Historisch Archief 1877-1940
Pioniers: Zonnebaden
Studentenleven in Amsterdam
door L. S. G. de Hartog
i
?
i
WAAROM juist het jaar 1895 moet worden herdacht, is mij
een raadsel. Evenwel, er wordt eiken dag zooveel herdacht,
dat de moeite niet waard is, dat ik niet zal trachten juist dit raadsel
pp te lossen.
Liever maar terstond aan het herdenken begonnen:
Ik kan mij het jaar 1895 nog levendig herinneren: het was het
begin van mijn studententijd en dus een goed jaar.
De café's sloten toen nog om twee uur 's nachts. Nog hoor ik den
kleinen kellner van het oude, gezellige American" te i uur 55 door
de zaal roepen: Nog vijf minuten, meneeren !" En om twee uur
behoefde men, als men nog niet naar huis wilde, niet dadelijk naar de
studentensociëteit op den Heiligeweg te gaan. Wel neen. Daar kwam
men pas tegen vier uur terecht. In dien tusschentijd kon men nog veel
en goed bier drinken in de Warmoesstraat bijv. in het achterzaaltje
van de Löwenbrau; 20 cent kostte een heel groot glas. En voor 15 cent
kreeg je er een heerlijk stuk Gruyère kaas met een sneetje grijs brood.
Er werden ook smakelijke varkenscoteletten in
het holle van den nacht gebakken.
Als de dorst gelescht was, kochten wij op
4en Vijgendam sigaren (N.B. omstreeks 3 uur
's nachts) en liepen wij door de Nes in de
richting van de Kroeg. Dit nu hiel d nogal op.
Daar was de Bis (nihil), daar was de Doelen,
daar was Matthieu. En alles keurig netjes, daar
niet van. Of de familie Matthieu nog leeft ? Hij
was een pootige nachtkerel, zij was zér dik. Ik
zeg: zér dik. Soms gebruikten wij daar een
licht ontbijt. Hoe of dat toch zat met het
slui-tingsuur, is mij tot heden niet duidelijk !
Er werd ook wel eens gereden in den nacht.
Een aap koopen" heette dat. De Prins was
een geliefde nachtsnorder. Zijn paard was wit,
zijn neus niet. Hij was een betrouwbare kerel,
die goed den weg wist naar De Habs" in de
Quellijnstraat, waar Eduard Jacobs in een
sousterrein debuteerde met zijn Jevensliedjes
,(niet geschikt voor kinderen). Jacobs is dood,
ik denk, dat hij te veel cigaretten heeft gerookt.
En waar zijn Bloemen-Moos gebleven en de
(mooie Bloemen-Saar en Moos uit de Vic(toria) ?
, 1895 Was, meen ik, het jaar van de
TentoontstelMiïg' voor het Hotel- en Reiswezen, een creatie
Teekening door Isaac hraëls
van wijlen Mr. N. A. Calisch. Er stond een houten mailboot in een
vijver, aan boord waarvan duur en slecht gedineerd werd en er
werden loten verkocht, waarop men een gouden zuil van / 100.000
kon trekken. Er zijn vele loten verkocht, maar ik heb nooit gehoord,
dat iemand den gouden zuil heeft getrokken.
Ik herinner mij een avond, dat wij er feest vierden met de dappere
krijgslieden, die Lombok hadden verslagen en den Lombokschat
(thans in het Rijksmuseum te zien) hadden veroverd. Generaal Vetter
werd aan het Centraal Station plechtig afgehaald, de studenten
waren ceremoniemeesters. Toen de heer Van Hasselt, gedelegeerd lid
van den Raad van Beheer der H.IJ.S.M. het afgezette perron wilde
betreden, hield ik hem tegen. Hij glimlachte vriendelijk en legde mij
uit, dat ik hem veilig kon doorlaten, wat ik dan ook maar heb gedaan.
Na de plechtige ontvangst namen de studenten de krijgers mede,
om hun een prettigen dag te bezorgen. Het was een prettige dag, die
eindigde op Oud-Holland" (zooiets als Oud-Belgiëop de tentoon
stelling in Antwerpen). Kokadorus oogstte daar
zijn eerste successen. Ik kreeg van mijn gast
een mooien Indischen stok ten geschenke.
Henzelf den nacht heb ik dien verloren.
Het Thorbeckeplein was nog niet zoo
vroolijk als nu. Alleen de Sociëteit van den
Amsterdamschen Studenten Bond lokte ons nu en
dan tot een bezoek aan. Wij, Corpsleden
noemden de Bondsleden varkens (Tegenwoordig
/egt men knorren"). Wij verachtten die
menschen diep. Waarom ? Om daarom. En daar
om deden wij een enkelen keer een inval in hun
Sociëteit. Toevallig is mij bekend, waarom die
heeren,,varkens" werden genoemd. In 1888,meen
ik, is die Bond opgericht, althans in 1888 zou
den die heeren voor het eerst een rij jool houden.
De Corpsleden vonden hierin aanleiding tot
het verspreiden van een strooibillet, waarop
als vignet een varkentje was afgebeeld en waar
van de text ongeveer luidde: ,,H.H.
Vleeschhouwers worden er op attent gemaakt, dat
morgen een extra fijne collectie varkens in
rijtuigen zal worden 'rondgeleid, enz." De
Bondsleden gevoelden zich hierover beleedigd
(Hoe is 't mogelijk?) en beklaagden zich bij
mijn vader, die toen rector-magnificus was