Historisch Archief 1877-1940
i
i
F)e roene
<fc>C-/VvkekbIad voor Nederland
Telefoon 37964
Postgiro 72880
Gem. Giro G. 1000
ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C. JOSEPHUS JITTA
Redacteuren! L. J. JORDAAN, P. O. SCHELTEMA EN
M. KANN. Secretiril der RedtctUi C. F. VAN DAM
KEIZERSGRACHT 355, AMSTERDAM C.
OPGERICHT IN 1877
No. 2808
ZATERDAG 28 MAART 1931
Huwelijksvermogensrecht
door Prof. Mr. F. G. Scheltema
AAN den aandrang, sinds jaar^en dag van
feministische zijde uitgeoefend, *om tot wij
ziging van ons huwelijksrecht te komen, heeft de
tegenwoordige regeei-ing gedeeltelijk gevolg ge
geven, door bij Koninklijke Boodschap van 30 Mei
1930 een wetsontwerp in te dienen tot wijziging
van het huwelijksvermogensrecht. Een onderwerp,
voor het overgroote deel der Nederlandsche
staatsburgers van direct belang, wijl het regeling
bevat van een verhouding, waarin zij zijn betrokken
?of althans groote kans hebben, betrokken te
worden.
De bespreking van dit wetsontwerp mag daarom
niet tot de juridische pers, waarin het reeds van
verschillende hooggeleerde zijden werd beschouwd,
beperkt blijven; zijn hoofdbeginselen moeten in
ruinieren kring worden bekend gemaakt. Ik wil
trachten, in een drietal artikelen daartoe het
mijne bij te dragen.
* *
Verreweg de belangrijkste vraag, waarvoor zich
<le wetgever, die het huwelijksvermogensrecht
wenscht te herzien, ziet gesteld, is deze: wat zal
voortaan het wettelijk stelsel van
hwvelijksgoederenrecht zijn, d.w.z. ,het huwelijksgoederenrecht,
<lat geldt als de echtgenooten bij het aangaan
van het huwelijk geen bijzondere voorzieningen
treffen (geen huweltjksche voorwaarden maken)?
Het antwoord, dat de bestaande wet daarop
geeft, is, dat alsdan tusschen hen algeheele ge
meenschap van goederen bestaat: de vermogens
<ler beide echtgenooten, hun bezittingen en hun
schulden, vloeien ineen, zij worden te zamen eige
naar van het geheel, en bij ontbinding van het
huwelijk ontvangt elk van het aanwezige .de helft.
Van feministische zijde wordt gewoonlijk tegen
<leze regeling bezwaar gemaakt, en als wettelijk
stelsel gepropageerd de algeheele scheiding van
1 vermogens; elke echtgenoot behoudt voor zich,
^vat hij bij het aangaan van het huwelijk heeft en
gedurende het huwelijk verkrijgt, zoodat het huwe
lijk op den vermogenstoestand der echtgenoolen
geenerlei invloed heeft.
In het door minister Donner ingediende wets
ontwerp wordt dit stelsel niet aanvaard; het be
houdt als wettelijk stelsel de algeheele gemeenschap.
Jloe heeft men nu omtrent deze keuze te oordeelen?
*' p *
l» 'Om de waarheid,te zeggen, is mij nimmer geheel
duidelijk geworden, waarom een feministische
huwelijksbeschouwing die, ik in het algemeen als
juist aanvaard noodwendig zou moeten leiden
tot verwerping van de algeheele gemeenschap.
Ik kan niet inzien, welk feministisch motief er zich
tegen zou verzetten, dat twee personen, die samen
huwen, en dus voornemens zijn, een gezinseenheid
tot stand te brengen, voor dit meest belangrijke
?doel huns levens hun vóór dien tijd gescheiden
vermogens tot n samenvoegen. Wanneer men
antwoordt, dat dit stelsel er toe leidt, dat het
beheer van dat gemeenschappelijk vermogen bij
den man is, en dus in zooverre bevoorrechting van
den man boven de vrou,w plaats heeft, dan merk
ik op, dat dit geenszins een noodzakelijk gevolg
der gemeenschap is; men kan zich zeer wel een.
gemeenschap van goederen denken, die hetzij
door beide echtgenooten wordt boheerd, hetzij
door n hunner, maar dan of den man. of de vrouw.
Bij zulk een regeling is van bevoorrechting van
den man geen sprake.
Schakelt men. dus dit feministische argument
uit, dan is er veel te zeggen voor het behoud der
gemeenschap als wettelijk stelsel. Voor het over
groote deel der hmvenden. n.l. voor al diegenen,
die bij het aangaan van het huwelijk geen ver
mogen bezitten, en wier inkomsten gedurende
het huwelijk bestaan viit de vérdiensten van den
man,, verdient de gemeenschap verre de voorkeur.
Gold voor hen de scheiding van goederen, dan zou
de vrouw aan het kortste eind trekken: hetgeen
van de inkomsten aan het eind des huwelijks is
bespaard, zou uitsluitend eigendom van denman
Ktjn, wijl hij alleen verdient; de vrouw, die in de
huishouding werkt, en niet in de gelegenheid is,
te verdienen, zou op die besparing geen recht
hebben. Bedenkt men nu voorts, dat het stelsel
van scheiding van goot' --re a vooronderstelt, dat
de echtgenooten van hmi vermogenstoestand en
van iedere wijziging daarin nauwkeurig boek hou
den ??iets, wat ten aan/ion van het overgroote
deel hunner natuurlijk tot de vrome wenschen
behoort , dan meen ik te mogen concludeeren,
dat de wetgever goed doet, het stelsel van algeheele
genieenschap als wettelijk stelsel te behouden, liet
is het stelsel, dat voor de meerderheid der huwenden
het meest passende is; dat stelsel behoort het
wettelijke te zijn.
Echtgenooten, die scheiding van goederen willen
en, om misverstand t o voorkomen, voeg ik er
aan toe, dat voor tal van echtparen van hoogere
financieele standing die vorm m.i. de aangewezene
is moeten dan maar huwelijksche voorwaarden
maken. ' .
. * #'? ' . ?
. * ? . ?
Uit het voorgaande blijkt, dat naar mijn mee
ning de algeheele gemeenschap het wettelijk
stdsel behoort te zijn; er blijkt tevens uit, dat
m.i. het beheer dier gemeenschap aldus moet
Worden geregeld, dat niet eenzijdig de man daar
mee wordt belast, gelijk de bestaande wet doet.
Een voorstel in den door mij bedoelden zin deed
de staatscommissie-J..t«i&uivjr, op wier vooront
werp het onderhavige wetsvoorstel is gebaseerd;
volgens dat voorontwerp konden de echtgenooten
bij het aangaan des huwelijks kiezen, wie hunner
met het beheer zou worden belast.
Ilelaas heeft minister Donner in dit opzicht
het genoemde voorontwerp niet gevolgd; zijn
politieke en godsdienstige beginselen brachten
mede, den man als het hoofd der echtv'ereeniging
te beschouwen, en als zoodanig aangewezen, het
beheer te voeren; vrijwillige abdicatie van dat
beheer achtte de minister in strijd met de open
bare orde.
Voor wie bedoelde politieke en godsdienstige
beginselen niet belijdt, is deze opvatting even on
begrijpelijk als betreurenswaardig. Het valt niet
goed in te zien, welke vorm van hoogere orde zich
ertegen zou verzetten, aan een vrouw het beheer
van een gemeenschappelijk vermogen op te dragen,
Wanneer zij daarvoor, ook naar het oordeel van
den man zelf, de meest geschikte van de twee is.
Ik geef toe, dat naar geldende maatschappelijke
verhoudingen in 90 van de 100 gevallen de
echtInhoudsopgave staat op pag» 20
genooten den man zouden aanwijzen. Maar er
zijn toch stellig gezinnen, waarin het feitelijk
financieel beheer geheel door de vrouw geschiedt;
waarom staat de wet niet toe, dien toestand
rechtens te sanctioneeren ; waarom verbiedt de
wet, den voor het gezin meest doelmatigen
beheersvorm. te realiseeren ? En uit principieel, en uit
practisch oogpunt betreur ik deze beslissing ten
zeerste.
Intusschen, hoe gaarne ik dit belangrijke punt
anders had zien geregeld, ik zou niet gaarne uit
dezen hoofde tot verwerping van het wetsontwerp
willen adviseeren. Want het brengt anderzijds
met betrekking tot de regeling der algeheele ge
meenschap een aantal verbeteringen in vergelijking
met den bestaanden toestand, die m.i. tegen het
zoo juist uiteengezette bezwaar wel opwegen.
In de eerste plaats wordt de man in zijn
beheersrecht beperkt: hij mag zonder machtiging der
vrouw geen enkel goed van de gemeenschap weg
schenken, en evenmin, zonder die machtiging,
bepaalde goederen dier gemeenschap, voorzoover
oorspronkelijk van de vrouw afkomstig, verkoopen
of anderszins vervreemden.
In de tweede plaats krijgt de vrouw van een deel
der gemeenschap wol beheer, o.a. over de voor de
huishouding benoodigde gelden. Op deze zeer be
langrijke bepaling kom ik in een volgend artikel
terug.
In de derde plaats schept het ontwerp de mo
gelijkheid, dat bij wanbeheer van den man, de
rechter de vrouw met het beheer der gemeenschap
belast. Daarmede doet", zoo heeft prof. van
Brakel het uitgedrukt ,,de pantoffelheid officieel
zijn intrede in het Nederlandsche recht." Men
kan het echter ook, schoon minder geestig, aldus
formuleeren: daarmede erkent de minister voor
een bijzonder geval, wat hij in beginsel steeds
tracht te ontkennen, te weten, dat er vrouwen
zijn, die beter dan de man als hoofd der
echtvereeniging" kunnen optreden. Enin die erkenning
kunnen de feministen wellicht eenige vergoeding
vinden voor de miskenning, welke in zijn hoofd
gedachte het .ontwerp der vrouw doet te beurt
vallen. \
, ' '. . » ? * ' ' ?'.'.'
..?*?',' ', . ? ' .
Mijn conclusie is deze: het ontwerp behoudt
terecht de algeheele gemeenschap als wettelijk
huwelijksgoederenrecht; het ontneemt ten onrechte
den echtgenooten de keuze, om óf den man óf do
vrouw met het beheer dier gemeenschap te be
lasten ; maar doordien het overigens in de regeling
der gemeenschap tal van verbeteringen aan
brengt, is het ten slotte, wat dit punt betreft,
acceptabel.