Historisch Archief 1877-1940
279$
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 DECEMBER 1930
t*.."
v»,
|*v
1^
fi-C
POINCAR
En de Franacb-Dultsche intellectueele
verkondingen
TW ELPS tijdens hun leven, maakt de legende
t-A zich meester van de menschen, die een hoofd
rol spelen in de politiek. Men heeft Foincar
soms voorgesteld als het type van den
nationalistischen Franschman, slechts door n gedachte
bezield: de haat tegen Duitschland. Niets is minder
waar en wij vinden hiervan opniew een bewijs in
de redevoering die Poincaréop 15 December moest
uitspreken, bij de inwijding van het Institut
d'Etudes Germaniques", dat door de Sorbonne is
gesticht. Wegens de ziekte van Poincaré, is deze
rede, die beheerscht wordt door een groote mate
van inzicht in hoogere en werkelijke noodzakelijk
heden, voorgelezen, in plaats van door hemzelf,
door den Heer Honnorat, oud-minister. Hieronder
volgen de belangrijkste passages eruit:
.... Het is zeker dat de Fransche beschaving
zich niet onder de vlag van imperialisme of
jalousie openbaarde, toen de brieven van Grimm onze
voorouders binnenleidden in de intimiteit van hun
Germaansche buren, toen DieudonnéThiébault
met welbehagen de herinneringen verzamelde
aan zijn 20-jarig verblijf in Berlijn of toen Charles
de Villers Duitschland roemde als het klassieke
land der universiteiten. Neen de Fransche be
schaving was noch egoïstisch, noch bekrompen
toen. Dorst uitriep: O, Germanië, onze schoone
dagen zijn verdwenen, de uwe beginnen !" toen
Goethe en Schiller een omwenteling in ons theater
teweegbrachten en de Parijzenaars met een bijna.
ziekelijk enthousiasme Werther lazen.
Neen, de Fransche beschaving maakte geen
aanspraak op een monopolie, zelfs niet op een
privilegie, toen, in 1792, de Assemblee Législative
Klopstock en Schiller tot Fransche burgers ver
klaarde, en toen Madame de Staël onder
bijvalsbetuigingen van een groot deel van Frankrijk
op hartstochtelijke wijze de lof der Germaansche
Cultuur zong.
Neen, de Fransche beschaving maakte geen
aanspraak op een of andere hooghartige supre
matie, toen Victor Cousin en Saint-Marc Girardin
in Duitschland voorbeelden voor universitair
onderwijs gingen zoeken, en toen de laatste bij zijn
terugkeer schreef: ,,Er zijn. aan de overzijde van
den Rijn, schatten van huiselijke genegenheid,
van godsdienstige geloovigheid en van verheven
en romantische gevoelens."
Neen, de Fransche beschaving leed noch aan
vooringenomenheid noch aan vooroordeelen, toen
Edgar Quinet de verwantschap van het genie der
moderne volkeren en de eenheid der Europeesche
beschaving verkondigde, toen Victor Hugo in
Le Rhin" herhaalde, dat Duitschland en Frank
rijk de kern van Europa, de kern der beschaving
aijn; toen Sainte-Beuve eenige van zijn meest
brillahte Lundis" aan Goethe wijdde, en toen hij
Toenaderings-weeën
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
A/^
'
.
, 't'
Slechte tijden, buurvrouw VARA, ze denken allemaal dat ik rooie
hond heb".
Zegt U dat wel, buurvrouw AVRO, en ik .... vogt in de
gewrichten".
met een bijzondere welwillendheid niet alleen de
politiek en de militaire operaties van Frederik
den Groote bestudeerde, maar ook zijn letter
kundige en geschiekundige werken.
Neen de Fransche beschaving was noch
aggressief, noch geringschattend toenGuizet, Villemain,
Charles Nodier, Barante, alle meesterwerken van
het Duitsche tooneel uitgaven, toen onze jeugd de
Erzahlungen" van Hoffmann verslond, toen
Michelet inspiratie zocht bij Grimm, toen Taine
en Renan zich met Hegel voedden.
Zooals Charles Nodier schreef, had Frankrijk
voor de Duitsche literatuur, en nog meer voor de
Duitsche muziek, vóór den oorlog van 1870, een
soort bewonderende teederheid". Die ongelukkige
oorlog en het daaropvolgende tractaat openbaar
den ons een nieuw Duitschland, meer realistisch
dan nerveus, meer gedisciplineerd dan individua
listisch. Frankrijk wilde het van dichterbij be
schouwen, zonder haat en zonder hartstocht, on
gedurende veertig jaar gaf het zich aan een nauw
keurig en langdurig onderzoek van alles wat ons
kon helpen om ons den geest, de fmaken en ge
woonten van onze buïen beter te loeren kennen.
.... Maar om een einde te maken aan deze ver
schillen van gevoelens, oin eendracht te vestigen
tusschen volkeren wier economisch belang hun
reeds Verbiedt om verdeeld te blijven, om hen ertoe
te bewegen om ten bate van de geheele menschheid
te hernemen, of eenvoudiger, om aan ieder van
hen te hergeven, een getrouwe beeltenis van zijn
buurman; om werkelijkheden in de plaats te stellen
van vooroordeelen en dwalingen, is het volstrekt
noodzakelijk dat wij de oude relaties weer
aanknoopen.
Niets zoude voor Duitschland en voor Frankrijk
gevaarlijker en dwazer zijn, dan zich ieder apart
af te zonderen, in een afgesloten vak, en zich de
instellingen, de zeden, het politieke en sociale
regime van het volk dat er naast leeft, onder een
valsch licht voor te stellen.
Ook zoude er niets slechter zijn dan dat wij onze
littéraire, artistieke en wetenschappelijke voort
brengselen in een al te engen kring zouden begren
zen, en dat wij onze opvatting van Waarheid en
schoonheid als het ware in een vesting zouden
verschansen.
Wij hebben zonder twijfel het recht en de plicht
om al het karakteristieke en wezenlijke in onze
nationale tradities zorgvuldig te vrijwaren voor
betreurenswaardige veranderingen. Maar om de
gezondste en kostbaarste deeleri van deze heilige
nalatenschap te handhaven, moeten wij in staat
zijn onze ideeën en gewoonten te vergelijken
met de vreemde gewoonten en ideeën. De beste
manier om een erfdeel te besehermen is, te weten
in hoeverre het zich van anderen onderscheidt.
Een langdurige afzondering zou ons trouwens
tot bewegingloosheid voeren, en die beweging
loosheid tot verval."
I1ENRY ASSEL1N
?s"'
^