Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 28 MAART 1931
No. 2808
No. 2808
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 28 MAART 1931
l
«i i
tEen beroemdheid begraven
door Albert Heiman
IK bewonder dii hypocrisie der
menschen diu klaarblijkelijk gaarne
uit begraven gaan. Want begraven
ij nooit eun pl'Mziorigo bezigheid,
zolfs wanneer d-j doodt» niet het
nüuste voor ons beteekeml hooft,
mogelijk zelfs niet .wanneer hij onze
doodsvijand wns. Het is fnuikend
voor onze energie, het is een hopeloos
iets te zien. dat het subject van zooveel
strevingen, bedoelingen en bedoe
ningen een zoo triest einde vindt,
zoo iets wraks en waardeloos is, dat
men het met eenige conventionoele
formaliteiten aan de aarde en de
verrotting pr'ijs geeft, terwijl het
leven onverstoorbaar zijn
alledaagsche gang gaat.
Een begrafenis is bijna altijd de
in oraliseerend. Men tracht er een
schijn van piöteit aan te geven, even
als aan het begrafenismaal, dat toch
wel do meest apparcnte bespotting
wordt van zulk tragisch gedoe». Er
zijn ook anderen, die een soort van
ascetische waarde aan het begraven
willen toekennen: voor hen is het
een demonstratie van het memento
mo:i", alsof de man die maandelijks
de premi.? van zijn levensverzekering
betaalt, niet mér nog op den dood
bedacht is, dan hij die zonder bittere
noodzaak zijn tijd verspilt aan plech
tige ter-aarde-bestellingen.
Wie een heilzaam pessimisme wil
betrachten is voortdurend op den
dood bedacht; is een kunstenaar wijs,
dan zorgt hij dat geen nagelaten werk
hem in discrediet brengen kan, noch
dat eenige Unvollendete" aari zijn
waakzaamheid kan worden ontrukt;
hij voltooit tijdig of vernietigt het
onvoltooibare.
De verstandige pessimist leeft zoo,
dat hij niet kan verrast worden,
juist omdat hij weet dat de dood
hem toch zal verrassen. Maar de
begrafenissen zal hij schuwen, omdat
hij begrijpt dat ze op een
conventioneele leugen berusten, die aanleiding
geeft tot vele nieuwe leugen? waar
mede men de wereld paait. Ge ziet
het duidslijker dan ooit, wanneer
er een beroemdheid begraven wordt.
Over een weg rijden een zestal
auto's achter de statiekoets aan.
Da groote doode was een fijnvoelend
mensch, die niet van praal en drukte
hield. Slechts een enkele krans dekt
eijn kist, en in de automobielen
zitten alleen zijn naastbestaanden
en eenige oprechte vrienden. Maar
hij was beroemd, en op de begraaf
plaats, daar waar de stoet aankomt,
bevindt zich. een groote menigte
volks: bewonderaars en benijders,
critici en onwetenden; maar alle:
menschen die weten dat het voor
hen in. lateren tijd niet zonder belang
zal zijn to kunnon zeggen: Ik ben
ook bij de teraardebestalling van die^
on-die geweest, ik ben ook een
dergenen. die reeds toen zijn grootts
waarde wistan to schatten."
Z& weten zeer wel dat niemand
de fcaar van Mozart tot aan diens
laatste rustplaats volgde, en deze
met' vele anderen in een gemeen
schappelijk graf geworpen werdj.dat
Cervantes, de onsterfelijke, van den
arme begraven is, dat.... Ach er
is zooveel van dien aard, en als we
ervan hooren,. dan trekken wij ons
bedenkelijkste gezicht: wij -konden.
er niets aan doen, anders zou het
stellig niet zoo gegaan zijn. En om
niet in de fouten van onze voor
ouders te vervallen, gaan wij dus
thans d.oze beroemdheid begraven.
Gij weet hoe dat gaat. Geen be
roemdheid wordt ten grave gedragen
zonder dat d-iar vele andere be
roemdheden bij tegenwoordig zijn en
hun deelneming te kennen geven. Met
wie? Met het lot van hem die einde
lijk zijn onsterfelijke roem deelachtig
wordt r* Met deze armzalige wereld,
die van een harer groote geesten be
roofd wordt? Maar de machtige dingen
die hij tot stand bracht blijven im
mers voortbestaan ? .Kn er komt toch
moer plaats voor do overige groote
geesten en vuimto voor nieuwe ? De
grooten die tegenwoordig zijn voeren
een tooneelspel op, hun waardig.
Kn de kleine toeschouwers wen
schen te weten wie dat allemaal zijn,
want oon begrafenis zonder
begravenderi is er geen. ISr zijn ijverige
journalisten met blocnotes gewapend,
die precies de namen, weten uit te
vissehen; dat vereenvoudigt de zaak
tenminste, zooals iedere poging tot
vereenvoudiging ook hier met geest
drift begroet wordt. Men spreekt
niet bij het graf.... Gelukkig» heet
het. D<? groote doode was ook wars
van alle officialiteit; en men ontloopt
nu het gerings'.e risico om domme of
gevaarlijke dingen te zeggen, want
ook de weg .tusschen sterfhuis en
d'jodenakker ligt vol voetangels en
klemmen, Daar heb je bijvoorbeeld
de staat, die weigerde de kosten te
dragen van deze laatste eer aan een
van haat* grootste zonen bewezen.
Was hij geen openbaar persoon ?
Bestaat de staat dan soms alleen uit
en voor levenden? De toeschouwers
tellen de beroemdheden. Deze wordt
gemist, en die.... waarom zou hij
niet aanwezig zijn? Waarom moet er
ook onder de grootsten vijandschap
heerschen die niut wijkt voor den
dood ? Is dan niet iedereen zooal niet
bang, dan toch afkeerig van den dood?
De grooten toonen hun kleinheid,
mompelt het publiek; wee hen, denkt
het, morgen is hun begrafenis. ... en
dan gaat het hen tot straf net zoo
als deze wiens kist juist in de kuil
daalt, en die misschien ook niet
zoo'n schuldeloos lam is geweest. O,
vicie.ize cirkel.
* *
Maar terwijl wij naar huis toe
gaan, hongerig geworden door de
ongewone buitenlucht en het toch
nog langdurige van zoo'n plechtig
heid, zullen wij geen.blaam werpen
op do gemeenplaatsen waarin wij
allen van tijd tot tijd gelooven. Wij
kunnen eenvoudig het besluit maken
niet meer uit begraven te gaan.
Hetgeen wij betalen met de onrecht
vaardige naam van hartelooze en
piëteitiooze menschen te wezen, die
bovendien vijandig zijn aan de laatste
resten van heldenvereering waardoor
hei volk nog uit zijn moeras van
minderwaardigheid kan gered worden.
Weet jij, vraagt een der aanwe
zigen onderweg, waaraan hij gestor
ven is?"
Een ander die gelooft in de blank
heid van alle kunst, antwoordt om een
eventueele chronique scandalcuse te
vermijden met de opmerking: Wat
doet het er toe? Wij -begraven toch
niet «ijn persoon die vrij saai was,
maar de.i maker van zoovele voortref
felijke werken."
Nog een derde.... Wat doet het
er ook toe? Met z'n allen staan we
te liegen om te verhelen dat het
ons eigenlijk niet schelen kan, dat
we het feitelijk dwaas van elkander
vindon ons op te houden met het.
begraven van beroemdheden, omdat
wij bij het bewijzen van de zooge
naamde laatste por enkel eer bewijzen
aan onszelf, en allerminst aan een
cadavor dat nooit meer van dank
weet, eix bij loven en welzijn hoog op
ons neergekeken zou hebben.
Zoo heeft het personeel van oen
handelsonderneming ook moer be
langstelling voor de kassa dan voor
het aanneem-buveau. Sinds wanneer
h Kipt liet storm op een gebooi-tofeest ?
We kunnon overigens pessimist zijn
zooveel wij willen; het loven laat
niet af in ons te rogenerooreu, ons
te bestormen met nieuwe verlangens,
mot nieuwe utopieën. Thuis gekomen
betrap ik mijzelf op het verlangen,
best een zoon to willen, tegen wie
ik op juist zoo'n zelfde zonnige mid
dag hot volgende zou kunnen zeggen:
,,tër zal een dag komen, beste
vriend, dat je zult denken het beter
te hebben dan ik; of slechter. Je
/.uit het onzinnig vinden dat je be
staat. Ook ik heb mijn vergissingen
gekend. Waren ze anders dan de
jouwe? Ik heb je bestaan verlangd
omdat ik dacht dat dit een prolon
gatie zou worden van mijn eigen
leven. Ik ben er zeker van, dat mijn
eigen vader hetzelfde ook gedacht
heeft. Helaas is alles eindig, en ik
weet, want ik ben dikwijls uit be
graven geweest en het is heel best
mogelijk dat ik op nog lateren leef
tijd het uit begraven gaan heel
prettig zal vinden, dat er van ons
zelf niet veel meer overblijft dan het
stelletje onbruikbare rekwisieten na
de dilletanten-voorstelling. Het wordt
in het openbaar voor afbraak ver
kocht of op de vaalt gegooid. Ik wist
het wel, maar ik dacht dat jij zou
komen, en het voor n keer anders
zou gaan. Helaas heb ik mij gelijk
altijd ook hierin vergist. Waarom zou
jij je dan niet vergissen? Je bent in
zooverre beslist een voortzetting van
mijzelf..... ik weet niet welk verschil
er tusschen ons moet komen, want
op zeker tijdstip tellen onze jaren
niet meer. Men rekent met eeuwen, en
de professor bij wie je geschiedenis
liep is geen grootere dwaas dan de
man' die in 1342 bekommerd was of
het al of geen schrikkeljaar zou zijn.
Wat moet ik je verder nog zeggen,
mijn zoon? Dat het allemaal doelloos
is? Dan vraag je me waarom of ik je
vader heb willen zijn; toch niet
louter orn deze aanspraak te houden.
Ik ben ook geen wreedaard. Ik grijns
alleen tegen mijn spiegelbeeld, zooals
een man die zien wil of hij ziek is of
niet. Onze gelijkenis..'., waarlijk
frappant. Je zult ook wel afkeerig
zijn van een begrafenis. En overi
gens. ..."
Ik betwijfel of deze zoon mij ooit
zoover laat uitspreken. Men zal op
don duur verschrikkelijk
kortaangebonden moeten worden om. al onze
verstane waarheden verstaanbaar te
maken, en het komende ongeduld
bedraagt de tweede macht van het
onze. Het is ook ter oorzake van
ons ongeduld dat wij meedoen aan
de roemruchte begrafenissen; gaarne
willen wij applaudiseeren voor wij
de schouwburg verlaten, wij hebben
niet het geduld der Egyptenaren om
onze lieve dooden te muinmificeercn,
noch het geloof van de negers, die
niet rusten voor ze de ielcwurmen
gezien hebben, of de zuinigheid der
necrophage indianen, wier eerbied
voor de matcm grenzeloos is. Men
dubt tusschen de traditie der een
voudige bijzetting of , de meer af
doende en practische crematie. Men
kleedt zich nog in hut'zwart, draagt
hoogo hoeden; nergens wordt de
etikette nog zooveel in acht genomen
als hier bij dit trage wandelingetje
tusschen de lurken en treurwilligen
door, tusschen de poppenhuisjes en
heuveltjes.... Maai' hoe lang -blijft
deze traditie nog bestaan?
Mijn zoon, als ik ergens verdrink
en'niet weergevonden word.... het
West-Friesch praatje
(Imjezomien).
]^ T skoot almaar over, muur op
-J lest how ik de stoute skoen*'
untrokkvn, en de: es vraagt an de baas
Van de Amsterdammer, of ie main
stukkio eres plaasse wil. We hewwe
hier in et durreppie Beets, vlak bai
de Biemster, een leeskringkie en
deer gaan din ein -keer in de week,
verskaiene taidskriftu rond, weerbai
ok de Amsterdammer. Et bestaat
nouw ruim zes jaar, en et eerste weer i
nei kaik, is. altaid, nei Aaltjes
skraiverai. Ik dogt altai l, Aalt je is weleen
manje, maar toe ze et lest had, over
der pojy.iealbum van vroeger, dogt ik,
noi, ze is tog een vrouw, en net zoo
wat zoo oud as ik, en ze zei, de
poeziealbums binne uit de mode, maar dat
is zoo niet oor Aaltje, die binne altaid
in de mode bleven, teminste hier op
et platteland, maar dat weet je
miskien niet, Omdat je niet trouwd
binne, en gien maidjcs hewwe. Ik
hew wel maidjes, en ze vonde op een
keer main poeziealbum, en toe vroege
ze, weerom dat niet vol skreeven was,
er stonde dezelfde versies in as in
Aaltjes, maar nouw wouw ik hier
eres efkes vertelle, weerom znain
album niet vol skreeven is. Ik had
een tante, die me altaid beloofd had,
dat ze er een versie in skraive zouw;
maar dat kon ze wel, maar er gien
ien opmake. Maar ze had een zeun,
die skoolmeister was in Haarlem, en
die zouw ze din deirvoor deres vraage,
maar et skoot almaar over, en toe ik
13 jaar was, en men Moeder verloor,
en die tante van me erreg ziek worde.
en dogt, nouw hew ik nag nooit gien
verjie in Maartjes album skrieven,
toe vroeg ze der zeun of die er ientje
voor der opmake wouw en dat deed ie.
Ze kon et zellef al niet meer skraive,
en toe vroeg ze an main, of ik et zellef
maar overskraive wouw, in men album.
En et versie skreef ik er in, maar ik
wouw er later gien aare versies meer
in hemwe. Et versie was zoo:
Droevige tijden zijn gekomen,
Moeder is nu weggenomen,
En daarbij, je steun en raad.
Zoodat je haast, alleen nu staat.
Vader Is nog gebleven,
Miar wat raad, Uan die toch geven
Aan een meisje, i.rg zoo klein,
D|e huishoudster nu moet zijn,
Komen lastige oogenbllkken,
Dat je het niet weet te schikken,
Kom dan bij tante Anna aan,
Die zal je raden, hot het moet gaan,
Maar et het zeker zoo weezft
moeten. Ze 'kon me nooit gien reid
meer geven. En wil je wel geloove,
dat ik nag verskaien keer dat album
uit men kas haalt hew, en et versie
dat ik tog van buiten kon, over- leezen
hew. Dat kwam toe alles weer bat
me op, toe ik dat stukkie toe las, van
Aaltje, en ik dogt, ik zouw Aaltje,
(en as ze gien Aaltje is, hindert et ok
niet) tog nog wel graag eres bedanke
wille, vooral de mooie skraiverai
van der in de Amsterdammer, en ik
hoop erreg dat we nog veule jaare
van der wat leeze zelle.
MAARTJE UIT DE BIEMSTER
is een harde dood, maar geloof dat ik
ook mijn kleine wenschen gekoesterd
heb. Een eerlijke begrafenis was daar
niet bij".
!???»^^??
BijScheren
geen stukgaan en
pijn meer en ook
geen naschrijnen
der huid, als men
vWf het inzeepen
de huid even
inwrijft met slechts
een weinig .
n
?i
l
SPREEKZAAL
Wereldgeschiedenis.
ff\ EB verdediging van de onder zijn leiding
?l bewerkte Wereldgeschiedenis" tegen mijn
critiek dd. 7 Maart jl. beschuldigde de heer
Romein mij op 14 Maart j.l. van minderwaardige
handelingen, kwade trouw, laster en onbevoegd
heid.
Op een conferentie, den 17den Maart j.l. ten
kantore van ,,de Groene Amsterdammer" in tegen
woordigheid van twee harer redacteuren gehouden,
viel het mij niet moeilyk deze beschuldigingen te
weerleggen door den heer Romein een klein ge
deelte van mijn aanteekeningen, gemaakt by de
zorgvuldige lectuur van bldz. l?1700, voor te
leggen. De heer Romein bleek daarop desgevraagd
bereid, in de Groene" van 21 Maart j.l. een ver
klaring af te leggen, inhoudende de volgende twee
punten, hoe dan ook geformuleerd: o. erkenning
van mijn bevoegdheid om een oordeel te hebben
over een populair compilatie-werk over oude
geschiedenis; ft. erkenning van de serieusheid en
zorgvuldigheid, waarmede ik mijn critiek klaar
blijkelijk had voorbereid. Ik ging hiermede
accoord en beschouwde na deze ai'spraak het
debat als gesloten.
Den Sisten Maart j.l. plaatste de heer Romein
echter in de Groene" een stukje, waarin deze
twee punten niet voorkomen.
Ik zal met den heer Romein niet meer
debatteeren en van het materiaal, waarover ik beschik,
het gebruik maken, dat mij goeddunkt.
E. STRAAT
George Gross.
Wij onti'inyen liet volgende schrijien:
Amsterdam, 2ó Maart.
Zeer Geachte Redadie,
Met buitengewone belangstelling las ik het
geillustreerde artikel over den Duitschen teekenaar
George Gross in de Groene Amsterdammer," van
21 Maart, liet trof mij echter dat het bekende proces
wegens godslastering, dat verleden jaar tegen
Gross gevoerd werd, door den'schrijver van uw
artikel met geen woord werd genoemd. Waarom?
In De Groene" hebben wij toch zeker liet eenige
blad in Nederland, waarin zulke zaken op ernstige
wijs besproken kunnen worden. En ik weet dat
de redactie niet schroomt, daarbij af te beelden
wat afgebeeld moet worden. Ik ben dan ook zoo
vrij GroSs' teekeninjr, op het verschijnen waarvan
de aanklacht ingediend werd, hierbij ter repro
ductie in te sluiten.
Het behoeft geen betoog, dat Gross ten slotte
werd vrijgesproken. Er werd een schandalige
Hetze" tegen hem op* touw gezet, waarbij zelfs
van kerkelijke zijde even absurde als voor
Duitschland ?? karakteristieke anti-semitische ,
argumenten tegen den teekenaar werden aange
voerd; maar het Hecht heeft tenslotte gezegevierd.
Voorzeker schuilt er geen Godslastering in het
afbeelden van Jezus met een gasmasker. En
menig, evenals ik, religieus voelende, zal op het
eerste gezicht toegeven dat de teekenaar,
contrasteerender .wijze, slechts bedoelde te suggereeren
waartoe de mensch, naar het evenbeeld God s
geschapen, in dezen tijd was veroordeeld^
De Wreede Maatregel
(De minimum-lengtemaat voor den militairen dienst met 5 cM. verhoogd)
m- - ;^.,.\; ?
ttV'-V ?;>;,! ';< 'i
fc£ ^>ï; 'V
?,,;'..: ,.v. > .., , ,(i ,
v; u.< < i/' ' V: '-.v /,'
vtiïM;w
?>/;'>:!, i ;n/^!fv^V-;^
?m^&m^'
.?'??.'wi-A/'V^vv;-;'???'?: -:
k^m^^^^'Heeft de Regeering de schrikkelijke gevolgen bij vele teleur gestelden
wel rijpelijk overwogen?
Bij een bespreking van Duitsch work in een
vooraanstaand Frantsch blad, trof ik onlangs ook
deze afbeelding. Het bleek dadr beter begrepen
te worden.
Met dank voor de opname,
Hoogachtend,
IJ. BEBGSMA, thc'jl. tv/m/.
Nieuwe Uitgaven
Willetn Kloos. Letterkundige inzichten en
vergezichten. XV (Nieuwere literatuur'
geschiedenis XX). Den Haag 1930. Luctor
et emertfo."
Dit boek lijkt mij een der beste deeleri van de
serie Letterkundige inzichten en vergezichten."
Het bevat critisch werk uit de jaren 1922 en '23.
Schrijvers van binnen- en buitenland, klassieken
en modernen worden er in besproken. Er is veel
zijdigheid van onderwerpen, en overal dezelfde,
gemakkelijk en vaardig zich demonatrcérende
macht om die onderwerpen te beheerschen. Achter
deze, pretentieloos en zonder enig vertoon van
geleerdheid neergeschreven beschouwingen schuilt
een enorme belezenheid. Wie, zooals ik, het voor
recht had, de bibliotheek van Kloostnoogenschouw
te mogen nemen, ja, door hém-zelf in haar schat
kamers te worden binnengeleid, moet toch reeds
van de belezenheid van dezen stillen dichter-ge
leerde overtuigd zijn, maar een bock als dit geeft
aan die overtuiging de bevestiging.
Hotel Duin en Daal" * Bloemendaal
Str, koud en warm water op alle kamers
PRIVÉBADKAMERS - LIFT - Telefoon 22223
Eenvoud en waarheid kenmerken deze blad
zijden» Kloos beweert niet, hij bewijst; vaak mét
een nuchterheid, die den dichter-in-hem op zij
schijnt te dringen. Ik zeg schijnt", want voor wie
hem goed leest, is het wel duidelijk, dat Kloos
zich bij het vormen van zyn oordeel laat leiden
door zijn dichterlijke intuïtie. Maar die hoeft niet in
strijd t* zijn ja, mag het niet zijn, met de critiek van
het gezonde verstand, en in dezen zin is Kloos zich
een halve eeuw gelijk gebleven. Men neme nog eens
zijn eerste critieken ter hand, werk van een
rulmtwintigjarige; men zal daarin niet de exaltatie aan
trof f en van wie zich door stemmingen laat leiden,
maar wel het kalme, koele, klare onderzoek 5 men
hoort de stem van de critiek, dfe zich verheft tot
wetenschap;
HERMAN MJDDÉNDOR'P
,\
' \
NV.APHHEMSCHE HYPOTHEEKBANK
Hyp KAPITAAL BESCHIKBAAR
DIRECTIE M?5.J.VAnZlJST-M?J.F.VERSTEEVÊM
y