Historisch Archief 1877-1940
u-r12
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 JANUARI 1931
No. 2797
DRAMATISCHE KRONIEK
door Henrik Scholte
»e opera ,,II Ghisberto", of het Monster
met «lc twee Hoofden
HKMHL en aarde worden dit jaar bewogen
om van den Gijsbrecht het eenige te maken
Avat liet nu net positief niet is: een bravourstuk.
Het ging er, van te voren en op den avond zelf,
met groote bombarie toe, een braspartij op crediet:
Drinkt broeders, Royaa.rds betaalt alles!
Het is jammer, voor de werkelijke en geniale
verdiensten van wijlen Royaards.- dat zijn naam
na zijn dood dien klank van onfeilbaarheid ver
kregen heeft. Het is vooral jammer, omdat dit
zaligspreken in de eerste plaats bedoeld is als
-argument tegen de levenden. En welke groote
«n begrijpelijke bezwaren men ook tegen de leven
den heeft, men had ze. toen Royaards nog aan het
hoofd van ons tooneel stond, tegen hem niet
minder. Toen riep men. even onredelijk in de
?contramine, om Verkade als om een heilbrcngenden
"Fortinbraa, thans is het al Iloyaards: de stem vai
Hamlet's vader, die om wraak en vergelding
schijnt te roepen. Maav de toestand van ons too
neel, eindeloos-weifelende HJwnlet-tragedie zelf, is
«ender gebleven.
Ik ben de eerste om te erkennen, dat ik van
Verkade's meeste Gijsbrecht-opvoeringen allerminst
diepe en eenvormige indrukken meegenomen heb.
Er zijn jaren geweest, waarop het naar mijn per
soonlijke meening duidelijk bleek, dat de Gijsbrecht
niet met de juiste liefde, althans niet met de
vereischte waardigheid ten tooneele was gebracht,
dat het jaarlijksch ritueel slechts eensoort
heerendienst, een in elk opzicht als ondankbaar be
schouwd opgeleit kruis" werd. Ik wil daarnaast
ook grif erkennen, dat Royaards, die zijn heele
leven op den Gijsbrecht gewerkt had, zijn lateren
vertoouingeri een sindsdien niet overtroffen glans
«n rijkdom wist bij te zetten.
Maar in de eerste plaats heb ik ook bij Royaards'
diverse Gijsbrechten nimmer een volkomen be
vrediging gevonden. zoo die al voor den
Gijsbrecht bestaat. omdat zij gehouden waren
in dat romantische waas. in die traditioneele
grootspraak, waaruit de ware. innerlijke en een
voudige ? ontroering niet los wilde komen. Ik zie
ook geen reden, waarom Saalborn, na een paar
lustra, die oude opvoeringen naar den vorm zoo
getrouw mogelijk moest copiëeren en op grond
daarvan al van te voren succes mag openenen.
terwijl toch Royaards, rusteloos kunstenaar, de
laatste geweest zou zijn om zijn eigen opvatting
na verloop van jaren klakkeloos over te nemen.
Maar bovendien staat daar, ongelukkig voor de
Gijsbrecht-Putseh van dit jaar, de herinnering
aan Verkade's laatsten Gijsbrecht, een opvoering.
«eenszins geniaal en resultaat van een reeks (deels
uit den aard van het ..drama" onvermijdelijke')
compromissen, maar toch een streng en eenvoudig
pogen om den Gijsbrechfc te geven naar zijn essentie:
een allegorie van het Kerstfeest zoowel als oen
«pisch-breed gelegenheidsspel van het oude Am
sterdam, een soort missa solemnis" tegen het drie
luik van een middeleeuwsch altaar aan, een voor
stelling, die naast dien juisten toon van het myste
riespel" ook door zijn tooneëlbouw een vaak ge
lukkige afwikkeling der vele en ongelijke tafereelen
bood. In dezen Gijsbrecht heb ik niet geloofd,
maar ik heb hem wel bewonderd. Behalve ten op
zichte van de reien scheen hij mg een zeer klare
en zeer zorgvuldige, moderne en bevredigende
oplossing van' de vele moeilijkheden, waarvoor
de Gijsbrecht den tooneelleider stelt (en waarnaar,
zeer ten onrechte, maar al te vaak zijn artistiek
maximum wordt afgemeten).
Ik kan het dan ook, uit tooneeloogpunt, niet
«ehs zijn met wat de geleerde dr. J. F. M. Sterck
in het programma beweert, dat nml. moderne
opvattingen het treurspel, in. volle romantiek
geconcipieerd, slechts schaden kunnen". Op zulke
litterair-historiscbe motieven gebouwde voorstel
lingen van klassieken hebben voor het
hedendaagsch tooneel alle waarde verloren. Als men in
1938, na drie eeuwen Gijsbrecht, voor de aardig
heid eens een historische reconstructie" van den
Gijsbrecht wil geven, dan is da.t een andere zaak.
Staar'als men thans een stuk niet zou kunnen
opvoeren naar de tegenwoordige eischen van
het tooneel, dan behoort een zoodanig stuk
niet meer tot de zoogenaamde eeuwig-levende
klassieken, maar tot de goederen in de doode
hand. litteratuur voor de boekenkast.
Maar Verkade's opvoering, verleden jaar, heeft
juist in zijn vele compromissen de hedendaagscho
waarde van den Gijsbrecht en daarmede de levens
vatbaarheid der traditie bewezen, omdat zij het
beste deel van het drama tot volle \iiting bracht: de
wijding en de glorie van het woord. Dr. Sterck
haalt zelf met instemming den regel aan: Wie
Gijsbrecht zien wil, moet hem hooren." Alle han
deling in den Gijsbrecht komt tot ons als afgeleide
handeling en in de indirecte rede. Ja, het zgn.
..drama" van den ondergang is zoozeer epos,
slechts beeldend in het gesproken woord, dat wij
voor het eigenlijke drama" wel eens beide oogen
dicht moeten doen, en dat ik bij elke jaarlijksche
revue van Louis Bouwmeester Jr., die steeds op
denzelfden avond ten doop gehouden wordt, mijn
hart vasthoud, dat er misschien toch nog eens een
goddelooze parodie op den Gijsbrecht in zal
compareeren: die van een schutterig en besluiteloos man,
die alsmaar" op torens en in boomen klautert
om te zien wat er toch eigenlijk aan de hand is,
een gefopt huisvader, tot wien iedereen met nieuwe
jobstijdingen komt en die tenslotte in zulk een
twistgesprek verward raakt met zijn op haar stuk
staande en sermoenen uitdeelende vrouw, dat hij
blij is als iemand hem aanraadt om het tenslotte
maar eens met den waarzegger Rafael, als een soort
astroloog uit de Noorderstraat", te probeeren.
En die goede man zegt dan: ga ook maar liever weg.
Want dit is de Gijsbrecht, als men hem ontdoet
van zijn prachtigst en onvergankelijk
praalgewaad: het gesproken woord, het vers van Vondel.
En min of meer was dit de Gijsbrecht, dien wij dit
jaar voorgezet kregen: een Gijsbrecht, dien men
niet zag", maar nog minder hoorde", om de
eenvoudige reden, dat in deze veruiterlijkte
lawaaivoorstelling hooren en zien verging.,
Er was, ad major e ai gloriam, weer eens een
proef genomen met Diep<?bbrock's muziek (waarvan
alle muzikale waardeeriög hier natuurlijk geheel
buiten beschouwing blijft). Het is een proef, die
Royaards in 1912 genomen schijnt te hebben en
na luttele jaren woer liet schieten. Gelukkig man !
Want deze uitvoerige en luide orchestratie drukt
den Gijsbrecht als vers-drama" ten oenen mate
dood en maakt er een voor den toonenlliefhebber
ongenietbare en onwaardige opera van. waarvoor
de handeling" in diii Gijsbrecht dan toch zeker
wel geen enkel element meebrengt. Koren" op
oorlogssterkte worden soms vierkant midden op
het tooneel geplant, Waardoor de Gijsbrecht. dat
wil zeggen do innige .tragedie van het huis van
Aemstel, zich terzijde' en acliter een zingend Léger
des Heus moest voltrekken. Deze tafercelen werden
belachelijk en onwaardig. De aankleeding van dit
corps, dat niet wist hoe het op het tooneel moest
staan en daarom maar blij was, dat het de
muziekmanuscripten mee kon brengen, was
allerongelukkigst. Mijn voorgangster te dezer plaatse heeft naar
aanleiding van Verkade's vroegere opvoeringen
eens gesproken van Italiaansche orgelvrouwen".
k heb er elk jaar met smart op gewacht om die
weer te zien, welnu ik hch ze dit jaar gezien.
Onhandig verkleede opera-statisten, die soms hun
lorgnet nog hadden opgehouden, stonden frontzaal
en schenen de ware veroveraars van het arme
kasteel. De eigenlijke Gijsbrecht werd een
zoekprentje. Van de reien verstond men geen woord,
zij schenen eindeloos 'lang en vreemd, deze heer
lijke gezangen, die men toch van woord tot woord
meende te kennen en' waarvan men de gewijde
klanken, lyrische rustpunten in de dialogen, jaar
op jaar met spanning verbeidt. In het tafereel in
de kapel die vrome en toedere verbeelding,
waarover reeds de dood zijn voorspook heeft ge
worpen, zweeg de (zeer zwak gespeelde) bisschop
Gozewijn eensklaps en een zanger trad uit de
coulissen naar voren om Simeon's lofzang de zaal in
te galmen, terwijl den nonnen, iri plaats van haar
verschrikkel ijken dood te sterv en, een weinig minder
treurig lot beschoren was: zij werden eenvoudig
ietwat burgerlijk-driest opzij gedrongen door de
uit alle hoeken en'gaten te voorschijn komende,
in kleeding en gebaar detoneerende zangeressen,
hoe voortreffelijk dan ook haar zang geweest'mag
zijn! En dat voor de reien, wier verhouding tot
het eigenlijke drama toch al op zulke onoverko
melijke moeilijkheden stuit en waarvan men, of
zij nu gesproken of in oratorium-vorm (doch vóór
alles: verstaanbaar) gezongen worden, op het
tooneel liefst zoo weinig mogelijk plastisch ziet uit
gebeeld ! Aan deze poging, op talrijke punten der
lange en onverteerbare voorstelling doorgevoerd,
om Coneertgeboxnv en Stadsschouwburg onder
n dak te brengen, is het grootste echec van dezen
Gijsbrecht als tooneeldaad te wijten. En waarom in
godsnaam d^ze wangedachte? AlsMengelberg eens
de Pastorale" dirigeerde met een parapluie en op
klompen, om er ook een beetje tooneel'' bij te halen,
dan zou toch zelfs de deftige schare der Donderdag
avonden op haar achterste pooten gaan zitten.
voorzoover ze het niet als een kwalijke grap
beschouwde! Hier echter Werd dit alles in de ge
bruikelijke hoera-stemming geslikt.
Maar ook al tracht men het eigenlijke
tooneelelement los te maken uit die tweeslachtige sfeer!,
waarin de onmogelijke combinatie
tooneel-eninuziek het gedompeld had, dan nog bleef er een
zeldzaam weinig ontroerende, luidruchtige eji
goedkoope Gijsbrecht over. Van Royaards, zoo
men dan dien naam bewust wil aanroepen, bezat
het slechts de uiterlijke, zij het in sommige details
angstig-nauwkeurig gevolgde copie. Van Saalborn
zelf ging, ondanks zijn sterke voordracht vart
Vondel's vers, geenerlei innerlijke bewogenheid uit.
Hij scheen soms over zichzelf als over een ander,
in de derde persoon te spreken. Ik geloof ook niet,
dat een regisseur, die voor een zoo ontzaglijke
opgave als de Gijsbrecht staat, er goed aan doet
om de toch reeds alles opeischende hoofdrol zelf
te spelen. Op het tooneel verhief zich een vrijwel
onveranderlijk decor als een soort Klaagmuur.
Zij was te massaal, verbrak de illusie meer dan dat
zij haar creëerde, zij maakte een breed, ondiep,
onverdeeld tooneel, zij dwong de regie boven
dien tot slechte, verspreide opstelling der per
sonen. Wat geeft het om hier de korte fragmenten
te pryzen vooral in de deelen, waar de muziek
ons het leven niet meer kon verzuren, omdat er
gelukkig geen reien meer over waren, enkele
details die dan wel geslaagd mochten heeten, als den
stellig indrukwekkenden dood van Arent, al kwam
dieallerongelukkigst terecht, of aan het slot, al is dit
altijd dank-zij Vondel een zonderling mengelmoes
van melodrama en apotheose? Hoofdzaak bleef een
in den grond onzuivere voorstelling, zonder lijn,
zonder overtuiging, zonder diepte, zonder scha
keering.
Er waren ook slechts weinige personen, wier
dictie werkelijk indruk maakte: Louis de Vries
als de Bode, ook al was zijn uitdossing evenmin
gelukkig als zijn poging tot krijgshaftigheid, de
Arent van Gobau, voorzoover hij niet schreeuwde
en met de traditioneel-gespreide armen stond, de
prachtig klaar on doordringend gezegde Rafael
van l.iesbeth Sanders-Hei-zberg, al stond die achter
eon stel foei-leelijke gordijnen min of meer in het
salon" van het huis van Aemstel, terwijl dit tafe
reel toch in elk geval buiten" behoort te spelen
waarvoor'Verkade's regie dan ook destijds een sug
gestieve impressie van het wachtend schip gev onden
'had. Kn tenslotte de broeder Peter van den jongen
Royaards, dien ik als het beste lloyaards-élement
in deze opvoering zou durven prijzen. Want voor
de rest is er nog wel hél veel noodig alvorens, om
met den srnetteloozen Rafael te spreken, uw
imezaet klimt de bergh op van 't geluck...."
Klankfilm
voor
Amateurs
Uitnoodiglng tot bijwoning
van onze
kla n kf Mm-demonstratie
met de de VRIJ"
SPREKENDE, ZINGENDE EN
MUS l C EER EN DE amateur
s ma If il m apparaten
C AP l
115 Kalverstraat
AMSTERDAM C
No. 2797
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 JANUARI 1931
Mijnwerkers
BIOSGOPY
door L. J. Jordaan
Een nieuwe Nederlandsche film
Jan Jansen ,,Triomf," Polygoon
BIJ een vorige gelegenheid vestigde ik reeds
de aandacht op de merkwaardige activiteit
der vakbonden, als opdrachtgevers aan kunste
naars van diverse pluimage. Waar de handel, die
er rechtstreeksch belang bij heeft, nog aarzelt,
daar gaan de organisaties uit louter ideeele over
wegingen, vóór. Ook ten aanzien van de f Urn, zetcen
de vakvereenigingen een schoone traditie voort
en behooren mede tot de allereersten, welk een
jonge, ternauwernood ontluikende Nederlandsche
kunst steunen en erkennen. Dit is des te opmerke
lijker en valt des te meer te waardeerén, naarmate
n de sociaal-democratie zelve de elementen, welke
such voor ..Ie septième art" allesbehalve geest
driftig betoonen, nog niet den vinger aan te wijzen
zijn. ,
Zoo heeft dan het Nederlandsen Verbond van
Vakvereenigingen opnieuw het bewijs geleverd,
een open en klaren blik te hebben voor de wenteling
der tüden en de nieuwe mogelijkheden, ook op
artistiek gebied, welke uit het sterk gewijzigde
leven naar voren treden. Ongeacht de nog altijd
welig tierende vooroordeelen. ook binnen eigen
kring, heeft het een jong Nederlandsch filmkunste
naar een kans gegeven en welk een kans !
door het vijf-en-twintigjarig jubileum dor
vakhond encentrale in een filmwcrk vast te leggen.
En deze arbeid werd den 2en Januari aan een
publiek van pers en genoodigdon in première
vertoond.
De inderdaad overweldigende stof voor de
karakteriseer ing van, een lichaam, dat nagenoeg
alle bedrijven omvat, werd in overleg met den
cineast en den Directeur der Polygoon, ingedeeld
en verwerkt door een commissie bestaande uit een
gedelegeerde van het Vcrbondsbestuur en twee
leden der sociaal-democratische pers en men kan,
over het geheel genomen, deze collectiviteit alle
«er van haar werk geven. In zooverre er aanleiding
te over was te vervallen in de uitingen van een
hoera-stemming en een revolutie-romantiek, welke
in onze dagen eenigszins uit den toon val'en, kan
men het scenario een prijzenswaardige soberheid
«n werkelijkheidszin niet ontzeggen. Hiermede
heeft het Russische systeem van georganiseerde
samenwerking bij het tot stand komen van
filmwerken, op niet onverdienstelijke wijze gedebuteerd.
- ' . ? ? * * , , . ?
.?'..*
Het werk in zijn geheel beschouwend, kan men
ook buiten de voorbereidende werkzaamheden
om ? de zich opdringende vergelijking met de
Russen niet ontgaan. En dan valt aanstonds te
«onstateeren, dat het sterker onder den invloed
van de Sovkino staat, dan welk ander
Neder«BNBBAAJ, AttBSTBH VOOB
AMATEUt fel!IO-CfTB17»TIB«
FOTO-SCHAAP & Co.
? f» T l
- 4«1MTBBDA«
landsch filmproduct ook. Naast Ivens bijv. is hc-t
vloeiender, virtuoser, misschien zelfs knapper
maar stellig minder origineel. Dit brengt zoo zijn
vóór en tegen mee. Het werk is wellicht aangena
mer van conceptie, boeiender en minder zwaar te
verteeren, dan het wat stroeve Wij bouwen"
dank zij mede de nawijsbare dialectiek van
Eisenstein en vooral Turin. Maar daartegenover, doet
zich juist door de gevaarlijke nabuurschap der
Russen duidelijker dan in Ivens' moeizamen,
doch persoonlijken arbeid, het gemis voelen van
datgene, wat het werk der Moscovieten zoo groot
en meesleepend maakt. K n hiermede kom ik aan
een algemeen bezwaar, dat ik met erkenning
van de overigens uitstekend geslaagde conceptie
tegen Triomf" heb. Wat ik er nog in mis. is
hartstocht, bezetenheid, formaat.... triomf ! Het
geval is mooi gezien, beschaafd, knap al wat
gij wilt, maar het sleept niet rnee, het overdondert
niet, het stijgt niet naar een stralend hoogtepunt.
Het is een smaakvolle ordening van goedgekozen
en vaak imposante beelden het heeft een
rustig, overtuigend en vastberaden rhythme....
maar het stapelt geen fragment op fragment, tot
een grootsch en huiveringwekkend bouwwerk
het legt ze naast elkaar! Het laat mij volmaakt
onverschillig of men deze hartstochtelijke bezeten
heid al dan niet identificeert met de fameuse
tendenz" van de Russen een kunstwerk, dat
mij overweldigt, dat mij tot de uiterste spanning
opvoert, dat mij ten slotte de triomphale over
winning brengt over de materie, dat is het kunst
werk, dat mij lief is.... tendentieus" of niet.
Dat is het ook wat een Generallinie," een Turksib"
grootsch maakt en onvergetelijk en wat ik
hierin mis.
Men zal mij wellicht. tegenwerpen, dat noch
Ivens noch De Haas aan dezen zwaren eisch
De cineast Jan Jansen bij de montage
voldoen. Ik erken dit gaarne, maar het zijn de
strekking, zoowel als do titel, welke naast de
conceptie in dit geval een vergelijking onont
koombaar- doen zijn.
* *
*
Na deze algemeene opmerking kan ik Jan Jansen's
werk slechts zonder voorbehoud prijzen. Fit hfct
voorgaande is reeds gebleken, wolke kwaliteiten
ik reeds zoozeer in Triomf" waardeer. Ik kan
aan deze bezonnenheid en dit buitengewoon
bekwaam vakmanschap nog gemakkelijk andere
kwaliteiten aanvoeren en wel in de eerste plaats
het soms prachtige camerawerk. Jansen past een
camera-instelling toe waarschijnlijk zeer hewust
die aan het beeld een eigenaardige bekoring
verleent. Ik wil hier niet weer de Russen noemen,
die er trouwens veel minder frequent in zijn
genoeg zij, dat hij er merkwaardige en boeiende
effecten mee weet te bereiken. Deze methode,
welke hierin bestaat, dat bijna alle shots, die een
bijzonder dramatisch of filmisch accent behoeven,
via den zeer nabijen close-up van een figuur op
den voorgrond zijn genomen, brengt naast de
charme waarvan ik sprak, eigenaardige moeilijk
heden mee. Mij dunkt, dat het een groote mate van
compositair talent voor beeldvlakindeeling behoeft,
om een bouwwerk te zien, langs den ruigen kop
van een arbeider, die een aanzienlijk stuk van de
compositie inneemt. Maar wanneer de cineast zóó
slaagt als Jansen, bij 'deze camera-instelling, dan
heeft het niet dan groote voordeelen. De vaak
irriteerende vlakheid en neutraliteit,1 welke de
long-shot of totaal-opname maar al te dikwijls
aan hét beeld verleent, wordt op merkwaardige
wijze gebroken, daor zulk een intens-levende
repoussoir. En niet alleen voor panoramawerk
ook voor composities van meer mtiemen aard,
is dit tooveren met den close-up van overwegenden
Glasblazers
invloed. Ik denk hier speciaal aan de kroegscène
uit ik meen het eerste deel, waar een vrouwen
figuur en trois-quarts gezien en eenigszins van bo
ven een klein kind uit een bierglas laat drinken.
De wonderlijke camera-instelling, die den toe
schouwer de sensatie geeft, alsof hij zich dicht
over de filmsujetten heenbuigt, verleent hier aan
het beeld een verbluffend picturaal en indringend
karakter. Het milieu wordt, mede dank zij het
merkwaardig relief, dat de koppen onder dezen
hoek en op dit formaat krijgen, zoo suggestief
zoo tastbaar zoo levend, dat het den beschou
wer onweerstaanbaar naar zich toe schijnt. te
halen. Dit fragment, dat ik in de bijzondere aan
dacht aanbeveel en dat voor mij tot de best ge
slaagde van de film hoort, is er overigens slechts
n uit velen. Ik heb zelden of nooit een filmwerk
gezien, waar de nabij-instelling zoo voortdurend
en met zulk voortreffelijk resultaat werd toegepast,
als in Jansen's Triomf".
* *
*
Een onmiddellijk hierop volgende eigenschap,
is de opvallende bekwaamheid, waarmede de
cineast het eigenaardige en moeilijke sujet: de
menigte, hanteert. Toevallig bracht ik ditzelfde
onderwerp ter sprake bij de bespreking van De
Haas' Stalen Knxnsten". Het bleek toen, dat deze
cineast de verwerking dier gezapig kuierende de
monstranten, ondanks vaandels en andere op
wekkende paraphcrnalia. tot een indrukwekkend
geheel, niet aankon, ik heb hier met verrassing
on blijdschap geconstateerd, dat zijn collega Jansen
er wel degelijk in slaagt, de voor het objectief
zoo moordende saaiheid van dergelijke optochten,
tot een waarlijk imposant beeld te horscheppen.
Juist als wij beginnen to zien. dat de menigte
dophoeden draagt en uit den pas loopt, lost hot
beeld zich met oen vloeienden overgang op in een
andere visie van de mnssa en deze woer in een
volgende, waarna wij plotseling alleen de hoofden
dor demonstranten zien onder een woud van
vaandels. Door deze bcwegelijkheid van de camera,
door deze boeiende afwisseling, wordt' inderdaad
eon synthetische samenvatting gegeven van het
begrip massa" ? de persoonlijke herschepping
van de prozaïsche individuen in colbertjes en
regenmantóls tot eon groot-gezien, levend organisme.
Het is, naar mijn meenrng, geen gering succes voor
den jongen cineast, een dergelijke overwinning
van den kunstenaar op dit détail der weerbarstige
stof, te hebben behaald ? een overwinning, waarbij
ten slotte een huis-vol welwillende adviescommis
sies/niet helpen kan, maar die ' helaas!
weer terugvalt' op de door velen zoo betreurde
ndividuecle en centrale macht van den kunstenaar.
? . ' ' ? * ;- * ? ? '
. ? * . ' ?'-.'-.
Ik zou.nog veel en lang willen uitwijden over
dit groot-aangepakte en met een rustig, zelfbewust
kunnen voltooide filmwerk. Ik zou willsn ?
sprcken.over de voortreffelijk verbeelde glasblazerij
over de zeer mooie visie der mijnwerkers (mede
een der hoogtepunten van de film!) over de
forsche conceptie' der transportarbeiders in het
derde deel, met het zeer gelukkig gegeven verkeer
over de Maasbrug over de bijna irreëele' her
schepping van het Troelstra-oord met de schim
van Mendes da Costa's beeld in sur-impression
over de bonte en bewogen opvatting der
jeugdkampen.... over tal van andere voortreffelijke
fragmenten. Ik wil het echter hierbij laten en het
jongste product van1 Nederlandsche filmkunst al
het succes toewens'chen, dat het mét het; lof
waardig initiatief der opdrachtgevers verdient.
Na de beide films van De Haas, heef t d
Polygoongroep opnieuw een indrukwekkende en eclatante'
troef op tafel gelegd.