De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 20 december pagina 13

20 december 1930 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Kerstnummer 13 In ieder geval was het werkelijkheid dat mejuffrouw P., na den door de natuur gestelden termijn beviel, en wel op een even ongewone wijze als zij tot des bevallens oorzaak was geraakt. Zonder eenige pijn of arbeid bracht zij namelijk een zoon ter wereld, half zingend en schertsende woorden toevoegende aan de beangste baker, die juist de allerergste zwarigheid verwachtte. Nauwelijks was dit kind echter geboren, of het lied veranderde van toonaard: een wild krijten, een hartverscheurend geschreeuw weerklonk, als van een dier dat men levend zijn ingewanden uitrukt. Uren lang duurde het, buren vielen in onmacht, honden jankten in de straat, toen zij eindelijk meer dood dan levend een tweede zoon ter wereld bracht, welke ondanks zijn veel zwaarder geboorte sprekend zijn broeder geleek. De eerste werd Jan genoemd, de tweede Jakob. Het was in een andere plaats dan mijn geboortestad dat mejuffrouw P... toen haar winkel dreef, zoodat het niet bekend is of zij de beide knaapjes gelijkelijk behandelde. Maar wel is het zeker, dat zij hen meermalen toevoegde, dat Jan het kind was harer liefde, een kind uit zachtheid en toegenegenheid voortgekomen; Jakob daarentegen het kind van violentie en overmacht. En zij had reden dit te zeggen. Jan toch, volgde als een schaduw zijn broeder, hielp hem als hij viel, liet hem het leeuwendeel der vruchten opeten die zij samen stalen, nam gaarne de schuld op zich wanneer zij beiden bestraft zouden worden. Jakob echter was al vroeg een ruwe gast: nog voor hij het kromspreken was ontwend, bezigde hij al vloekwoorden, was jegens iedereen een schelm, behalve wanneer het zijn broeder Jan gold, dien hij ontzag en verschoonde waar hij maar kon. De vriend schap tusschen deze twee was ook iets waardoor een elk getroffen werd. Daar zij noch doof, noch blind waren, bemerkten deze eigengereide knapen al ouder wordend gauw genoeg, dat een ieder ze weerde als kinderen der schande, kinderen van een bizonder gróóte schande. Geen ouders waren zoo onvoorzichtig hun kroost te veroorloven mee te doen aan de steeds gevaarlijke of laatdunkende spelen dezer knapen. Geen schoolmeester wenschte zijn klas te bezoedelen door hun aanwezigheid. Zoodat zij opgroeiden voor galg en rad, met geenerlei deugd behept, of het moest zijn de vriendschap voor elkander, deugd die zij niet alle schelmen en boeven gemeen hebben. Waarschijnlijk verdroot het hun toch, door een ieder geschuwd te worden als de moolik en de droes. Tenminste toen zij zestien jaar oud waren, zeiden zij tot hun moeder: Dit nest van hypokrieten verlaten we; ergens moet de wereld wijder zijn dan tusschen dijken en duinen. Wij blijven geen dag langer. Ga je mee, moeder?" De plaats van een vrouw is bij de haard," antwoordde mejuffrouw P... Ondervinding en de jaren hadden haar wijzer gemaakt. De drieste jongens stoorden zich niet aan dit doordachte antwoord, en vertrokken dienzelfden avond. Mejuffrouw P... verkocht haar winkel en verhuisde naar mijn geboortestad, waar toenmaals niemand haar kende, zoodat zij de eerste jaren tot een dragelijke welstand geraakte. Pas later drongen de geruchten ook door in de nieuwe veste welke haar herbergde; het een na het ander. Veel later hoorde ik echter de geheele geschiedenis en het einde ervan: Dat mejuffrouw P... zeer ernstig ziek werd, en naar Frankrijk schreef aan haar zoons om ze nog eenmaal te mogen weerzien. fX-zen hadden zich intusschen, gelijk te verwachten was, een weg gebaand door de wereld. Jan, de zachtaardige, was eigenaar geworden van een groote Bank van Leening, welke hem ruime winsten scheen af te werpen. Jakob had het gebracht tot leider van een beruchte dievenbende, terwijl de vrucht van beider vriendschap een belangengemeenschap was welke stellig hierin zal bestaan hebben, dat Jan de goederen heelde welke Jakob stal, en deze op zijn beurt Jan's begunstigers het geld afhandig maakte dat zij voor hun beleende goederen ontvingen. Ten tijde der zware ziekte van mejuffrouw P... gebeurde lut juist, dat Jakob, de dievenleieler, op ernstige wijze kennis maakte met het gerecht, gelijk reeds lang tevoren had behooren te geschieden. En hoezeer Jan ook zijn best deed om de schuld op zich te laden, liet gelukte hem niet zijn broeder uit de gevangenis te houden en zelf daarin te gaan. Op dat tijdstip ontvingen zij het schrijven van de vrouw die hen gebaarel had die ik niet met de naam van moeder te betitelen waag. Hoewel nu Jan, het kind van de liefde, had behooren te gaan, deed hij dit niet, zeggende dat hij zijn broeder niet in diens nood wilde verlaten, ofschoon Jakob hem bezwoer mede in zijn naam de oude vrouw te bezoeken. Woog de geheimzinnige band welke tweelingen bindt hern zwaarder dan de kinelerplicht ? Of was het de zorg voor zijn Bank van Leening die hem weerhield? Waar het zulke snoodaards betreft, heeft men recht het laatste te veronderstellen. Jan ging niet. Doch toen hij na eenige dagen zijn broeder in de gevangenis wilde bezoeken, vernam hij van den cipier dat Jakob de vorige nacht was uitgebroken en ontvlucht. Eerst na een week werd Jan op een avond opgeschrikt door het tikken tegen zijn raam. ,,Ik ben het, Jakob ! Doe open," fluisterde een stem. Jan omhelsde zijn broeder, waarna deze vertelde in het geheim naar Holland te zijn gereisd, om zijn moeder in hare krankheid te troosten. Zij stierf in zijn armen, zuchtende: Vaarwel Jan, mijn lieve zoon," en zich vervloekende door te zeggen: O Booze, komt gij eindelijk terug. .. . eindelijk?" De tweelingen lachten schel bij dit verhaal, alsof er een anccdote verteld was. Hoe ik dit alles weet ? zal UEd. zich hierbij afvragen. Het verloop der historie verklaart het u. Lang zag Jan de kans zijn broeder te verbergen voor diens gerechte hateren. Doch zelfs in zoo slecht geordende landen als Frankrijk zijn de armen der Justitie langer dan de schelmen gemeenlijk vermoeden. Jakob werd weder gevat. Men veroordeelde Jakot tot de galeien, alwaar hij na weinig maanden reeds verkwijnde en stierf. _, n vermocht hem niet te volgen, maar evenmin zijn geliefde broeder te vergeten. Het verdriet en de een zaamheid werkten zuiverend op zijn gemoed. Men moet wel gelooven dat hij werkelijk een kind der liefde was, want in enkele jaren tijds werd hij een dichter die vele schoone lierzangen schreef over een kameraad en wapenbroeder" en een groot episch gedicht over Kastor en Pollux, waarin hij in overschoone jamben ele belofte deed zijn broe der tot in den Hades te zullen gaan vinden, en waarin hij, onder symbolen verscholen, ele geschiedenis van geheel zijn familie bezong. UEd. zal het ongetwijfeld gelezen hebben, want naar ik vernomen heb, is de beroemde, onlangs verscheiden Eransche bard welke schreef onder den naam van Paul Delapée, niemand anders dan Jan, de zoon van mejuffrouw P... ! Hij schijnt inderdaad de onsterfelijkheid te zullen deelachtig worden. Welaan dan, Edelgeboren en Hooggeleerde Heer ! Ik hoop U met deze ware geschiedenis niet al te zeer verdroten te hebben uit onnutte spraakzaamheid. Slechts wilde ik u ecnig materiaal verschaffen voor de zoo interessante theorie waarop ik meende- dat Uzelf reeds in Uw voordracht /inspeelde: dat niet alle verhalen der oude mythologie als simpele verdichtsels moeten opgevat worden, en dat in elke fabel wel een draad van Ariadne is geweven, die tot de waarheid voert. Geloof mij nogmaals een groot bewonderaar van uw kennis, en uw dankbare schuldenaar voor al het schoone en wetenswaardige dat ik uit uw mond mocht vernemen, mij noemende, Van UEd. de onderdanige dienaar, J. S. C... hulponderwijzer. In Londen de bus Israëls

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl