De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 20 december pagina 17

20 december 1930 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

Kerstnummer 17 een glaasje stout klein geld had ik zeg dat had die meneer met zijn gouden band om zijn' arm, in mijn album geschreven en er was een bundeltje vergeet-mij-nietjes bij geplakt.... hoe vindt u zoo'n huichelaar? Een zilveren knipje met zeker drie guldens er in en wat kwartjes en dub beltjes. Maar het zal hem er naar gegaan zijn. Een half jaar later las ik dat een stuurman bij de groote vaart door inboorlingen in Indi was opgegeten en ik mag een mensch niets kwaads tocwenschen en daarom hoop ik dat hij die inboorlingen niet te /waar op de maag heeft gelegen. Ik blacbr verder in mijn albiim en daar staat met mooie trekletters: Wel foei, een vou\vt]e op dit blad En bovendien nog vastgeplakt Geloof mij, Ali, beste meid, Het is voorwaar geen' Maar 't is dat ge onder al uw vrinden Mij het eerst terug zult vinden". slordigheid En onderteekend met.... maar dat doet er niet toe. Hij is nu netjes getrouwd en zal wel grootvader zijn. Ik heb wel eens van meneer Stanislafski ge hoord dat de politie er een zoogenaamd zwart boek" op nahoudt, waarin alles omtrent de boeven staat opgeteekend en ik moet zeggen, dat ik aan dat boek begon te denken toen ik zoo bladerde in dat ver geelde album dat net rook als sommige kransen op een kerkhof. Je vraagt je als vrouw af hoe iemand met zoo'n zwarte ziel zoo'n mooi gevoelig versje kan maken en hoe lief: Wel foei, een vouwtje op dit blad.... U hadt dien meneer met dat vou\vtje in zijn ziel moeten kennen toen ik hem onder het oog bracht dat hij bezig was te trachten onder al mijn vrinScheel van nijd . . den zoek te raken en ik heel wat moeite gedaan had om hem terug te vinden. Niet dat er iets gebeurd was dat. . .. enfin.... maar een vromv hoeft zich toch maar niet altijd om den tuin te laten leiden als ze wat al te goed van vertrouwen is. Hij was bediende bij Migny in de Kalverstraat, bij wie mevrouw zaliger zich altijd liet kappen als er wat bizonders te doen was. Er werd toen nog niet gepermanent en iedere vrouw die wat in de melk te brokken had, droeg, bij haar eigen haar, ook nog haar van een ander, en ik weet nog dat ze in de keuken scheel keken van de nijd toen Krancois want zoo heette de kapper mij a la Eédora" gekapt had en toen hij er mee bezig was, hoorde ik hem achter mijn rug zeggen: ,, wat heb je toch een mooie, blanke hals, veel mooier dan van menige dame uit de Bocht" en meteen. ... er loopt nog een rilling van woede over mijn rug als ik er aan denk, gaf hij me een zoen in mijn nek en om dat ik een kapmantel omhad, kon ik hem geen labberdaan op zijn wang geven. Drie maanden lang hadden we zoo'n beetje losvaste verkeering en telkens als ik zei dat ik nu einde lijk wel eens haring of kuit wou hebben, had hij weer een andere smoes en ik weet het nog als de dag van gisteren, dat hij op 23 September jarig was en ik gaf hem nog een mooie meerschuimen pijp met drie, een beetje bloot gekleedc, zeemeerminnen er in gesne den, die hij moest doorrooken en ik deed er nog wat extra fijne Portorico bij en, u zal het niet willen gelooven, maar zes weken later was hij getrouwd met Mina, onze schommelige keukenmeid, die een dik spaarbankboekje had en is hij voor zichzelf in de Pijp begonnen, die toen net zoo'n beetje in op komst was en ik weet nog best dat ik met een kameraad op een avond in de Gerard Dcustraat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl