Historisch Archief 1877-1940
Kerstnummer
F
e
stond haar kleine hoofd, het hoofd van nicht Toos en het hoofd van
nicht Fran9oise, en het was alsof die hoofden elk met een stel van
twee gekoppelde luchtballonnetjes daar gaan ze !?het uitspansel
in moesten.
Onder den indruk daarvan, natuurlijk, keken de gezichten der
beide nichten verbaasd, nog ongehoogereburgerde gezichten, als
van struisen, opgemaakt met ,,Fedora"-haar, dat een broodsnede
vormde op het achterhoofd en een toet op den kruin. Waren de
nichten gekleed om uit te gaan, dan woof daarboven het
admiraalsschip van een hoed, een hoed met veeren, die van haar struische
derrières naar de struisvogelhoofden waren opgewaaid.
Zoo ook verschenen ze nogeens in den stijl van haar tijd: va/en
met droge bonketten, die Macquart had uitgevonden moge de
hemel het hem vergeven, wij kunnen het niet!
Maar zij waren niet alleen vaas, mijne nichten. Zij waren tegelijk
de vaas en het onderstuk. Overmits het niet in ons brein zou opkomen
de onderstukken dier nichten thans beide in een douairière-hofje
geïnterneerd frivool te bespreken, zeggen wij, dat de nichten
beneden de vazen, die het eigenlijk waardevol deel uitmaakten,
bestonden uit een breed en comfortabel pedestal.
Het was in die dagen dat men begon de straten en pleinen, waar
het pas gaf, te sieren met interessante stad- en landgenooten, en
wijl dit land nimmer brons en beeldenmakers opgeleverd heeft om
zooiets ten volle of ten voeten uit te ondernemen, zaagde men deze
groote mannen zuiniglijk in twee, gaf ze een zuilachtig voetstuk
zoomaar onder de geknotte schouders en moed gevat ! zette
ze te waggelen op een arduinen blok.
* *
*
f
Aldus waren mijne nichten met permissie pardoes op het
blok harer onderlijven (geenszins harer onderlijfjes, van welke
kleedingstukken men toen niet sprak) gestapeld. Wegens de nauwe
samensnoering harer middels (dit meervoud is verouderd) puilden
hare heupen te wederszijden heftig uit, ook de weeke deelen harer
verdere anatomie, zoo die aan de voorzijde als die aan de achter
zijde, vertoonden de neiging die beddezakken vertoonen, wanneer
men ze voor de verhuizing tracht tot kleiner volu:-ne te brengen.
Meer bijzonder aan de achterzijde scheen men dat zoodanig fraai
te vinden, dat hierop het accent gelegd werd eener queue de Paris",
die in den loop der jaren wel van omvang doch nimmer van princiep
verwisselde.
Zoo stapten mijne nichten Toos en Francoise de deur der ouderlijke
woning uit, borstbeelden gelijk, die nog moesten worden onthuld,
en de feestcommissie laat zich wachten, en middelerwijl komt de
wind en onthult alvast de edele deelen, maar het pedestal blijft
gedekt, daartegen zijn de tempeesten (en voor de goede .zeden, welk
een geluk) machteloos. Op bevalligen afstand van elkander, bewogen
zij zich als zakloopers over de straat, pronkende poelepetaten, op
wier staart men neigt zout te leggen. Dat kon ook niet uitblijven:
op een goeden dag verzonnen booze jongens mijn beide nichten
op het achterdeel te versieren met elk met een koolstronk, met welk
ongedacht tooisel zij languit door het volle licht van een winkel
paradeerden, den winkel van Sinkel op den Nieuwendijk, welke voor
die dagen, naar luid van het liedje alles te koop" had.
* *
#
Laat ons ernstig en costuumkundig blijven, nageslacht dat levende
beeltenissen bewaart! Wie na vijftig jaar de film afdraait, zal lachen
over ons!
De jongelieden, die naar mijner nichten hand waagden te dingen,
droegen gekleede jassen, zwart en zwaar als dekzeilen, onder dewelke
hun breed, met blokjesgoed, omhangen beenen liepen. Dit blokjesgoed,
wit en zwart dooreen geweven, om-en-omme afwisselend dus met
grijs, was de sjiekste mode van dien tijd. Men kon er een hoogen
hoed bij dragen en zoo ter kerke gaan of naar het
zondag-achtermiddagcafc, ter fine van het glaasje". Het glaasje behoorde tot
den Zondag als krentenbrood met suiker en kaneel, als roastbeef
met gestoofde peertjes.
De aldus als heer gekleede manspersonen gedroegen zich toentertijd
nog chevaleresk. Zij waren galant. Zij boden een in den vouw gebogen
arm telkemaal wanneer de omstandigheden en de natuurlijke hulp
behoevendheid der vrouwen dit aangenaam schenen voor te schrijven.
Hun gedrag daarbij was ernstig en beschermend. Men kon zich als
aanstaande gerustelijk aan hun hoede toevertrouwen.
Ten einde tot dezen gelukkigen status te geraken, bezochten
mijne nichten de repetities en uitvoeringen eener gemengde
zangvereeniging. Behalve den dirigent, beminden zij daar een keuze van
gegadigde jongelingen, zij beminden ze met zachtheid en overleg,
zoodat wanneer een hunner zich declareerde, zij zonder prejudice
zich beraden konden, of zij het aanbod zouden aanvaarden, danwei
liever de vorderingen eens anderen afwachten. Die vorderingen