik? Als ik van Geneve
lees en hoe ze daar onderhandelen,
dan krijg ik het ook altijd op mijn
borst.
Suggestie, zegt het acteurtje,
maar ik zeg: giftgas". . . .
TAALSCHUT
XXII. antipatliiscli. politiseh
Bij een vorige gelegenheid, toen ik
de dwaasheid van politioneel en
justitioneel trachtte aan te toonen,
heb ik een lans gebroken voor de
vreemde woorden, die hun
romaanschen en griekschen oorsprong nog
duidelijk openbaren. Voor zoover de
taal KI' heeft verkregen uit de oude
betrekkingen van de Xederlanden met
de Romaansche beschaving is het
plicht, ze ongerept te bewaren bij den
vorm, waarin ze werden overgenomen.
Tot de voornaamste dezer
woordvormen behooren de adjectieven op
iek. Met dit achtervoegsel heeft de
taal hen aanvaard eu gewettigd.
ten tijde dat de uitgang -inch nog niet
rondkroop over haar grond. Ik noem
u op den gis ongeveer naar ouderdom :
katholiek, kanoniek, scholastiek,
schisntiitiek, publiek, klassiek, /loliliek, ti
ranniek, patriotiek, authentiek,pucifiek,
periodiek, herwck. fanatiek, ?inctfonniek,
met riek, kubiek, journalist iek.numeriek,
karakteristiek, intrinsiek, balsamiek,
/eerlek, medium iek. De laatste zijn eer
der jong dan oud en weerleggen bij
voorbaat de mogelijke bewering, dat
-iek in het heden een afgestorven uit
gang zou zijn. Al deze woorden zijn
van goed fatsoen en allooi. Alleen
maynifiek had het ongeluk, tot platte
burgerlijkheid af te dalen.
Toegevende aan den duitschen in
vloed hebben onze schrijvers en
taalmenschen nagelaten, eenig verzet te
bieden tegen het binnendringen van
dat verfoeielijke -isch. Dat onkruid
wroette voort en hechtte zich vast
aan alle nieuwe vormingen van dien
aard. Zoo menige kloeke iek-vomu. is
door die zwam gespleten: fantast iek,
ironiek, electriek; het electrieke licht
schreef men 1) nog omstreeks 1880.
Maar als men dan niet bij machte is,
die iscA-woekering te stuiten het is,
een zaak van eer en plicht jegens de
taal, -iek te beschermen en te beves
tigen waar het nog kansen heeft. Het
wankelt zeer bedenkelijk in pro
blematiek en satiriek. Ook despotiek en
authentiek staan niet vrij meer. He
raldiek, mystiek, specifiek bieden nog
goeden tegenstand; fanatiek wordt
nog niet ernstig bedreigd. De kracht
dadigste van alle lijkt mij energiek;
energisch, dat barre mispunt, schijnt
zich onmogelijk te kunnen vastzetten.
Sympathiek en antipathiek zijn, naar
wij vertrouwen mogen, ontkomen aan
de afschuwelijke omhelzing van
sympathisch en antipathiseh, ofschoon deze
twee kwijlers door de Tachtigers 2) be
gunstigd werden. En wat moet dat
politiseh bij Aardrijkskunde 3). Zet
men dat heele mooie va,k dan een
moffenpet op?
Kenige i'efc-vormen waren hun be
houd hieraan verschuldigd, dat de
taal aan de met hen overeenkomende
op -isch een verschil in beteekenis
toekende. Zoo kregen we de paren:
fysiek?fysisch; komiek?komisch ; ex
centriek?excentrisch; kritiek?kritisch ;
metriek?metrisch ; cinstick(-en)?elas
tisch, Bij diplomatiek?di)>lo»iutisch
wordt het verschil niet goed meer in
het oog gehouden, ten nadeele na
tuurlijk van ifk. Men kan ergerlijk
genoeg al lezen van diplomatische
betrekkingen.
Gij werpt misschien tegen, dat de
vormen op -isch toch wel hun nut
hebben, omdat er nu een duidelijk
onderscheid kan worden gezien
tusschen liet adjectief op isch en zijn
substantief op iek; tragisch?Irai/ick;
symbolisch?symboliek-.plastisch
piasHek. Maar dit is een zwakke rede
neering, al dadelijk ontzenuwd door
politiek, katholiek, karakteristiek, pe
riodiek, journalistiek, die denzelfden
vorm voor het adjectief en het sub
stantief vertoonen en, als wat van
beide ook gebruikt, nooit eenige aan
leiding tot verwarring geven.
Aldus: houd vast aan de vormen op
-iek, die zich gevrijwaard hebben
voor de overweldiging door -isch;
ondersteun hen, die zwak staan; zie
het dappere troepje met nieuwe man
schap te versterken. Wel heeft de
Nederlandsche taal haar germaansche
kinderen het liefst, maar zij begeert
een goede voogdes te blijven over
haar romaansche pupillen ook.
CII. F. HA.IK
1) bijv. Gcrard Keiler in zijn fraaie
Nederlandsche vertaling vun Jules Ver
nes Wonderreieen.
2) Zonder dat u-i j den vertolker
kenden, lazen u-ij den sympathischen
arbeid. (Veru-ey in een akelig duitsche
bui). Zelfs de aanraking is mij
antipathiesch (Kloos. Veertien jaren).
3) Prof. Steinmetz geeft college in
deze Politische aardrijkskunde; Woens
dag in het Ethnoloyisch?sociographisch
Seminaar. Jantje u-erd zoo naar in
het Aquaar.
In schut XXI wilde ik afrekenen met
opheffen. Neen sprak Mr. Ch. E. Jacobs
ik geef u nog een mooie voor
uwgruwelkamer: De eviuniseering" o juter Jott
von Katzenellnbogen! heeft nu ten doel
dit voedingsmanco op te heffen". Lukt het
misschien ook, als men al eviuniseerende zijn
tekort aan voeding aanvult?