De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 20 december pagina 3

20 december 1930 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Kerstnummer F e stond haar kleine hoofd, het hoofd van nicht Toos en het hoofd van nicht Fran9oise, en het was alsof die hoofden elk met een stel van twee gekoppelde luchtballonnetjes daar gaan ze !?het uitspansel in moesten. Onder den indruk daarvan, natuurlijk, keken de gezichten der beide nichten verbaasd, nog ongehoogereburgerde gezichten, als van struisen, opgemaakt met ,,Fedora"-haar, dat een broodsnede vormde op het achterhoofd en een toet op den kruin. Waren de nichten gekleed om uit te gaan, dan woof daarboven het admiraalsschip van een hoed, een hoed met veeren, die van haar struische derrières naar de struisvogelhoofden waren opgewaaid. Zoo ook verschenen ze nogeens in den stijl van haar tijd: va/en met droge bonketten, die Macquart had uitgevonden moge de hemel het hem vergeven, wij kunnen het niet! Maar zij waren niet alleen vaas, mijne nichten. Zij waren tegelijk de vaas en het onderstuk. Overmits het niet in ons brein zou opkomen de onderstukken dier nichten thans beide in een douairière-hofje geïnterneerd frivool te bespreken, zeggen wij, dat de nichten beneden de vazen, die het eigenlijk waardevol deel uitmaakten, bestonden uit een breed en comfortabel pedestal. Het was in die dagen dat men begon de straten en pleinen, waar het pas gaf, te sieren met interessante stad- en landgenooten, en wijl dit land nimmer brons en beeldenmakers opgeleverd heeft om zooiets ten volle of ten voeten uit te ondernemen, zaagde men deze groote mannen zuiniglijk in twee, gaf ze een zuilachtig voetstuk zoomaar onder de geknotte schouders en moed gevat ! zette ze te waggelen op een arduinen blok. * * * f Aldus waren mijne nichten met permissie pardoes op het blok harer onderlijven (geenszins harer onderlijfjes, van welke kleedingstukken men toen niet sprak) gestapeld. Wegens de nauwe samensnoering harer middels (dit meervoud is verouderd) puilden hare heupen te wederszijden heftig uit, ook de weeke deelen harer verdere anatomie, zoo die aan de voorzijde als die aan de achter zijde, vertoonden de neiging die beddezakken vertoonen, wanneer men ze voor de verhuizing tracht tot kleiner volu:-ne te brengen. Meer bijzonder aan de achterzijde scheen men dat zoodanig fraai te vinden, dat hierop het accent gelegd werd eener queue de Paris", die in den loop der jaren wel van omvang doch nimmer van princiep verwisselde. Zoo stapten mijne nichten Toos en Francoise de deur der ouderlijke woning uit, borstbeelden gelijk, die nog moesten worden onthuld, en de feestcommissie laat zich wachten, en middelerwijl komt de wind en onthult alvast de edele deelen, maar het pedestal blijft gedekt, daartegen zijn de tempeesten (en voor de goede .zeden, welk een geluk) machteloos. Op bevalligen afstand van elkander, bewogen zij zich als zakloopers over de straat, pronkende poelepetaten, op wier staart men neigt zout te leggen. Dat kon ook niet uitblijven: op een goeden dag verzonnen booze jongens mijn beide nichten op het achterdeel te versieren met elk met een koolstronk, met welk ongedacht tooisel zij languit door het volle licht van een winkel paradeerden, den winkel van Sinkel op den Nieuwendijk, welke voor die dagen, naar luid van het liedje alles te koop" had. * * # Laat ons ernstig en costuumkundig blijven, nageslacht dat levende beeltenissen bewaart! Wie na vijftig jaar de film afdraait, zal lachen over ons! De jongelieden, die naar mijner nichten hand waagden te dingen, droegen gekleede jassen, zwart en zwaar als dekzeilen, onder dewelke hun breed, met blokjesgoed, omhangen beenen liepen. Dit blokjesgoed, wit en zwart dooreen geweven, om-en-omme afwisselend dus met grijs, was de sjiekste mode van dien tijd. Men kon er een hoogen hoed bij dragen en zoo ter kerke gaan of naar het zondag-achtermiddagcafc, ter fine van het glaasje". Het glaasje behoorde tot den Zondag als krentenbrood met suiker en kaneel, als roastbeef met gestoofde peertjes. De aldus als heer gekleede manspersonen gedroegen zich toentertijd nog chevaleresk. Zij waren galant. Zij boden een in den vouw gebogen arm telkemaal wanneer de omstandigheden en de natuurlijke hulp behoevendheid der vrouwen dit aangenaam schenen voor te schrijven. Hun gedrag daarbij was ernstig en beschermend. Men kon zich als aanstaande gerustelijk aan hun hoede toevertrouwen. Ten einde tot dezen gelukkigen status te geraken, bezochten mijne nichten de repetities en uitvoeringen eener gemengde zangvereeniging. Behalve den dirigent, beminden zij daar een keuze van gegadigde jongelingen, zij beminden ze met zachtheid en overleg, zoodat wanneer een hunner zich declareerde, zij zonder prejudice zich beraden konden, of zij het aanbod zouden aanvaarden, danwei liever de vorderingen eens anderen afwachten. Die vorderingen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl