De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 20 december pagina 8

20 december 1930 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

s* i 4? nf,> DE BUITENPARTIJ door Louis Couperus Teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Henri v. d. Velde )e tocht ging naar een boer, welbe kend bij de Verstraetens. Langs den Loosduinschenweg, in de brandende zon, reed de volle Jan-Plezier, een enkele maal door de trarn tegemoet ge stoomd. Mevrouw Ver straeten en Mathilde. zaten achter-in met Nico tusschen haar beiden; Marie, Lili en Frédérique vulden met Paul, Etienne en Georges de tusschenruimte; ?de voorbank was inge nomen door Tine en Lientje en de neefjes Verstraeten ; Johan troonde op den bok en in den kattebak zat Cateautje Van der Stoor met brutalen Janbroêr. Zoo zou het een gezellige partij worden, geheel en al een onderonsje, zonder vreemde menschen, waarvoor men maar een lastig decorum zou te bewaren hebben gehad. Marie deelde uit een groote mand kersen telkens een handvol uit, aan wie maar wilde en Etienne vertelde al etende, hoe Marguerite Van Laren met een pretentieusen mond beweerd had, dat een Jan-Plezier burgerlijk was. De Van Larens gaan zeker altijd in hofrijtuigen naar een buiten partij .... met een gegalonneerden knecht! zeide Georges. In toiletten a la Watteau, met schaapjes aan roze linten ! voegde Lili er bij en zij lachten elkander toe. Een ieder lachte en zij gevoelden zich allen zeer opgewekt, in een humeur om veel plezier te hebben, de meisjes in haar eenvoudige katoenen japonnetjes, de jongelui in hunne lichte zomerpakken met strooien hoeden. Cateau, wil je kersen? vroeg Marie, en er reisde een handvol naar Cateau toe. Deel dan met Jan. O, ik zal het mijne wel krijgen, riep Jan met zijn brutale stem. Toos, wil ik je een kunstje leeren? Wat voor een kunstje? vroeg Toos. Kijk, je ziet die twee kersen aan elkaar? Nou, steek die eene in je mond. Zoo.... Nu, wat is er dan? vroeg Toos, en deed zooals hij begeerde. Dan neem ik de tweede, zie je. Zie je, zoo!.... vervolgde de bengel en hapte naar de tweede kers met een flinken zoen op Cateau's lippen. Maar Jan ! bestrafte mevrouw verontwaardigd. Die Cateau ! Domme meid ! riep Freddy lachend. Ik wist het heusch niet! betuigde Cateau; die akelige jongen ! Kom Toos, dat meen je niet; je zou het niet geweten hebben, plaagde Paul. Cateau was vooral wanhopig, dat Paul haar niet geloofde.... En de Jan-Plezier ratelde voort langs de weilanden vol vette, grazende koeien, met huiden als glanzend satijn, zwart en wit gevlekt, terwijl de knotwilgen aan den zoom der slooten op knoestigen stam hun waaiers van zilvergrijs loover verhieven. Ik vind een wilg zoo een melancholieken boom, vind je ook niet, Georges? vroeg Lili met gevoel. Met toestimming van d^n uitytver overgenomen uit Louis Couperus, Eline Vere. O, Lili wordt poëtisch! riep Etienne. Kom Lili, een ode aan den wilg. Ik schijn niets meer te kunnen zeg gen, of jullie lachen me uit, antwoordde Lili verstoord. Ikschijn al zeer bespottelijk te zijn.. .. En het regende pla gerijen op Lili en kersen in een ieders schoot onder een algemeen gelach. De weg klom, terwijl duinachtige verschie ten verrezen. Hier en daar lag een buiten plaats, verloren in het groen, of een boerderij met velden vol wor telen en bloemkoolen en rijen van boonen staketsels of een tuint j e vol zonnebloemen, pa papers en stokrozen. Hier en daar glom een tuinspiegel, als gepolijst nikkel. Een vrouw, bezig met waschgoed aan een sloot uit te wringen, hief zich even op en glimlachte en twee hoeren kinderen liepen het rijtuig achterna, daar Jan en Cateautje hun kersen toewierpen. De weg klom en daalde tusschen blonde velden van haver en vlas, blauw en rood doorspikkeld met korenbloemen en klaprozen, tot men ten laatste de boerderij bereikt had. De boerin verscheen met een gullen glimlach aan het hek en van alle kanten sprong men uit den wagen, terwijl mevrouw en Mathilde doozen, overdekte manden en korven aanreikten. De koetsier spande uit en bracht zijn dampende paarden naar stal. Jan Verstraeten, Cateautje en de Van Rijsseltjes maakten zich aanstonds meester van de beide schommels. Jan had aan mevrouw Van Rijssel beloofd voorzichtig te zullen zijn en Cateautje zou vooral op Nico passen. Het is net een echtpaar met hun kroost ! lachte Marie, terwijl zij hen naoogde. Ik jaag ze toch straks weg van den schommel, ik moet ook schommelen ! riep Etienne luidruchtig uit, reeds dronken van de zon en de buitenlucht. Lili, schommel je straks met me? Ten minste, als De Woude het goed vindt ! fluisterde hij met smachtende oogen. De Woude heeft niets over me te zeggen ! Maar ik hou niet van schommelen: ik krijg er hoofdpijn van, dank je. Ik ben er dol op, Eetje ! riep Marie; ik reken straks op je, als cavalier, maar hoog, heel hoog, hoor! Tot in de wolken. Kom, laten we eens een prettig plekje gaan zoeken, een beetje verder, op de duinen, ried Paul aan. O, natuurlijk: Paul denkt vooral aan zijn gemak. Maar duinen zijn zonnig, Paultje, sprak Freddy. Neen, er zijn boomen, eikeboomen, naar ik meen, voorbij den koepel. En route dan. Het is eigenlijk te warm om je veelte vermoeien. Ik ben van Pauls opinie; ik hou zeer veel van een luie buitenpartij: heel lang liggen in de schaduw, en dan naar de wolken kijken boven je hoofd, lispelde Lili. Lili weet toch altijd het langoureuze met het poëtische te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl