De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 4 april pagina 2

4 april 1931 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

???* DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 4 APRIL 1931 No. 2809 De Moreele zijde van het Mobilisatie vraagstuk door W. J. van de Woestijne ZEER duidelijk bleek bij de laatste begrootingsdebatten, dat het mobilisatievraagstuk naast politieke en technische ook zijn moreele zijde heeft. Zonder twijfel ligt hierin de oorzaak, dat de tegenstanders zoo moeilijk elkaar kunnen begrijpen, laat staan tot overeenstemming komen. Wij zullen hier trachten eenige moreele kanten van het vraagstuk extra te belichten. Een van de groote oor/aken, dat het militaire vraagstuk thans zoo diep in de gemoederen ingrijpt, is on tegenzeggelijk het feit, dat allen, die van dichtbij of veraf den Wereldoorlog hebben medegemaakt en niet door nationalistische hartstochten ver blind zijn, den oorlog hebben gezien in zijn naakte afzichtelijkheid. Het lijden van de frontsoldaten, het leed van de achtergeblevenen, de geestelijke ontreddering na de demobilisaties, dat alles moet wel op een niet geheel verharde ziel zoo'n. weerzin voor het oorlogsbedrijf veroorzaakt hebben, dat als een natuurlijke reactie de kreet De Wapens Neer", wel opklinken moest. Europa is geslagen uit den wereldoorlog terug gekomen. De econo mische hegemonie heeft het aan de, Vereenigde Staten, van Amerika moeten afstaan. Vele kolo niale volken, die ten deele schouder aan schou der met de blanke soldaten gestreden hebben, zijn tot ontwaking gekomen en eischen hun po litieke zelfstandigheid. De moreele en politieke gevolgen van den wereldoorlog hebben aan de ontwikkeling in democratische richting een on verwacht halt toegeroepen. Verwildering kunnen we op velerlei gebied en niet het minst bij jeug digen coiistateeren. * Men behoeft dan ook in het geheel geen pessi mist te zijn om een hernieuwing van den ramp van 1014 gelijk te stellen met de economische, politieke en moreele ondergang van Europa! Dit moeten we goed in het oog houden, als we de verschillende standpunten tegenover het oorlogs vraagstuk bespreken. De hoogste belangen der menschheid staan op het spel. Onder die omstan digheden is een overtreding van de bestaande wettelijke orde van geen invloed op de moreele waardeering van de handelingen. Zou het mogelijk zijn, door overtreding van de bestaande rechts01 de een ni.mwen wereldoorlog te voorkomen, die met inajhtneming van de wettelijke bepa lingen uit z,ou breken, dan zou de hoogste moraal niet gelegen zijn in het handhaven van het bestaande recht, maar integendeel, zou verkrachting van dit recht in het belang der mensch heid geboden zijn. Wie onder zulke omstandighe den, wetend, dat hij door wetsovertreding een oorlog kon verhinderen, toch aan de wettelijke bepalingen vast hield, hetzij uit vrees voor de persoonlijke gevolgen, hetzij wegens gebrek aan moed op het beslissende tijdstip door te tasten, hy zou voor den rechter zeker vrij-uitgaan, voor zich zelf, en voor het oordeel van de geschiedenis zal hij schuldig staan als een, verrader van de hoogste menschelijke belangen. Juist omdat de hoogste maatschappelijke belangen op het spel btaan is een beroep op het formeele recht evenmin geoorloofd als dit zou zijn in het geval, dat een kind in het water gevallen was en men geen red1 dingspogingen in het werk zou mogen stellen, omdat men over het gras van het plantsoen zou moeten loopen. Als dan ook door het verhinderen van een mobilisatie in Nederland het uitbreken van een wereldoorlog verhinderd zou kunnen worden of als daar maar een redelijke kans voor was, dan zou nioreel gesproken, ieder verzet, hoe ver ook gaande tegen het voor normale tijden geldend recht, geoorloofd zijn. Wij willen het nog sterker zeggen: Indien het onwettig verhinderen . van een mobilisatie in Nederland de wereldvrede zou kunnen verzekeren, dan zou dit onwettig optreden hoogste plicht zijn. De geschiedenis kan op vele nobele mannen wijzen, die op het juiste oogenblik hun zedelijke overtuiging hooger ge steld hebben dan het wettelijk recht van hun tijd. Zoo gezien ligt er dus in de dappere onge hoorzaamheid1' geen enkel moreel onaanvaardbaar element. Er is slechts n Mits", nml. mits de omstandigheden de wetsovertreding rechtvaar digen. In dit verband zullen we dan ook wol de, volgende clausule van het voorstel van liet Partijbestuur der S.D.A.P. voor het Partijcongres moeten zien. het congres ...... verklaart opnieuw, dat de partij elke politiek die naar oorlog drijft ot ootlogsgevaar oproept of vermeerdert, met al haar energie zal bestrijden, en dat zij derhalve ook niet haar medewerking zal verleenen tot een mobilisatie, indien het bevel daartoe als een drijven naar oorlog zou moeten of kunnen gekenmerkt, of oorlogsgevaar zou oproepen of vergrooten." De vraag komt evenwel op, of de kans groot is, dat de hier genoemde omstandigheden optreden. Gezien de houding van de Nedei-landsche politici, en de stemming bij het Nederlandsche volk, komt ons dat zeer onwaarschijnlijk voor. M.a.w. de resolutie voorziet in een haast ondenkbaar geval en geeft geen voldoende uitsluitsel voor de eerder te verwachten situaties. Dit is dan ook de zeer zwakke zijde ervan. Voor het zeer waarschijnlijke geval, dat in Nederland evenals in 1914 gemobiliseerd wordt na een neutraliteitsverklaring van de regeering heeft het Partijbestuur de mqgelijkheid van een beperkte mobilisatie ,,op voet van een veiligheidswacht" opengelaten. Hierbij wordt vergeten, in ieder geval niet gememoreerd, dat de tegenwoor dige legerorganisatie hemelsbreed afwijkt van de in het initiatief ontwerp van 2 Maart 1925 genoemde veiligheidswacht, en dus met het bestaande leger geen mobilisatie op voet van den veiligheidswacht valt uit te voeren. Voor de meest waarschijn lijke situatie n.l. van een neutraliteitsmobilatie met onze tegenwoordige legerorganisatie geeft de resolutie geen oplossing. De moreele consequenties hiervan zijn, dat bij een eventueele mobilisatie een element van onzekerheid optreedt, terwijl, door de voortdurende ontwapeningsactie het moreel van het leger er zeer zeker niet op is voor uitgegaan. Is het leger of een deel ecyan eenmaal gemobiliseerd, dan ligt het niet meer in de hand van de Nederlandsche regeering,laat staan in die van de Tweede Kamer of een politieke partij om te beslissen, of dat leger effectief zal strijden ja of neen. Ook de commandant van het vcldleger is in dat opzicht meer een pion, die op het internati onale schaakbord geschoven wordt, dan een actief speler. De extra verliezen, die dan als een gevolg van de onvoldoende voorbereiding zullen voor komen, zijn als de nadeelige risico's Van de ont wapeningsactie te beschouwen en mogen bij een moreele beoordeeling niet wegvallen. Wel kan men de voordeelen van het voorbereiden tot den vrede zoo groot achten, dat de nadeelen van het riet voorbereiden tot den strijd daartegen in het niet zinken. Zoo kan men, overtuigd van de offers, die de ontwapeningspolitiek kan eischen, toch moreel deze politiek voorstaan. Men diene evenwel bewust te zijn van de gevolgen. Tot nu toe bekeken we het vraagstuk van de mobilisatie uitsluitend van de nationale zijde. Aangezien Nederland steeds passief in de wereld bewapening optreedt, betèekent dit, dat we als regel ook aan een uitsluitend passief optreden van het leger denken. Geheel juist is dat thans niet meer. Voor den Wereldoorlog, 'd.w.z. vóór de stichting van den Volkenbond was de passieve houding de eenig denkbare voor een staat, die niet in de hooge politiek" verstrikt wenschte te raken. Thans staat het evenwel anders. Door ons actief medewerken aan den Volkenbond behooren wij ons mede aansprakelijk te achten voor de handha ving van de internationale rechtsorde. Moreel mogen we ons daaraan niet onttrekken', materieel mogen geen offers on» daarvoor te zwaar zijn. Zonder twijfel is Nederland juridisch bevoegd geheel te ontwapenen. Vraag is evenwel niet, of wij daartoe juridisch bevoegd zijn, maar of het moreel geoorloofd is. Nu kan men mij toevoegen, dat de macht van den Volkenbond nog zeer zwak is. Dit geef ik grif toe, maar moeten we dan deze zwakke kracht ten goede nog meer verzwakken? Ik zie daarvan de noodzakelijkheid niet in. In tegendeel. Het lijkt mij een mooreele plicht de Volkenbond krachtiger te maken. Ook kan mens. zeggen, dat in de Volkenbond nog te veel de imperialistische machten overheerschen. Volkomen waar, maar mogen we er dan toe bijdragen, dat de niet-imperialistische groepen nog zwakker worden, dan zij al zijn. Moet er niet integendeel naar gestreefd worden, dat deze groepen een macht worden waarmede rekening te houden is? In dit verband is de nauwere samenwerking tusschen Nederland en de Skandinavische landen zoo bijzonder toe te juichen. Reeds thans begint deze samenwerking ook op politiek gebied vruchten af te werpen. België, dat sinds 1914 onder de politieke en militaire voogdij van Frankrijk leeft, begint zich meer en meer in Skandinavische rich ting te oriënteeren. Dit is een hoopvol teeken. Gaat Belgiëverder in deze richting, dan zal dit aan de stabiliteit van de Europeesche verhou dingen zeer ten goede komen. Een ontwapening van Nederland zou evenwel niet een slag dit los weken van Belgiëvan het Fransche imperialismebeletten. In het Januarinummer van De Gids toonde ik aan, dat het Nederlandsche leger een taak heeft bij de handhaving van de Euröpeesche vrede» Zoolang dit niet door krachtige argumenten be streden en weerlegd is, moet ik dit standpunt wel voor juist houden. Maar als dat zoo is, dan is een ontwapening van Nederland en een verhinderen van de mobilisatie ook moreel ongeoorloofd! Dit betèekent niet in alle opzichten een terugkeeren tot de neutraliteitspolitiek van 1914. Onze houding werd toen zuiver passief bepaald. Thans moeten we onze taak als een actieve, zien. Wij moeten ons afvragen, hoe wij naar ons vermogen ertoe kunnen bijdragen als lid van de Volkenbond de internationale rechtsorde te handhaven. Dat deze rechtsorde thans nog niet ideaal is en zoowel het Vredesverdrag van Versailles als het verdrag van Trianon veel op onbevredigende wijze heeft geregeld en wij dus ook moeten streven naar herstel van begaan onrecht, spreekt vanzelf. Het heden is niet ideaal, maar bergt dékiemen voor een meer ideale samenleving in zich. Zonder twijfel is een algemeene ontwapening verre te verkiezen , boven een versterken van de niet-imperialistische machten in den Volkenbond, maar, we moeten naar het bereikbare streven. Door een stap verder te gaan dan de feitelijke verhoudingen veroorlooven, bederven we meer dan we goedmaken. Bij de vraag, of een mobilisatie moreel wel of niet geoorloofd is «hebben we niet alleen te zien naar de verhoudingen binnen onze grenzen, maar wij hebben ons af te vragen, welke invloed onze hou ding zal hebben op de Verdere ontwikkeling vande groeiende internationale rechtsorde. Ook hierhebben wij met een moreele'verantwoordelijkheid te maken. Kon. Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Go. ?*?»«'? w»-* ««««?» DEN HAAG '****? ?^^?, «««v* AMSTERDAM ARNHEM Bewaarplaatsen voor Inboedels JL. .No. 2809 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 4 APRIL 1931 Het douanenaccoord Frankrijk en het Duitsch-Oostenrijksche tolver bond To be or no to be ... DE weg naar den wereldhandel is geplaveid met goede voornemens. Nauwelijks was de economische conferentie te Genève mislukt of de wereld werd verblijd met de bekendmaking, dat tusschen Duitschland en Oostenrijk een accoord getroffen was, waarbij beide landen elkander vol ledige vrijdom van invoerrechten beloofden. In principe dus een tolverbond. Aan de ministeries van Buitenlandsche Zaken van verschillende landen werd door de Duitsche en Oostenryksche gezanten medegedeeld dat toetreding voor een ieder vrij stond en met enkele andere centraaleurepeesche landen, Hongarije en Roemenië, werden zelfs directe onderhandelingen in uitzicht gesteld. Zoo zou dus een tarieven-Paneuropa, althans een tarieven-Centraaleuropa kunnen ontstaan. Dat dit denkbeeld sommige, overigens heldere geesten met schrik vervulde, is begrijpelijk wanneer men zich het volgende toekomstbeeld indenkt: De ontwikkeling van Pan-Europa als een zgn. economisch zelfstandig geheel, l^aten we er dan maar geen doekjes om winden en het rustig een door zeer hooge protectie-rauren omgeven min of meer zelfstandig gebied noemen. Daarnaast, a*n den eenen kant, het Britsche rijk, dat zich daarmee niet inlaat, er niet over zal denken zich zóó tegenf over Amerika te plaatsen en dat, door Imperial preference, een voldoende zelfstandige, óók af gesloten, eenheid zou kunnen worden. En aan den anderen kant, de Sovjet-unie, volgens eigen wetten haar economisch en politiek bestel regelend. Met dan verder nog Amerika, en misschien de West-Europeesche Scheepvaartlanden, die wel zoo verstandig zullen zijn zich met dit alles niet in te laten, valt onze vriendelijke aarde uiteen in een stuk of vier groepen die elkander het zonlicht en de economische welvaart niet gunnen. De rondwenteling van ons hemellichaam /.al wel zorgen voor een billijke verdeeling van het eerste. De eerlijke distributie van het tweede artikel zou echter moeten worden overgelaten aan het beleid der staatslieden.... Deze groepeering zou nóg gevaarlijker zijn dan do allianties van 1914. De perspectieven van een door de spanning dezer groepen ontstaanden nieuwen wereldkrijg zullen wij hier echter niet afschilderen. Met deze visie voor oogen kan men zich den heftigen tegenstand van een Briand indenken. Het is bekend dat hij, van het douane-accoord voor het eerst iets vernemend, heeft uitgeroepen: Maïs, c'est la guerre !" En al is Briand de Pan-Europaman bij uitnemendheid, hij heeft er juist voor ge ijverd, dat een Euröpeesche unie nooit den vorm zou aannemen van een protectionistisch verbond, van een tolfront tegen Amerika, of , Engeland. Terecht heeft hij in een dusdanige ontwikkeling steeds een bedreiging vanden wereldvrede gezien. Men verweet hem, dai hij het Pan-Europa project, daarmee luchtledig en doelloos maakte. Men zag hierin sabotage, of een slinksche poging om gén ontwikkeling toe te laten, waarin de fransche hegemonie niet tot gelding zou komen. Maar dat doet hier vérder allemaal niet ter zake. Meer in het vage gevoelen dat in een protectio nistische tol-unie een gevaar voor den wereld vrede kan liggen, dan in de nuchtere feiten, moet men de verklaring zoeken van de ongerustheid en de ver rassing, die zich in diverse diplomatieke centra, n aan de beurzen in den aanvang openbaarde. Feitelijk was er geen enkele reden zich na de publicatie van dit principieel accoord verrast te toonen. Breitscheid heeft daarvan in den Rijksdag gewaagd, maar ten onrechte. Een verdrag is niet /gesloten. De Duitsche en Oostenrijksche regeerin gen: zijn alleen maar zoo verstandig geweest direct een accoord te publiceeren, waarin melding werd gemaakt van de principes volgens dewelke beide regeeringen vanzins waren een verdrag te sluiten. Dat; er, .wellicht* in beide landen zelf, en zeer zeker daarbuiten, stemmen zouden opgaan tegen deze beginselen, dat hebben Curtius en Schober natuurlijk wel voorzien. In Duitschland, zoowel als in Oostenrijk, is het project intusschen in goede aarde gevallen. Geen wonder: het bevordert den Anschluss, En die is op dit oogenblik in de mode. Dit propagandistisch vlaggetje zal in beide landen menigeen - vooral in landbouwkringen de gevaarlijk protectionistische lading doen accep teeren. Maar wat als' binnenland&ebe propaganda Briand: Is dit ei misschien een bom?" vóór werkt, werkt als buitenlandsche propaganda - tégen. Dat is jammei', want het gevolg daarvan zou kunnen zijn, dat de réele argumenten, die er tegen dit verbond zijn aan te voeren, op zij worden gedrongen door overdreven angst voor den An schluss en politieke chicanes. In Fransche nationa listische kringen (en wellicht ook in Tsjechische en Poolsche) zou men wel eens ieder middel te baat kunnen nemen, waarmee men een versterking van Duitschland's positie zou kunnen belemmeren. * * * Het ia daarom maar gelukkig, dat Henderson er in geslaagd is de verhitte Fransche gemoederen wat te bedaren. Hij heeft laten weten en na de conferentie Henderson-Briand hebben de Fransche diplomatieke vertegenwoordigers last gekregen zich conform te uiten dat de Volkenbondsraad de zaak eerst maar eens juridisch moest onder zoeken, zoodat de heeren Curtius en Schober verzocht werden maar zoolang te willen wachten. Het antwoord van deze beide heeren hierop was verschillend. En niet zonder reden. Curtius kon dit verzoek naast zich neerleggen, al zou hij ook een eventueel onderzoek moeten toelaten. De Weensche premier en minister Van Buitenlandsche Zaken, moest een onderzoek bij voorbaat wel toestaan, omdat Oostenrijk zich door het verdrag van 1922, waarbij het van den Volkenbond steun ontving, moest verplichten alles na te laten wat zijn politieke en economische onafhankelijkheid in gevaar kon brengen, en moest afzien van elke onmiddellijke, o/ zelfs slechts mittelbare", deel neming in de aangelegenheden van een anderen staat zonder toestemming van den Raad van den Volkenbond. Daarenboven werden, voor den dienst der leening, de douane-inkomsten in hun geheel ver pand, hoewel zij slechts voor een gering deel daar voor gebruikt worden. Op Oostenrijk drukken dus zeer zware servi tuten, die de bevoegdheid om tot het sluiten van een definitief tolverbond over te gaan, wel degelijk beperken. .Of Duitschland handelingsbevoegd is, is ook niet' geheel .zeker. Tegen den formeelen politieken Anschluss zijn in de vredesverdragen voorzieningen getroffen. Maar daar gaat het im mers niet om, zegt men te Berlijn. Het is intussclien best mogelijk, dat sommigen daar anders over denken, zelfs in Duitschland. Een andere kwestie die bovendien een wijder kring van naties interes seert, is liet bezwaar dat die landen tegen een voor genomen tolverbond /.ouden kunnen indienen; die met Duitschland een handelsverdrag hebben ge sloten, waarin de z.g.n. meest-begunstifjsings-clausuIe voorkomt. Wel wordt aangenomen, dafc doze clausule geen preferente behandeling ir tarief aangelegenheden verleent in alle gevallen. Zoowel speciale overeenkomsten voor grens verkeer als bestaande tolunie-regelingen wijken niet voor de werking van deze clausule. In sommige handelsA'erdragen heeft Duitschland bij het aanvaar den der begunstigings-clausule echter expresselijk voorbehoud gemaakt voor een eventueel later te sluiten tol-unie. Het is dan ook niet denkbaar dat alle staten, die met het Duitsche Rijk een volledige begunstigings-overeenkomst gesloten hebben, zul len toelaten, dat die weer voor een groot deel krachteloos wordt gemaakt. Aan den anderen kant is echter ook nu niet de bedoeling geweest, dat Duitsch land nzijdig al die landen het zelfde recht zou inruimen, hun waren vrij in te voeren, als het. Oostenrijk bereid is te geven. Het blijkt dus dat de juridische kwesties legio zijn. De Volkenbondsraad, die deze aangelegenheid binnenkort in behandeling moet nemen, zal dus wellicht op zijn beurt weer om advies aankloppen bij het Haagsche Hof. wanneer men in den Raad althans geen amendementen voorstelt, die ten doel hebben tot een acceptabelen douane-over eenkomst te geraken. En, ter gerusttelling van Briand c.s., het einde zal dus wel zijn dat de soep niet zoo heet wordt gegeten, als zij werd opgediend. M. K. C R E T ON NE SHOW TOT 16 APRIL HOOFDMAQAZIJN WAGEN STRAAT D E N H A A Q ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl