Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 MAART 1931
No. 2807
Tegendraadsch pleidooi
door Albert Heiman
Anrt viin der &PCMIW: l»e kleine lludolf *)
WIE eenmaal voor advocaat geboi-en word,
moot ook innar pleitbezorger weten te stijn
togen zijn eigen hart. Dit i>$ gesproken in don
trant van Hudolf-xelf. en hot komt hierop noor:
dat ik niet houd van hot boek, »vaarvoor ik hier
oen lans wil breken. Dat Aart van dor Leeuw mij
tot deze zolfovorwinniog nopon kon. is zeker in do
oerste plaats te dankon ann hot foit, dat bij
toch maar oon dor weinigen onder do levende
schrijvers in Holland i-?, die e»u eigen, aanstonds
te herkennen stijl be/it. en die een taal schrijft,
welke als proza meestal blaamloos 5s.
Een boek als ..Do kleine Rudolt" is van al zijn
werk de sprekendste getuigenis dat hij wét wat
proza is, dat hij niet zoomaar opschrijft wat
hem invalt, maar zijn zinnen construeert, zijn
perioden opbouwt en zijn boek uit afgeronde,
hecht-gecomponeerde hoofdstukken samenstelt. Hij
werkt met een vakmanschap, dat men te respec
teeren heeft, ook wanneer men daarin de flitsende
inventie mist. ook wanneer Rudolf. die gekoesterd
wordt in zulke liefdevol geschreven zinnen, je
maar zelden sympathiek wordt, en op slot van
zaken blijft behooren tot de lieden die je liever
niet dan wel kent.
Nu zijn we \vel gewend eens anders wereldbe
schouwing te respecteerè/i"; het is een heel
eenzijdige collectie dingen, waarvan het passend
heet dat je die respecteert: eigendom, geloof.
smaak, ondergoed, de koningin, politie, lijken.
Meestal'weet je niet precies waarom het eene wel
en 't andere niet. Maar toch is bij een schrijver
die je werkelijk lést, de evenecas taboe-ver
klaarde wereldbeschouwing een der dingen, die
je steeds het liefst zou aantasten; ze hangt ten
nauwste samen met veel andere zaken, die mea
wel aantastbaar pleegt te vinden: dingen zooals
taal en stijl, manier-van-zeggen, woordenkeus.
* *
*
Bij Aart van der Leeuw is dat al erg sterk.
Wie hem uit een boek als dit moet leeren kennen
stelt zich voor, te doen te hebbeu met een krasse
zeventiger, die je mi eens ampel en breed gaat
uitleggen hoe hijzelf en anderen in elkander zitten.
Waag liet niet om weg te loopen, want nauwelijks
ben je bij de deur, of hij roept iets werkelijk inte
ressants, zoodat je maar besluit nog een kwartier
te blijven, en zit je eenmaal, dan. begint hot oud
relaas opnieuw; ,.zus en zoo is de wereld, die van
daag bij lange ha zoo goed niet is als gisteren en
wie van morgen praat is dwaas, want dan zijn we
allemaal reeds dood." Hij spreekt alsof hij altijd
slechts zichzelf tot hoorder heeft; met het gevolg,
dat de lezer zich bij tijd en wijle beslist gaat
schamen, zich een ongenood e gast voelt, althans
iemand die de minnebrieven van zijn vader stiekem
leest.
Bezwaren, goed; het is niet prettig om in zulk
een situatie als lezer (en je voelt toch, de ondank
bare die je bent, dat je een schrijver zooveel uren
van je tijd cadeau doet) te verkeerën. Maar je wilt
eens tóonen met gezond verstand de dingen te
kunnen wikken en naar waarde schatten. En dan
denk je: Best.... En aangenomen dat die Rudolf
eenmaal deze hebbelijkheid heeft van teveel te
praten als de man die hij wil zijn, wat is alsof
een schilder een heide schildert met heidezand
in plaats van verf, zei Mauve, ? dan zou je 't
toch op een accoordje met hem kunnen gooien,
Zeist als Woonplaats*
BOUWTERREIN TE KOOP in het centrum
. van Zeist, aan den verkeersweg Utrecht
Arnhem, In de onmiddellijke .nabijheid van
het Raadhuis, de Hotels Hermitage en Figl
en het Slot van Zeist. Prachtig opgaand
geboomte, stofvrije wegen, voorzien van
rioleering, gas, water en electriclteit.
Kadere gegevens worden verstrekt door de
HT.T. PARK KERSBERGEK,
JUontaulmnstraat 4, Zeist.
precies zooals hij 't ook op oon accoordjo gooit
mot zijn tweede zelf.
lioloof hem maar en neem een oogenblik zijn
irriteereiuic manier van spreken oens voor lief.
en donk dat hij, een klein, bedeesd kantoormannetje,
struikelend over fcijn eigen kleine beentjes
(,,turf-hoogo beentjes" noemt hij ze, niet bijster
aanlig) met een sterk minderwaardigheidsbosof
t»n een Trieb nach Linten, zooals dat in dezen
technischen tijd heet, zoomaar op eenmaal, als
't geluk hem, een gebraden duif gelijk, de mond
in komt gevlogen, dat geluk met energie afwijst!
Celoof dan dat hij een nog ongelukkiger juffrouw
dan hij zelf is, tot zijn maitresse maakt, haar niet
bemint, maar toch een kind schenkt, in een bui
van zelfkwelling huwt, en daarin plotselinge
kracht vindt Om zichzelf sterk te maken, chef te
worden, een epicurist, een dandy zelfs ! Om ten
slotte al zijn wenschen ingewilligd te zien, te huwen
met zijn eeiste liefde, alle in-de-weg-loopers dood
en begraven, zelfs legaten nalatend. Neem dan
op zijn ge/ag nog aan, dat hij toch twijfelmoedig
is gebleven, na tien jaren huwelijk nog in doods
angst zit wanneer zijn vrouw, zoo'n struische.
blozend-sterke, duysent mannen t'ergh, even om
een boodschap naar de stad is, en ge hebt het
bijbelsche geloof, dat bergen kan verzetten; de
berg, die ten slotte een muisje heeft gebaard.
Dat muisje, Rudolf genaamd.
Ik vind het spijtig, dat die Rudolf me niet
sympatniek geworden is. Ik vind het spijtig.
omdat zijn auteur zulk een goed vakman is. Hij
heeft te veel de rafels uit zijn eigen jas getrokken,
zooals een bedelaar, die er niet onderkomen
genoeg uitziet, on daarom maar fingeert te trekken
met zijn been, en by een goede maaltijd vuile
vlekken in zijn kleeren maakt, om kommerlijk te
schijnen. Hij is iemand die het goed kon hebben in
dit ondermaansche, en moedwillig weigert lijk
de kinderen te zijn. Juist: dit is net ergste: het
ergert Rudolf wanneer kinderen zijn flambard,
waarvan hij heel goed weet dat hot een gekke is,
een keertje hebben nagemaakt. De heele wereld
ergert hem, terwijl hij bloemlezingen citeert van
al de schoone regelen der wereld litteratum,
terwille A'an de afwisseling. Want van aldoor aan je
zelf te denken wordt je gaar en neurasthenisch.
Overigens, het milieu dat Rudolf zoekt is niet
veel beter, dan hijzelf, en de eenige volkomen
sympathieke mensch, die hij ontmoet, de onvol
prezen Martha, sterke, schoone maagd, die zoo maar
Rudolf noodt ten huwelijk, durch Mitleid
wissend, zou Wagner zeggen, versmaadt hij,
weet hij tot de laatste bladzij toe niet' op haar
volle waarde te schatten. Hij is een egoïst, henepen
met zijn heele arsenaal van boeken en de doc
torstitel, waarmee hij tenslotte nog de wereld
epateeren wil. Hij kent alleen de warme sintels
van de hartstocht, niet hét heerlijk vlammen.
Zijn ziel is nergens gansch geopend en gansch
argeloos geworden. Hij heeft iets kleins in heel
zijn wezen, iets gemeens dat zich met mooie
vormen voordoet. Hij kijkt óp zomermorgens
door een spiegel naar de naakte Martha, maar
geen enkele regel lang durft hij zichzelve naakt to
zien. . ? '.-'?' ..';?'?
En nu, ik weet hét, 't is het goed recht van
den schrijver om. de menschen zoo te maken
als hij zelf verkiest; een boekenmensch behoeft
in niets te lijken op een mensoh van vleesch en
bloed. Maar'toch, hét deert me dat die Rudolf
niet, al was 't voor enkele uren slechts, mijn
vriend kon zijn. Een man die zulke goede zinnen
bij zich heeft en die bij tijd en wijle met verstand
te spreken weet, goed opmerkt hoe de wereld op
zijn paaschhest kleurt, kon aangenamer zijn.
Om zakelijk te zijn: er is in de beschouwing van
Aart van der Leeuw een ongewone breuk, die je
niet zoo-maar voor lief neemt als een
onvermydelyke hebbelijkheid van den schrijver; er is ook by
de grilligste de* scheppingsdaden een zekere
wetBOOTMOTOREN
P A R S O N S
FAY & BOWEN
Prijsc. Gratis en Franco opaanvr.
BINGHAM A LUGT
Pand mUUTEN 136 hoek Koistraat l - ROTTERDAM.
matigheid die men niet straffeloos kan schenden.
Wij denken zoo en zus, omdat we armen, beenen,
kop en romp bezitten, en we zouden wezenlijk
veranderd donken zoo we anders waven. Rudolfs
armetierigheid verdraagt zich slecht met al de
zwierigheid waarmee zijn schepper van hem spreekt.
Hij maakt je literatureluursch, het eerste hoofd
stuk 't beste reeds, zijn hart is een papieren hart,
waarover een weldenkend mensch, Aart van der
Leeuw, toch nog beleefde, lieve dingen zelfs zegt.
Dat ik het niettemin verdedigen wil, het komt
omdat dit boek met heel veel grootor zorg geschre
ven is, met heel veel meer respect voor taal en zin
dan men gewoon is in ons land, waar onderwerpen
als dit de meeste schrijvers erg goed liggen, maar
door niemand met zooveel respect behandeld
worden. Eerder is het een teveel aan dit respect
waardoor Rudolf dat onuitstaanbare pedante
krijgt, dat ook kan liggen in zichzelf kleineeren.
Had hij anders moeten wezen? Met een ander
hart, een andere kop misschien? Dat is het niet.
Een schrijver is geneigd al de verbeteraars die
aan zijn scheppingen de eene rtit, de ander dat
veranderd willen zien, te antwoorden als de
abdiceerende souverein van Saksen: ,,Macht ihr den
Dreck alleene." Hij mag leelijk, waterhoofdig, top
zwaar maken wat hij wil, en heeft gelijk met 't volste
recht. Maar tegelijk moet hij die afwijkingen en
die onsympathieken niet zoo weerloos laten, dat
ze zonder slag of stoot opzij gesmeten kunnen
worden door den lezer. En dat is toch met Rudolf
het geval; hij is alleen ompantserd met de mooie
zinnen, die zijn poovere gestalte omslobberen als
een veel te duur en veel te groot stel kleeren.
Hij heeft niet de innerlijke noodzaak en de onont
koombaarheid die klemt en dwingt. Dostojefsky's
Idioot, vorst Myschkin, is me ook niet sympatniek,
is ook uit een comedie opgenomen, maar hij geeft
geen kanlp, hij kan zichzelf bewijzen.
* *
De algemeene fout is deze: schrijvers denken
veel te veel dat lezers hun genegen vrienden zijn,
die het gegeven paard niet in de bok zien. Maar
het tegendeel is waar. De schrijver die het
,,zwartop-wit-te-zeggen" pretendeert, en die beslag legt
op een aantal uren, hij \indt in den lezer zijn
meest natuurlijke en hardnekkige vijand, dien
hij te overwinnen heeft. Zijn personnages zijn
soldaten die te vechten hebben tot het bittere eind,
die de grijze, vensterlooae burcht van onze
cerebraliteit veroveren moetenden de poorten van ons onge
loof verbrijzelen, en 't Doornroosje der ontroering
wekken met een kus. '
De weinigen die 't konden, voortaan gaan ze
vrijelijk in en uit. De anderen, men behandelt
hen als kooplieden; pak uit, laat zien, niets van
mijn gading, ga maar, weg. En wie van hen te
lang blijft dralen krijgt de honden aan zijl btoek.
Het lijkt ondankbaar; elk van ons is op zijn beurt
ondankbaar en vindt op zijn beurt een fort on
neembaar en een deur gesloten.
Zoo zullen misschien de schoone zinnen van
Aart ven der Leeuw voor sommigen toch
tooverspreuken zijn. Een brug zakt soms vanzelf, een
poort gaat open door muziek....
*) Nijgh en van Ditmar, Rotterdam.
(tenees hethuidje
van </e klein f mft
i
j
,
No. 2807
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 MAART 1931
SPREEKZAAL
Nogmaals: Over de Roeping der Kritiek
In een notitie vanTMaartj.l. heb ik, in deGroene,
Urbain van de Voorde streng gelaakt, omdat
hij in een beoordeeling van poëzie (verschenen
in de Nieuwe Rotterdamsche Courant) een oordeel
over de handelsmethoden van een Uitgever in
vlocht. Ik ben en blijf onveranderd de overtuiging
toegedaan dat dit onjuist en niet fatsoenlijk is.
Maar ik liet mede verstaan, dat de criticus zich tot
die m.i. verkeerde daad zich had laten verleiden
door invloeden van buiten (bijv. die van de redactie
der N.B.C, of van een groote Rotterdamsche uit
gevers firma). Ik meende uit verschillende
gegevens hiertoe te mogen concludeeren. Deze con
clusie blijkt echter lichtvaardig gemaakt en in elk
geval positief onjuist te zyn. Al verandert hierdoor
het oordeel over v. d. V's critische methode niet,
wel verandert daardoor radikaal het oordeel over
de motieven welke hem tot die methode brachten.
Nu het mij duidelijk blijkt, dat van onedele motie
ven of van directe of indirecte inspiraties van
buiten af geen sprake is, besphouw ik het als mijn
eenvoudigste plicht om alles wat ik hierover in een
détail van mijn aanteekening van 7 Maart schreef
of deed vermoeden te herroepen, en om deze her
roeping te doen vergezeld gaan van mijn veront
schuldigingen aan den betrokkene.
J. GRESHOFF
Schaerbeek, 15 Maart 1931.
Wereldgeschiedenis
Mag ik nog even terugkomen, niet op het,,inge
zonden" van Dr. Suys en mij van de vorige week,
maar op de persoon van Mr. Straat. In een onder
houd, dat ik dezer dagen methem had, deelde hij mij
n.l. mede, bij zijn critiek op de N.W.G. niet de be
doeling tot lasteren te hebben gehad. Tevens
toonde hij in de Grieksche literatuur een belezen
heid, die mij noopt mijn voorstelling omtrent zijn
o'nbevoegdheid althans op dit punt te herzien.
Zoowel het een als het ander doet mij genoegen.
Wanneer de heer Str. ook bij buitenstaanders
die indrukken wenscht te vestigen, zal het m.i.
echter noodzakelijk zijn, dat hij voortaan
eenerzijds in zijn uitlatingen aanzienlijk voorzichtiger
zij en anderzijds zijn licht niet langer onder de
korenmaat zette.
JAN ROMEIN
Gezagsschemering
Is koloniale mogendheid" synoniem van
verdrukker"?
, Zoo ja, dan is het de moreele plicht van het
Indische gouvernement om ten spoedigste Indi
te ontruimen, op eigen risico al dan niet gevolgd
door de tallooze Nederlanders, die zich in, Indi
op handel, industrie en cultures toeleggen.
Zoo neen, dan dient de heer Daan v. d. Zee
te bewijzen, dat Nederland getoond heeft tegen
zijn koloniale taak niet opgewassen te zijn, blij
kende uit het feit, dat, waar andere koloniale
mogendheden niet verdrukten, Nederland dit wel
deed.
Ik vrees dat, dit bewijs hem niet gemakkelijk
zal vallen. De heer Cramer (S.D.A.P.er en geest
verwant van den heer v. d. Zee) heeft zoo pas in
de Tweede Kamer nog verklaard (liever: moeten
erkennen!) ,,dat Nederland onder alle koloniale
mogendheden aan de spits staat."
Inderdaad het wordt hoog tyd dat een Minister
van koloniën in het Nederlandsche parlement,
zich eens van zijn zetel verheft en met nadruk
en wél-gedocumenteerd aantoont, dat ons zacht
en rechtvaardig bestuur voor Indiëeen weldaad is.
Waarom moet alleen het buitenland dit verkon
digen?
Met bittere ergernis lezen wij, oud-Indische
ambtenaren, die naar onze beste krachten onze
beste jaren aan rechtspraak of bestuur in Indi
hebben gewijd, dat wij al dien tijd Indiëhebben
helpen verdrukken. Is de heer v. d. Zee een out
sider, dan past hem het zwijgen. Heeft hijzelf mee
verdruki", des te erger dat daarin thans voor hem
kopie zit". ?
En als wij er blijven, moet ons gezag gehand
haafd worden en wordt iedereen, die opstand
tegen onze regeering predikt, naar volle recht
door den strafrechter gestraft. Dat de heer v. d. Zee
het Bandoengsche strafvonnis bij afwisseling
gruwbaar" en schandelijk" noemt, moge hij
voor zijn geweten verantwoorden. Het is noch
het een noch het ander: het waa rechtvaardig
Lloyd George en de Arbeiders-Regeering
Teekening voor >9de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
Fakkelloop
en onvermijdelijk. Soekarno heeft het zichzelf
te wijten, dat men hem bij den kraag nam.
De heer Daniël v. d. Zee zou in Nederland met
evenveel recht kunnen beweren, dat de Neder
landsche boer of handwerksman door de Regeering
verdrukt wordt als de Inlander door het Indische
gouvernement. Als hij zich de vrijheid permit
teerde van op dien grond tot opstand op te ruien,
dan zou hij hier even zeker veroordeeld worden
als Soekarno in Indiëen er-minder gemakkelijk
afkomen dan zijn oud-testamentische naamgenoot
in den leeuwenkuil.
J. SLUIZER
Vaderlandsche Club
He«/ is mij gebleken, dat uit mijn artikel van de
yorige week door sommigen gelezen «vordc, dat
de heer Zentgraaff, de hoofdredacteur van het
'Soerabajaasch Handelsblad, gerekend moet wor
den tot de onverzoenlijke/i" ui de Vaderlandsche
Club. Maar dit staat niet in het artikel en is ook
de bedoeling niét. Sinds de neer Z. ^an de dwalin
gen zijns weegH is bekeerd, hebben de
,,onverzoen1 ijken" in hem hun grootsten steun verloren.
DAAN VAN DER ZEE
Reclame, benzine en vaderlandsliefde
Antwoord aan den heer W, König,
Chtj afd. Publiciteit A. P. C.
U schrijft:
Zelfs van deze werkelijk bescheiden borden
werden op last der autoriteiten eenige verwijderd,
omdat ze ontsierend bleken voor de landelijke
omgedng."
En als de autoriteiten nu eens niet hadden in
gegrepen?
Dan had de A.P.C. die borden dus laten staan,
m.a.w. zij was rustig voortgegaan met de ontsie
ring van het landschap.
WYBO MEYÉR
Leed
Ik heb zooveel gebede'en niets ontvangen.
Zooveel gezocht, maar ach, ik vond het niet.
Ik klopte, en ach, die ik verwachtte liet
De deur gesloten en mijn ziel in bange
Verlatenheid alleen met mijn verdriet.
Beschaamde al wijn' hoop niet bitter-wrangen,
Hoonenden spot; nam mijnen moed gevangen
Te loven wat ik lief de'met een lied. ' ,
Nu sta ik eenzaam voor een veld van vragen;
Een hemel vol gedachten, met te dragen, ;
Drukt mij ter neer. En toch, ik kan, -ik wit
Mij niet vereenzamen in eindlooa klagen, >
Maar leed-verloochenend mijn denken schragen.
Mij-zelf zijn, zwijgen, al-berustend stil.
? ? i
COÜ1NTHUS NIELSSEN