Historisch Archief 1877-1940
TV
16
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 3 JANUARI 1931
No. 2797
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 JANUARI 1931
Waar is de verteller?
door Albert Heiman
Over een zoogenaamde Verhalen-bundel
DE goede trouw van den schuldige wil ik geen
oogenblik in twijfel trekken, maar zij blijft
een der gekste mystificaties van den laatsten tijd,
de bundel Twintig Noord- en Zuid-Nederland
sche Verhalen," volgens het titelblad samenge
steld en ingeleid" door Constant van Wcssem*).
Het begint al met dit titelblad.
Als men leest, dat twintig verhalen zijn,.samen
gesteld" door iemand dan beteekent dat volgens
het huidige spraakgebruik, dat iemand uit verschil
lende onderdeelen twintig verhalen heeft gemaakt,
ofwel van twintig verhalen een geheel heeft samen
gesteld, een geheel dat iets van hemzelf is. Geen
van deze beide daden nu verrichtte Constant van
Wessem. Hij bedoelde te zeggen dat hij de twintig
stukken., welke het boek bevat heeft bijeengebracht,
en maakte zich schuldig aan een kleine mystificatie
door een woord, dat letterlijk vertaald, compositie"
beteekent. Een compositie" van Beethoven nu
is van hem, en van niemand anders.
Zooiets is op zichzelf genomen in 't geheel niet
erg; er worden wel meer Nederlandsche woorden
verkeerd gebruikt. Maar de schuldige geeft er
in dit geval zelf aanleiding toe om het hem zér
kwalijk te riemen, omdat hij in zijn inleiding insis
teert op taai-subtiliteiten, welke niet-eens echt zijn,
maar welke hij ons nogmaals wil wijsmaken.
.,Eerst in den laatsten tijd", aldus Constant van
Wessem, ,,is er een vei'haalkunst aan het ontstaan,
die zich nadrukkelijk begint te onderscheiden van
de vertelkunst, en waarin het verhaal zich wezenlijk
van de vertelling gaat losmaken. Want hoewel
beide meestal voor hetzelfde doorgaan, vooral
in den tijd der literatuur"-vergoding, toen er
noch een verhaal"- noch een .,vertely'-kunst
bestond, doch alleen een woord"-kunst, is er zeer
zeker verschil tusschen verhalen en vertellen. De
benaming vertelling verraadt reeds dat er een
verteller aan het woord is, die het gebeurde als
gebeurtenis daardoor op het tweede plan brengt.
Het verhaal echter is niet de kunst van vertellen,
maar van berichten, van medcdeelen. Het verhaal
is de gebeurtenis zelf, in een scherp, exact geschre
ven stuk proza medegedeeld. In de vertelling
passief wordt zij in het verhaal actief."
Bij aandachtige beschouwing zal een ieder
kunnen zien dat dit stukje signifische
kunstphilosophie de klinkklaarste onzin is, volkomen in strijd
zoowel met de etymologie, de semantiek als het
huidige taalgebruik van de termen vertelling"
en verhaal". Het eenige verschil tusschen de
beide termen is, dat in dezen tijd verhaal" iets
deftiger" klinkt dan vertelling." Wij spreken
van het Bijbelverhaal, en niet zonder gering
schatting van Bijbelvertellingen."
De differentiatie welke de heer van Wessem.
ons wil opdringen berust dus op niets, en bestaat
ook niet in zijn eigen schijn-systeem. Immers de
benaming vertelling verraadt evengoed dat er een
verteller aan het woord is, als de term. verhaal
duidt op een verhaler. Als verhaal" datgene isj '
waarbij de gebeurtenis niet op het tweede plan is
gebracht, dan is de bijdrage A.-M.B." van H.
Marsman uit dezen bundel stellig een vertelling"^
evenals Het Landpad" door Aart van der Leeuw
en Waterloo" door Van Wessem zelf!
Uit de voorlaatste alinea van de Inleiding blijkt
wel, dat de auteur daar dan ook zijn aftocht zoekt
te dekken door den gang naar het moderne verhaal»
ook in het verhalend proza van onze jongere
schrijvers te volgen." Alvorens ons in aanraking
te brengen met de twintig voorbeelden, welke
zooveel als het bewijs-materiaal van zijn inleiding
zouden moeten bevatten neemt hij eerst een groot
aantal grenspalen weg, en plaatst hij ons op het
schier ongelimiteerde terrein van het verhalend"
proza.
Daar heeft men, op zoek naar twintig verhalen,
geen genoegen mee te nemen l
V
*) Uitgave van de, Erve J. Bijleveld, Utrecht 1030.
&CHAKCI.
l HBUGEWEfi 'M-!?-AMSTERDAM|
Kleermaker!)
Bfj ooi verkrQgbMr N. R. V. MONTA S JHOÜNEN \
* *
*
Ik schenk u alle mogelijke en onmogelijke onder
scheidingen tusschen verhalen en vertellingen, ?
Hoe het ook zij, ze hebben beide aan bepaalde,
onontkoombare eischen te voldoen. Voor mij moet
een verhaal zijn: de afgeronde, in zichzelf volledige
weergave van een gebeurtenis, of een reeks van
gebeurtenissen, zoodanig dat in de eerste plaats
deze in haar objectieven verschijningsvorm, en in
de tweede plaats in haar subjectieven
interpretatievorm kenbaar worden gemaakt. Hoe wy die ge
beurtenissen ook zien, wij zien ze altijd door
iemands oog. Of de auteur ook al in den ik-vorm
of in den hij-vcrm, in den tegenwoordigen of in den
verleden tijd schrijft, reeds door de keuze van
zijn woorden, door het noemen van bepaalde
details, en door het verzwijgen van andere zal hij
zijn subjectieve visie" van het geval tóch niet
kunnen te niet doen. Al heeft een rechtbank de
pretentie een objectief" relaas van een gebeurte
nis te kunnen construeeren, literatuur kan dit
allerminst, en mag het zelfs niet nastreven, op
gevaar af anders geen literatuur meer te wezen.
Dit wat den inhoud betreft. Het verhaal (of de
vertelling) heeft ook zijn eigen vorm. Deze is
wellicht de alleroudste, juist omdat de (kunst
matige) grenzen tusschen epiek en lyriek in het
verhaal tot het uiterste vervaagd zijn. Het verhaal
is niet zoo-maar ,,de kunst van berichten, van
mededeelen" en nog veel minder de gebeurtenis
zelf in exact proza medegedeeld," maar een syn
thetische uiteenzetting van een gebeurtenis in
haar causaliteit, innerlijke wording en uiterlijke
uitwerking. Daaruit volgt, dat het verhaal kop en
staart heeft, begin en einde. Het is een
op-zich-zelfstaand, afgesloten geheel, waarvan de rhythmische
voortgang en periodiceering, de factische ont
wikkeling, stijging en vermeerdering van spanning
en ontspanning afhankelijk zijn van de gebeurte
nissen in haar correlatie met haar effect op den ver
haler. Daar;om verdraagt het verhaal weinig stil
stand noch den constanten spanningsgraad, welke
noodig is voor de lyrische ontboezeming. Omgekeerd
krijgt een lyrisch stuk waarin groote
spanningscrescendi- en decrescendi voorkomen, ook vanzelf
een verhalende waarde.
Dat er bij dit alles sprake moet zijn van een
scherp, exact geschreven proza," is gelijk uit het
bovenstaande volgt, geenszins een conditio sine
qua non. Ook in dichtmaat en in eiken poëtischen
vorm is het verhaal denkbaar, al zal het door zijn
eigen wetten een bepaald stempel op die vormen
drukken.
Wat nu het Nederlandsche proza-verhaal aan
gaat, het vormt het meest-verwaarloosde genre
uit onze letterkunde. In de vroegere officieele"
letterkunde werd het ternauwernood erkend,
wanneer het origineel niet in dichtmaat was.
Onze echte oude verhalen" vindt men in de tel
kens en telkens opnieuw herdrukte Volksboeken,
die door heel wat meer personen gekend zijn dan
de verhalende Chansons de gestes en epische
gedichten, waarvan het meestal hoogst twijfel
achtig is, of ze odit buiten de kennis van een
engbesloten kring gekomen zijn. De oude sprookjes,
mythen, sagen, legenden, dat zijn de echte vertel
lingen en verhalen. In eiken tijd zijn ze opnieuw
en onder eigen gedaanten ontstaan, en den grooten
kunstenaar van alle tijden hebben ze hartstochte
lijk bemind, en de materie welke zij bevatten tot
stof gekozen voor eigen, versch gekleurde inter
pretatie. '"'?;.; 'i ?
Het verhaal behoort bij den roman, zooals de
diamantroosjes rondom de groote brillant. Zij zijn
producten van eenzelfde grondstof, van een gelijk
soortige, maar niet gelijk gecompliceerde bewerking.
Heeft de romankunst nu in ons land nog nimmer
een weelderigen bloei gekend, \ de verhaalkunst
evenmin.. De bundel met de zoogenaamde Twintig
Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen" is daar,
om het ook voor de jongste schrijversgeneratie
waar te maken.
Kunstzaal van Lier
Rokin 126 Amsterdam*
Oostirsch» A Europttsch* antiquiteiten
Oudt tn Modarnt schllderljtn tn pltstlektn
Nigtrkuntt A Ethnographloa
Want om te beginnen zijn acht van de twintig;
bijdragen geen op zichzelf staande verhalen,
maarwillekeurige fragmenten. Anton Gooien geeft een
fragment van een der verhalen die hij als een
cyclische eenheid onder den titel Peelwerkers'*
uitgaf. Den Doolaard bracht een hoofdstuk uit den.
ongepubliceerden roman De witte Stilte", kennelijk
een fragment, omdat door het gemis van het
voorafgaande, de vrouwenfiguur die bij beschrijft.
iets onmogelijks en ongemotiveerde heeft. Jan.
Engelsman gaf een stuk uit De Blinden" over
een Charley, die in dit uitknipsel meer schim dani
gestalte werd. Petrus en Paulus" van E. du
Perron is het Begin van een Conte Moral", met.
dien verstande, dat de Conte goed is, maar wij
nogniet aan de Moraal ervan toekwamen. De bijdrage
van Maurice Roelants is een fragment uit den,
roman 't Hangt alles aan een haar," die van
Theun de Vries uit den roman Ilembrandt",.
van Victor van Vriesland uit den roman Giaboch",.
van Gerard Wijdeveld eveneens uit een roman.
Het dozijn afgeronde stukken dat overblijft is.
van zeer verschillende kwaliteit. Eerste keus is
slechts De Erebos" van J. Slauerhoff, die een
derweinige geboren vertellers is, welke wij bezitten.
en tot op zekere hoogte Vinus" van Gerard
Walschap, die met al zijn typisch-Vlaamsche fouten.
meer kwaliteiten heeft, dan men hier algemeen
schijnt te beseffen. Van het overige is het ver
haal door Marsman naar den inhoud weinig waard,.
maar ditmaal goed geschreven; dat van Mau
Marssen Ersatz van bekende patentwaren, en
datvan Beb Vuyk bederf van bekenden Ersatz. Het.
verhaal van Van Wessem is beter dan zijn inlei
ding en niet zoo goed als past bij het lastig teveel
aan talent" dat hij zichzelf in de Biografische?
aanteekeningen toekent. Het aandeel van de
anderen is voor zoover geen herhaling van zichzelf.
evenmin de moeite van het lezen, waard.
Het slot vormen de Biografische aanteekeningen;
die voor een deel de walgelijke uitstalling zijn van
zooveel smakelooze geestigheid of verwaandheid,.
.dat men zich een oogenblik afvraagt, of het zóó>
erg met onze jongere literatoren gesteld is....
Maar het is waar, aan goeden smaak was
hiernooit overdaad.
Nieuwe uitgave.
Johan Lwjer en Jo Spier. Artis zwart oj>
wit. Amsterdam z.j. Andries Blitz.
Johan Luger en Jo Spier hebben met het aar
dige boekje Amsterdam zwart op wit" al getoond..
dat zij buitengewoon goed kunnen
samenwerkenDe een vult den ander aan, en samen scheppen.
zij een geheel, dat harmonisch is van bouw en
samenstelling. Het boekje Artis zwart op wit"
geeft er opnieuw een bewijs van, hoe deze beide?
kunstenaars elkaar liggen. Zij liggen elkaar vooral
op het .gebied van een der merkwaardigste levens
verschijnselen: dat van den humor. Collaboraties,.
waarbij een dergelijke eenheid wordt
-bereikt»komen meer voor in de kunst, maar ze zijn toch
betrekkelijk zeldzaam.
Dit nieuwe boekje staat volstrekt niet beueden.
, Amsterdam zwart op wit." Het is niet zwaar
wichtig, het presenteert zich niet als kunst met
een kapitale K, maar het is uiterst leesbaar, het is
vlot en genoeglijk; het is, over het algemeen niet
te bijtend, satyriek. De bezoekers van Artis worden
evenzeer aan een beschouwing onderworpen als de
bewoners, veelal vergelijkenderwijs, en onze burger
lijke braafheid komt er niet ongehavend ai. Tekst
en teekeningen zijn van een prettige pretentielooze
originaliteit, en dit boekje zal er wel even goed in,
gaan als zijn voorganger.
HERMAN MIDDEN DORP.,
POLROGER&CE
LE CHAMPAGNE ENVOGUE
JAGER-GERLINGS HAARLEM
hef
eau
door Meichior Steelink
Teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Is. van Mens
TJ1 EN verjaardagscadeau zoo
»» *-^ sprak mijnheer Pimmel tot zijn
eerbiedig luisterende zoontjes heeft
alleen dan waarde wanneer de schen
ker er zien een opoffering voor heeft
getroost. Het behoort gekocht te
worden vóór zelfverdiend, of opge
spaard geld of moet door den schen
ker vervaardigd zijn. Jullie jongens,
die mij telkens wanneer je moeder
.jarig gaat worden om een rijks
daalder komt bedelen, moesten dat
eens goed1 leeren inzien.... Be
grepen. .... ?"
De jongetjes Pimmel knikten be
duusd en verlegen van ja. Ze hadden
al hun weekgeld uitgegeven en ze
hadden niets vervaardigd.
En daarvoor voegde hun vader
er nog bitter aan toe daarvoor
laat ik jullie nu die dure slöjdlessen
geven.... Foei.... !"
Toen barstte hij in een vreeselijke
hoestbui los, zoodat zijn gezicht
heelemaal rood werd.
Dit is de officieele lezing van
het geval. Maar er is nog een andere,
een zeer geheime, die de jongetjes
Pimmel niet konden vermoeden, toen
ze naar boven snelden om met
koortsachtigen ijver, aan het zagen en
schaven en spijkeren te gaan. Het
rood dat de kaken van hun vader
had gekleurd was namelijk niet uit
sluitend verwekt door de hoestbui.
Er was ook plotseling een herin
nering bij hem opgekomen. Een zeer
beschamende herinnering, uit de dagen
toen hij zelf een kleine jongen was,
en kostbare timmerlessen genoot,
en op de verjaardagen van zijn
.ouders zelf ver vaardigde geschenken
aanbocd....
En die herinnering was de volgende:
Eiken Zondagmorgen kwam
Hazekamp, een timmerman met groote
technische en middelmatige
paedagogische bekwaamheden, practisch
onderwijs geven in houtbewerking.
Die lessen hadden plaats op zolder
waar een schaaf bank stond. En meest
al was Hazekamp, met een sloof
voor zijn Zondagsche pak, al aan het
bewerken van het hout als de leer
lingen nog in hun bed lagen. Na een
half uurtje kwamen ze schoorvoetend
de zoldertrap op en beuzelden wat
met schaven en zagen en drevels
totdat het lesuur verstreken was.
De resultaten van de lessen waren
echter zonder uitzondering groote
successen. De stoven, xnesaenbakjea
bloemenstandaarden en boekenrekjes,
die de verjaardagstafels van groot
ouders, ouders en tantes sierden,
waren evenzoovele werkstukken van
Hazekamp als triomfen voor zijn
leerlingen, die zich de eer gaarne
lieten aanleunen.
Mijnheer Pimmel herinnerde zich
nog zoo goed dat de geheele familie
alti-d gewaagde van het
aller-alleraardigste knutselwerk van hem en
zijn veelbelovenden broeder.
Eenige jaren was dit goed gegaan.
Hazekamp beschikte over werkkracht
en geduld. Hij was ook een
philosoof en hij prefereerde het inkomen
dat hij uit de lessen
trok verre boven de
eer die hij uit de stoven
en messenbakken had
kunnen oogsten, in
dien hij zich ontpopt
zou hebben als de uit
sluitende vervaardiger
er van.
Toen brak het mo
ment aan dat gevaar
lijk is voor elk ge
vestigd instituut: na
melijk dat waarop de
begeerte tot nog meer
roem de bezonnen lei
ding in gevaar brengt.
Dit gevaar werd ge
schapen door het ver
langen van de leer
lingen om hun vader
op diens verjaardag
te verrassen met een
bibliotheektrapje, een
tamelijk bewerkelijk
werkstuk. Hazekamp
begaf zich met ijver
aan den arbeid. Ge
durende vijf achter
eenvolgende . Zondagen werkte hij
zich in het zweet, terwijl zijn be
gaafde leerlingen verveeld toekeken
en hem in den weg liepen en erger
den. Toen stond de verjaardag voor
de deur. Maar het trapje was nog
lang niet af.
' Weet je wat", zeiden de leerlin.
gen, Hazekamp, neem jij het mee
naar huis en maak het af.... !"
Dit was de inleiding tot een
catastrophe. Hazekamp verliet dien
Zondag het huis met een merk
waardig gezwollen figuur, Onder zijn
Zondagsche overjas had hij namelijk
de stukken bewerkt hout verborgen
die, vier dagen later, tot een sierlijk
trapje tezamengevoegd» zouden moe
ten worden aangeboden.
En~ ze werden aangeboden. Het
bibliotheek trap j e weid een enorm
succes.
De vervaardigers, die het slechts
een uur eerder dan hun jarige vader
ndeiPde"~oogen hadden gekregen,
lieten zich de loftuitingen gaarne
welgevallen. Ooms en tantes streel
den hen over het hoofd en ze kregen
elk een gulden van hun grootmoeder.
Hun vader had een beerlijken ver
jaardag.
Maar drie dagen later, toen ze
's middags aan tafel zaten, kwam
de meid zeggen dat Hazekamp er
was en naar mijnheer vroeg. En dat
terwijl het niet Zondagmorgen, docb
Vrijdag-avond was.
Mijnheer ging naar de gang, en
er was een gesprek dat overging in
een heftige woordenwisseling, welke
op haar beurt eindigde met een
harden slag van de voordeur. Toen
' kwam vader met een kwaad
gezichtin de eetkamer terug. Hij hield een
briefje in de hand en scheen veel
minder verheugd dan op zijn ver
jaardag, alhoewel die pas drie dagen
geleden was, en ofschoon Hazekamp's
komst als een vertraagde
verjaardags?
visitie moest worden opgevat.
Op het briefje stond namelijk:
Voor de jongeheeren negentien over
uren, voor Verjaardag van Mijnheer""
.... en vervolgens n niet onaan
zienlijk bedrag.
Door dit briefje werden de jonge
lui niet alleen ontmaskerd als be
driegers, maar de leermeester zelf'
toonde er mede dat hij, verre van
een paedagoog te zijn, over belang
rijke werknemerskwaliteiten beschik
te....
Dit was de herinnering die mijnheer
Pimmel zoo had doen hoesten. Maar
ze was al weer vervlogen, toen
enkele dagen later zijn vrouw ver
jaarde en hij, na de aanbieding' van
een messenbakje door zijn zoons,.
duidend naat een oud bibliotheek
trapje, zeide: ..het is zoo aardig
als jongens kunnen timmeren....
kijk jongens, dat hebben oom Jan
en ik nog eens voor jullie
grootvadergemaakt En nóg is het stevig.. "
l