De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 10 januari pagina 7

10 januari 1931 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

u-r12 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 JANUARI 1931 No. 2797 DRAMATISCHE KRONIEK door Henrik Scholte »e opera ,,II Ghisberto", of het Monster met «lc twee Hoofden HKMHL en aarde worden dit jaar bewogen om van den Gijsbrecht het eenige te maken Avat liet nu net positief niet is: een bravourstuk. Het ging er, van te voren en op den avond zelf, met groote bombarie toe, een braspartij op crediet: Drinkt broeders, Royaa.rds betaalt alles! Het is jammer, voor de werkelijke en geniale verdiensten van wijlen Royaards.- dat zijn naam na zijn dood dien klank van onfeilbaarheid ver kregen heeft. Het is vooral jammer, omdat dit zaligspreken in de eerste plaats bedoeld is als -argument tegen de levenden. En welke groote «n begrijpelijke bezwaren men ook tegen de leven den heeft, men had ze. toen Royaards nog aan het hoofd van ons tooneel stond, tegen hem niet minder. Toen riep men. even onredelijk in de ?contramine, om Verkade als om een heilbrcngenden "Fortinbraa, thans is het al Iloyaards: de stem vai Hamlet's vader, die om wraak en vergelding schijnt te roepen. Maav de toestand van ons too neel, eindeloos-weifelende HJwnlet-tragedie zelf, is «ender gebleven. Ik ben de eerste om te erkennen, dat ik van Verkade's meeste Gijsbrecht-opvoeringen allerminst diepe en eenvormige indrukken meegenomen heb. Er zijn jaren geweest, waarop het naar mijn per soonlijke meening duidelijk bleek, dat de Gijsbrecht niet met de juiste liefde, althans niet met de vereischte waardigheid ten tooneele was gebracht, dat het jaarlijksch ritueel slechts eensoort heerendienst, een in elk opzicht als ondankbaar be schouwd opgeleit kruis" werd. Ik wil daarnaast ook grif erkennen, dat Royaards, die zijn heele leven op den Gijsbrecht gewerkt had, zijn lateren vertoouingeri een sindsdien niet overtroffen glans «n rijkdom wist bij te zetten. Maar in de eerste plaats heb ik ook bij Royaards' diverse Gijsbrechten nimmer een volkomen be vrediging gevonden. zoo die al voor den Gijsbrecht bestaat. omdat zij gehouden waren in dat romantische waas. in die traditioneele grootspraak, waaruit de ware. innerlijke en een voudige ? ontroering niet los wilde komen. Ik zie ook geen reden, waarom Saalborn, na een paar lustra, die oude opvoeringen naar den vorm zoo getrouw mogelijk moest copiëeren en op grond daarvan al van te voren succes mag openenen. terwijl toch Royaards, rusteloos kunstenaar, de laatste geweest zou zijn om zijn eigen opvatting na verloop van jaren klakkeloos over te nemen. Maar bovendien staat daar, ongelukkig voor de Gijsbrecht-Putseh van dit jaar, de herinnering aan Verkade's laatsten Gijsbrecht, een opvoering. «eenszins geniaal en resultaat van een reeks (deels uit den aard van het ..drama" onvermijdelijke') compromissen, maar toch een streng en eenvoudig pogen om den Gijsbrechfc te geven naar zijn essentie: een allegorie van het Kerstfeest zoowel als oen «pisch-breed gelegenheidsspel van het oude Am sterdam, een soort missa solemnis" tegen het drie luik van een middeleeuwsch altaar aan, een voor stelling, die naast dien juisten toon van het myste riespel" ook door zijn tooneëlbouw een vaak ge lukkige afwikkeling der vele en ongelijke tafereelen bood. In dezen Gijsbrecht heb ik niet geloofd, maar ik heb hem wel bewonderd. Behalve ten op zichte van de reien scheen hij mg een zeer klare en zeer zorgvuldige, moderne en bevredigende oplossing van' de vele moeilijkheden, waarvoor de Gijsbrecht den tooneelleider stelt (en waarnaar, zeer ten onrechte, maar al te vaak zijn artistiek maximum wordt afgemeten). Ik kan het dan ook, uit tooneeloogpunt, niet «ehs zijn met wat de geleerde dr. J. F. M. Sterck in het programma beweert, dat nml. moderne opvattingen het treurspel, in. volle romantiek geconcipieerd, slechts schaden kunnen". Op zulke litterair-historiscbe motieven gebouwde voorstel lingen van klassieken hebben voor het hedendaagsch tooneel alle waarde verloren. Als men in 1938, na drie eeuwen Gijsbrecht, voor de aardig heid eens een historische reconstructie" van den Gijsbrecht wil geven, dan is da.t een andere zaak. Staar'als men thans een stuk niet zou kunnen opvoeren naar de tegenwoordige eischen van het tooneel, dan behoort een zoodanig stuk niet meer tot de zoogenaamde eeuwig-levende klassieken, maar tot de goederen in de doode hand. litteratuur voor de boekenkast. Maar Verkade's opvoering, verleden jaar, heeft juist in zijn vele compromissen de hedendaagscho waarde van den Gijsbrecht en daarmede de levens vatbaarheid der traditie bewezen, omdat zij het beste deel van het drama tot volle \iiting bracht: de wijding en de glorie van het woord. Dr. Sterck haalt zelf met instemming den regel aan: Wie Gijsbrecht zien wil, moet hem hooren." Alle han deling in den Gijsbrecht komt tot ons als afgeleide handeling en in de indirecte rede. Ja, het zgn. ..drama" van den ondergang is zoozeer epos, slechts beeldend in het gesproken woord, dat wij voor het eigenlijke drama" wel eens beide oogen dicht moeten doen, en dat ik bij elke jaarlijksche revue van Louis Bouwmeester Jr., die steeds op denzelfden avond ten doop gehouden wordt, mijn hart vasthoud, dat er misschien toch nog eens een goddelooze parodie op den Gijsbrecht in zal compareeren: die van een schutterig en besluiteloos man, die alsmaar" op torens en in boomen klautert om te zien wat er toch eigenlijk aan de hand is, een gefopt huisvader, tot wien iedereen met nieuwe jobstijdingen komt en die tenslotte in zulk een twistgesprek verward raakt met zijn op haar stuk staande en sermoenen uitdeelende vrouw, dat hij blij is als iemand hem aanraadt om het tenslotte maar eens met den waarzegger Rafael, als een soort astroloog uit de Noorderstraat", te probeeren. En die goede man zegt dan: ga ook maar liever weg. Want dit is de Gijsbrecht, als men hem ontdoet van zijn prachtigst en onvergankelijk praalgewaad: het gesproken woord, het vers van Vondel. En min of meer was dit de Gijsbrecht, dien wij dit jaar voorgezet kregen: een Gijsbrecht, dien men niet zag", maar nog minder hoorde", om de eenvoudige reden, dat in deze veruiterlijkte lawaaivoorstelling hooren en zien verging., Er was, ad major e ai gloriam, weer eens een proef genomen met Diep<?bbrock's muziek (waarvan alle muzikale waardeeriög hier natuurlijk geheel buiten beschouwing blijft). Het is een proef, die Royaards in 1912 genomen schijnt te hebben en na luttele jaren woer liet schieten. Gelukkig man ! Want deze uitvoerige en luide orchestratie drukt den Gijsbrecht als vers-drama" ten oenen mate dood en maakt er een voor den toonenlliefhebber ongenietbare en onwaardige opera van. waarvoor de handeling" in diii Gijsbrecht dan toch zeker wel geen enkel element meebrengt. Koren" op oorlogssterkte worden soms vierkant midden op het tooneel geplant, Waardoor de Gijsbrecht. dat wil zeggen do innige .tragedie van het huis van Aemstel, zich terzijde' en acliter een zingend Léger des Heus moest voltrekken. Deze tafercelen werden belachelijk en onwaardig. De aankleeding van dit corps, dat niet wist hoe het op het tooneel moest staan en daarom maar blij was, dat het de muziekmanuscripten mee kon brengen, was allerongelukkigst. Mijn voorgangster te dezer plaatse heeft naar aanleiding van Verkade's vroegere opvoeringen eens gesproken van Italiaansche orgelvrouwen". k heb er elk jaar met smart op gewacht om die weer te zien, welnu ik hch ze dit jaar gezien. Onhandig verkleede opera-statisten, die soms hun lorgnet nog hadden opgehouden, stonden frontzaal en schenen de ware veroveraars van het arme kasteel. De eigenlijke Gijsbrecht werd een zoekprentje. Van de reien verstond men geen woord, zij schenen eindeloos 'lang en vreemd, deze heer lijke gezangen, die men toch van woord tot woord meende te kennen en' waarvan men de gewijde klanken, lyrische rustpunten in de dialogen, jaar op jaar met spanning verbeidt. In het tafereel in de kapel die vrome en toedere verbeelding, waarover reeds de dood zijn voorspook heeft ge worpen, zweeg de (zeer zwak gespeelde) bisschop Gozewijn eensklaps en een zanger trad uit de coulissen naar voren om Simeon's lofzang de zaal in te galmen, terwijl den nonnen, iri plaats van haar verschrikkel ijken dood te sterv en, een weinig minder treurig lot beschoren was: zij werden eenvoudig ietwat burgerlijk-driest opzij gedrongen door de uit alle hoeken en'gaten te voorschijn komende, in kleeding en gebaar detoneerende zangeressen, hoe voortreffelijk dan ook haar zang geweest'mag zijn! En dat voor de reien, wier verhouding tot het eigenlijke drama toch al op zulke onoverko melijke moeilijkheden stuit en waarvan men, of zij nu gesproken of in oratorium-vorm (doch vóór alles: verstaanbaar) gezongen worden, op het tooneel liefst zoo weinig mogelijk plastisch ziet uit gebeeld ! Aan deze poging, op talrijke punten der lange en onverteerbare voorstelling doorgevoerd, om Coneertgeboxnv en Stadsschouwburg onder n dak te brengen, is het grootste echec van dezen Gijsbrecht als tooneeldaad te wijten. En waarom in godsnaam d^ze wangedachte? AlsMengelberg eens de Pastorale" dirigeerde met een parapluie en op klompen, om er ook een beetje tooneel'' bij te halen, dan zou toch zelfs de deftige schare der Donderdag avonden op haar achterste pooten gaan zitten. voorzoover ze het niet als een kwalijke grap beschouwde! Hier echter Werd dit alles in de ge bruikelijke hoera-stemming geslikt. Maar ook al tracht men het eigenlijke tooneelelement los te maken uit die tweeslachtige sfeer!, waarin de onmogelijke combinatie tooneel-eninuziek het gedompeld had, dan nog bleef er een zeldzaam weinig ontroerende, luidruchtige eji goedkoope Gijsbrecht over. Van Royaards, zoo men dan dien naam bewust wil aanroepen, bezat het slechts de uiterlijke, zij het in sommige details angstig-nauwkeurig gevolgde copie. Van Saalborn zelf ging, ondanks zijn sterke voordracht vart Vondel's vers, geenerlei innerlijke bewogenheid uit. Hij scheen soms over zichzelf als over een ander, in de derde persoon te spreken. Ik geloof ook niet, dat een regisseur, die voor een zoo ontzaglijke opgave als de Gijsbrecht staat, er goed aan doet om de toch reeds alles opeischende hoofdrol zelf te spelen. Op het tooneel verhief zich een vrijwel onveranderlijk decor als een soort Klaagmuur. Zij was te massaal, verbrak de illusie meer dan dat zij haar creëerde, zij maakte een breed, ondiep, onverdeeld tooneel, zij dwong de regie boven dien tot slechte, verspreide opstelling der per sonen. Wat geeft het om hier de korte fragmenten te pryzen vooral in de deelen, waar de muziek ons het leven niet meer kon verzuren, omdat er gelukkig geen reien meer over waren, enkele details die dan wel geslaagd mochten heeten, als den stellig indrukwekkenden dood van Arent, al kwam dieallerongelukkigst terecht, of aan het slot, al is dit altijd dank-zij Vondel een zonderling mengelmoes van melodrama en apotheose? Hoofdzaak bleef een in den grond onzuivere voorstelling, zonder lijn, zonder overtuiging, zonder diepte, zonder scha keering. Er waren ook slechts weinige personen, wier dictie werkelijk indruk maakte: Louis de Vries als de Bode, ook al was zijn uitdossing evenmin gelukkig als zijn poging tot krijgshaftigheid, de Arent van Gobau, voorzoover hij niet schreeuwde en met de traditioneel-gespreide armen stond, de prachtig klaar on doordringend gezegde Rafael van l.iesbeth Sanders-Hei-zberg, al stond die achter eon stel foei-leelijke gordijnen min of meer in het salon" van het huis van Aemstel, terwijl dit tafe reel toch in elk geval buiten" behoort te spelen waarvoor'Verkade's regie dan ook destijds een sug gestieve impressie van het wachtend schip gev onden 'had. Kn tenslotte de broeder Peter van den jongen Royaards, dien ik als het beste lloyaards-élement in deze opvoering zou durven prijzen. Want voor de rest is er nog wel hél veel noodig alvorens, om met den srnetteloozen Rafael te spreken, uw imezaet klimt de bergh op van 't geluck...." Klankfilm voor Amateurs Uitnoodiglng tot bijwoning van onze kla n kf Mm-demonstratie met de de VRIJ" SPREKENDE, ZINGENDE EN MUS l C EER EN DE amateur s ma If il m apparaten C AP l 115 Kalverstraat AMSTERDAM C No. 2797 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 JANUARI 1931 Mijnwerkers BIOSGOPY door L. J. Jordaan Een nieuwe Nederlandsche film Jan Jansen ,,Triomf," Polygoon BIJ een vorige gelegenheid vestigde ik reeds de aandacht op de merkwaardige activiteit der vakbonden, als opdrachtgevers aan kunste naars van diverse pluimage. Waar de handel, die er rechtstreeksch belang bij heeft, nog aarzelt, daar gaan de organisaties uit louter ideeele over wegingen, vóór. Ook ten aanzien van de f Urn, zetcen de vakvereenigingen een schoone traditie voort en behooren mede tot de allereersten, welk een jonge, ternauwernood ontluikende Nederlandsche kunst steunen en erkennen. Dit is des te opmerke lijker en valt des te meer te waardeerén, naarmate n de sociaal-democratie zelve de elementen, welke such voor ..Ie septième art" allesbehalve geest driftig betoonen, nog niet den vinger aan te wijzen zijn. , Zoo heeft dan het Nederlandsen Verbond van Vakvereenigingen opnieuw het bewijs geleverd, een open en klaren blik te hebben voor de wenteling der tüden en de nieuwe mogelijkheden, ook op artistiek gebied, welke uit het sterk gewijzigde leven naar voren treden. Ongeacht de nog altijd welig tierende vooroordeelen. ook binnen eigen kring, heeft het een jong Nederlandsch filmkunste naar een kans gegeven en welk een kans ! door het vijf-en-twintigjarig jubileum dor vakhond encentrale in een filmwcrk vast te leggen. En deze arbeid werd den 2en Januari aan een publiek van pers en genoodigdon in première vertoond. De inderdaad overweldigende stof voor de karakteriseer ing van, een lichaam, dat nagenoeg alle bedrijven omvat, werd in overleg met den cineast en den Directeur der Polygoon, ingedeeld en verwerkt door een commissie bestaande uit een gedelegeerde van het Vcrbondsbestuur en twee leden der sociaal-democratische pers en men kan, over het geheel genomen, deze collectiviteit alle «er van haar werk geven. In zooverre er aanleiding te over was te vervallen in de uitingen van een hoera-stemming en een revolutie-romantiek, welke in onze dagen eenigszins uit den toon val'en, kan men het scenario een prijzenswaardige soberheid «n werkelijkheidszin niet ontzeggen. Hiermede heeft het Russische systeem van georganiseerde samenwerking bij het tot stand komen van filmwerken, op niet onverdienstelijke wijze gedebuteerd. - ' . ? ? * * , , . ? .?'..* Het werk in zijn geheel beschouwend, kan men ook buiten de voorbereidende werkzaamheden om ? de zich opdringende vergelijking met de Russen niet ontgaan. En dan valt aanstonds te «onstateeren, dat het sterker onder den invloed van de Sovkino staat, dan welk ander Neder«BNBBAAJ, AttBSTBH VOOB AMATEUt fel!IO-CfTB17»TIB« FOTO-SCHAAP & Co. ? f» T l - 4«1MTBBDA« landsch filmproduct ook. Naast Ivens bijv. is hc-t vloeiender, virtuoser, misschien zelfs knapper maar stellig minder origineel. Dit brengt zoo zijn vóór en tegen mee. Het werk is wellicht aangena mer van conceptie, boeiender en minder zwaar te verteeren, dan het wat stroeve Wij bouwen" dank zij mede de nawijsbare dialectiek van Eisenstein en vooral Turin. Maar daartegenover, doet zich juist door de gevaarlijke nabuurschap der Russen duidelijker dan in Ivens' moeizamen, doch persoonlijken arbeid, het gemis voelen van datgene, wat het werk der Moscovieten zoo groot en meesleepend maakt. K n hiermede kom ik aan een algemeen bezwaar, dat ik met erkenning van de overigens uitstekend geslaagde conceptie tegen Triomf" heb. Wat ik er nog in mis. is hartstocht, bezetenheid, formaat.... triomf ! Het geval is mooi gezien, beschaafd, knap al wat gij wilt, maar het sleept niet rnee, het overdondert niet, het stijgt niet naar een stralend hoogtepunt. Het is een smaakvolle ordening van goedgekozen en vaak imposante beelden het heeft een rustig, overtuigend en vastberaden rhythme.... maar het stapelt geen fragment op fragment, tot een grootsch en huiveringwekkend bouwwerk het legt ze naast elkaar! Het laat mij volmaakt onverschillig of men deze hartstochtelijke bezeten heid al dan niet identificeert met de fameuse tendenz" van de Russen een kunstwerk, dat mij overweldigt, dat mij tot de uiterste spanning opvoert, dat mij ten slotte de triomphale over winning brengt over de materie, dat is het kunst werk, dat mij lief is.... tendentieus" of niet. Dat is het ook wat een Generallinie," een Turksib" grootsch maakt en onvergetelijk en wat ik hierin mis. Men zal mij wellicht. tegenwerpen, dat noch Ivens noch De Haas aan dezen zwaren eisch De cineast Jan Jansen bij de montage voldoen. Ik erken dit gaarne, maar het zijn de strekking, zoowel als do titel, welke naast de conceptie in dit geval een vergelijking onont koombaar- doen zijn. * * * Na deze algemeene opmerking kan ik Jan Jansen's werk slechts zonder voorbehoud prijzen. Fit hfct voorgaande is reeds gebleken, wolke kwaliteiten ik reeds zoozeer in Triomf" waardeer. Ik kan aan deze bezonnenheid en dit buitengewoon bekwaam vakmanschap nog gemakkelijk andere kwaliteiten aanvoeren en wel in de eerste plaats het soms prachtige camerawerk. Jansen past een camera-instelling toe waarschijnlijk zeer hewust die aan het beeld een eigenaardige bekoring verleent. Ik wil hier niet weer de Russen noemen, die er trouwens veel minder frequent in zijn genoeg zij, dat hij er merkwaardige en boeiende effecten mee weet te bereiken. Deze methode, welke hierin bestaat, dat bijna alle shots, die een bijzonder dramatisch of filmisch accent behoeven, via den zeer nabijen close-up van een figuur op den voorgrond zijn genomen, brengt naast de charme waarvan ik sprak, eigenaardige moeilijk heden mee. Mij dunkt, dat het een groote mate van compositair talent voor beeldvlakindeeling behoeft, om een bouwwerk te zien, langs den ruigen kop van een arbeider, die een aanzienlijk stuk van de compositie inneemt. Maar wanneer de cineast zóó slaagt als Jansen, bij 'deze camera-instelling, dan heeft het niet dan groote voordeelen. De vaak irriteerende vlakheid en neutraliteit,1 welke de long-shot of totaal-opname maar al te dikwijls aan hét beeld verleent, wordt op merkwaardige wijze gebroken, daor zulk een intens-levende repoussoir. En niet alleen voor panoramawerk ook voor composities van meer mtiemen aard, is dit tooveren met den close-up van overwegenden Glasblazers invloed. Ik denk hier speciaal aan de kroegscène uit ik meen het eerste deel, waar een vrouwen figuur en trois-quarts gezien en eenigszins van bo ven een klein kind uit een bierglas laat drinken. De wonderlijke camera-instelling, die den toe schouwer de sensatie geeft, alsof hij zich dicht over de filmsujetten heenbuigt, verleent hier aan het beeld een verbluffend picturaal en indringend karakter. Het milieu wordt, mede dank zij het merkwaardig relief, dat de koppen onder dezen hoek en op dit formaat krijgen, zoo suggestief zoo tastbaar zoo levend, dat het den beschou wer onweerstaanbaar naar zich toe schijnt. te halen. Dit fragment, dat ik in de bijzondere aan dacht aanbeveel en dat voor mij tot de best ge slaagde van de film hoort, is er overigens slechts n uit velen. Ik heb zelden of nooit een filmwerk gezien, waar de nabij-instelling zoo voortdurend en met zulk voortreffelijk resultaat werd toegepast, als in Jansen's Triomf". * * * Een onmiddellijk hierop volgende eigenschap, is de opvallende bekwaamheid, waarmede de cineast het eigenaardige en moeilijke sujet: de menigte, hanteert. Toevallig bracht ik ditzelfde onderwerp ter sprake bij de bespreking van De Haas' Stalen Knxnsten". Het bleek toen, dat deze cineast de verwerking dier gezapig kuierende de monstranten, ondanks vaandels en andere op wekkende paraphcrnalia. tot een indrukwekkend geheel, niet aankon, ik heb hier met verrassing on blijdschap geconstateerd, dat zijn collega Jansen er wel degelijk in slaagt, de voor het objectief zoo moordende saaiheid van dergelijke optochten, tot een waarlijk imposant beeld te horscheppen. Juist als wij beginnen to zien. dat de menigte dophoeden draagt en uit den pas loopt, lost hot beeld zich met oen vloeienden overgang op in een andere visie van de mnssa en deze woer in een volgende, waarna wij plotseling alleen de hoofden dor demonstranten zien onder een woud van vaandels. Door deze bcwegelijkheid van de camera, door deze boeiende afwisseling, wordt' inderdaad eon synthetische samenvatting gegeven van het begrip massa" ? de persoonlijke herschepping van de prozaïsche individuen in colbertjes en regenmantóls tot eon groot-gezien, levend organisme. Het is, naar mijn meenrng, geen gering succes voor den jongen cineast, een dergelijke overwinning van den kunstenaar op dit détail der weerbarstige stof, te hebben behaald ? een overwinning, waarbij ten slotte een huis-vol welwillende adviescommis sies/niet helpen kan, maar die ' helaas! weer terugvalt' op de door velen zoo betreurde ndividuecle en centrale macht van den kunstenaar. ? . ' ' ? * ;- * ? ? ' . ? * . ' ?'-.'-. Ik zou.nog veel en lang willen uitwijden over dit groot-aangepakte en met een rustig, zelfbewust kunnen voltooide filmwerk. Ik zou willsn ? sprcken.over de voortreffelijk verbeelde glasblazerij over de zeer mooie visie der mijnwerkers (mede een der hoogtepunten van de film!) over de forsche conceptie' der transportarbeiders in het derde deel, met het zeer gelukkig gegeven verkeer over de Maasbrug over de bijna irreëele' her schepping van het Troelstra-oord met de schim van Mendes da Costa's beeld in sur-impression over de bonte en bewogen opvatting der jeugdkampen.... over tal van andere voortreffelijke fragmenten. Ik wil het echter hierbij laten en het jongste product van1 Nederlandsche filmkunst al het succes toewens'chen, dat het mét het; lof waardig initiatief der opdrachtgevers verdient. Na de beide films van De Haas, heef t d Polygoongroep opnieuw een indrukwekkende en eclatante' troef op tafel gelegd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl