Historisch Archief 1877-1940
? 1
i
KUNST, GES
IEDE
EN
IGIE
Oud-Chineesche Taöist
De iccy der Mcnachht'id,
Monoarufieën geicijd aan kunst,
rjcschiedenis en religie
(Vitgave H. J. Paris, Amster
dam)
IN een reeks aardig uitgevoerde en
met zorg geïllustreerde boekjes, niet
al te strak stelselmatig gecoördineerd.
laat de uitgever Paris den lezer door
betrouwbare gidsen rondleiden in
het steeds weer aantrekkelijke gebied
van oude godsdienst en oude kunst.
De schrijvers onthouden zich van
de gebruikelijke min of meer uitvoe
rige beschouwingen ter in
leiding van hun onderwerp,
maar vallen met de deur in
huis, wat bij het hun toege
meten bestek dan ook wel
niet andei's kan. Het zal
hun toch reeds passen en
meten gekost hebben, om
«j op [een 80 tot 100 royaal
bedrukte» ootavobladzydjes
een indruk te geven om
trent de -leer van Confucius
en Lao .Ts<?, omtrent het
Japanscho Shintöen Taoïsme
of omtrent Buüdha's U-er
in het verre oosten. Over
Byzantijnsche Kunst, Zege
praal van het licht, of over
'"" """ het portret bij de Romeinen.
Meer dan een oppervlakkige
schets kan men binnen
deze ruimte niet van hen
eischep; het blijft wetenschap in zak
formaat, maar is dit het niet, wat men
in dezen tijd, waarin ieder van alles
weten moet, juist begeert?
Het is niet mogelijk alle deeltjes
afzonderlijk uitvoerig te bespreken;
laten wij eenige ter hand nemen.
? Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan heeft
twee deeltjes ter beschikking gekregen
voor zijn toelichtingen bij de
Palaeoliihischc Kunst in Europa, Het is
hem gelukt, van dit merkwaardige
verschijnsel een overzicht te geven,
waarin hij ook nog de aandacht
heeft kunnen vestigen op de
verschilHét schip der kostbaarheden
WEG DER MENSCHHEID
Een belangrijke serie monografieën
33
lende verklaringen van het verschijn
sel door de vakgeleerden en zelfs nog
gelegenheid heeft gevonden, sommige
meeningen met zijn eigen opvatting
te bestrijden.
De reproducties van de bekendste
beeldjes, graveeringen en teekeningen
wekken ondanks hun bekendheid
toch weer opnieuw de verrassing,
waarmee de moderne mensch tegen
over deze voortbrengselen uit het
verre verleden staat, dat, de uiter
sten raken elkaar, weder model
is geworden voor de allermodernste
artisten. De pracht van de rotsschil
deringen uit Dordogne en Altamira
zal door geen hunner te overtreffen
zijn, en wie het wonder aanschouwt,
dat een Boschjesman op den wand
van het gesteente toovert, zal dezen
kunstenaar niet langer met het
pracdicaat onbeschaafd" durven beti
telen. Wie zoo'n antilope teekent of
een waarlijk aan de filmkunst der
avant-garde herinnerend tafereel com
poneert als op afbeelding 4(5 van het
tweede deeltje is gereproduceerd, is
geenszins een wilde" !
Omtrent de beteekenis van de af
beeldingen uit het ijstijdperk ver
keert men* het blijkt opnieuw uit
dit boekje, nog vrijwel in het
onzekere. Speculatie en fantasie vin
den hier vrij spel: het ijstijdperk
leent zich tot het berijden van stok
paardjes even voortreffelijk als de
hedendaagsche gletschers voor
sk«wedstrijden.
Wat heeft den oerziieusch tot heb
griffen van figuren gebracht ? Is de
theorie juist, als zouden de primitieve
volken aan de nabootsing magische
kracht hebben toegeschreven. ? O f heeft
het schoonheidsgevoel reeds van deu
aanvang af de hand tot teekenen en
snijden btwogen ?
En waarom beeldde men juist
bepaalde figuren af? Waarom bijv.
inzonderheid jachtwild ? Men kan het
antwoord ook te ver zoeken. Mij als
leek bevredigt de voor de hand liggen
de verklaring van Pierre Mille, die er
de aandacht op vestigt, dat derge
lijke kunstuitingen veelvuldige!1 bij
jagers- en herdersvolken voorkomen
dan bij landbouwvolken, en die dit
verschil toeschrijft aan de lange peri
oden van rust, welke den jager tot
thuiszitten doemt. In. zijn
wintervacantie herhaalde de oermensch in
zijn verbeelding de jacht en hij
bootste het wild in teekening of
skulptuur na.
Een omvangrijke plaats heeft <!r.
Kleiweg de Zwaan in zijn kort bestek
gewijd aan de inderdaad belangwek
kende vraag, waarom, de kunstenaars
iji het ijstijdperk zooveel meer vrou
wen dan mannen hebben afgebeeld
en waarom i zij inzonderheid wanstal
tig dikke en vette vrouwen hebben
geteekend.
De slanke lijn" schijnt in het
ijstijdperk niét in de mede te zijn
geweest! Er is slechts n plaatje
onder al de afbeeldingen, dat aan
een gezelschap moderne meisjes (mode
1931) doet denken, maar dit is ook
het eenige plaatje, dat door den schil
der is gesigneerd (tl afb. 24). Een
oogenblik vreest de lezer, het
slachtBoekbespreking door H. G. Cannegieter
offer van een mystificatie te'zijn; men
moet na Olozel zoo voorzichtig wezen !
Op deze uitzondering na zijn het
eenparig wamtaltighcden. En weder:
waart m? Wijst deze voorliefde op
een gebrek aan andere modellen» wijl
de voorhistorische vrouw niet anders
dan zwaarlijvig kon zijn, daar zij in
Wie tegen een wetenschappelijke
melkkuur opziet, kan zich aan een
smakelijk kleintje koffie met roem
laven, ook ten opzichte van de ken
nis omtrent de grocte wijzen en
godsdienfetstichters. die, hoewel reeds
weder door tientallen eeuwen van
de palaeolithen gescheiden, toch voor
Portrettin ion Terenttts Neo en zijn vrouw
de grotten als in een mefethokje ge
pakt zat? Of vertegemvcoidigt cor
pulentie oen M'huunheidiideaal, zuualx'
nu nog bij semmige wilde" volken?
Of is het een vruchtbaarheidssymbool
en als zoi danig de weergave van eer.
vrouwelijke ge dheid?
Men heeft de eenvormigheid van"
bepaalde figxiK-n ook
willen gebruiken als
' bewijs voor
stamverwantschap. Zelfs
heeft men er uit
willen afleiden, dat
de
jong-palaeolithis.che volken
vanZuidEuropa van het
zelfde ras zijn ge
weest als de Bosch jesuiannen, en dat er
in den rendiertijd Eskimo's in de
Fransche vallei du Roe hebben gewoond.
Er is dus in deze boekjes veel &tof .
tot nadenken opgehoopt, ook voor
hen, die geen gelegenheid hebben
om grondiger tot dergelijke studie
door te dringen. **
Jtc Illustratie» zijn
ontleend aan de serie
monografieën.,D c w e R
der M e n q c h h e I d"
l itg. H. J. Paris. Antwt.
ons even/eer t«.t de verre oudheid
behooren.
Dr. U. Hackinnnn behandelt in het
eerste deeltje van zijn monografie*
over Cfiineeache ll'ijsyeertn in zestig
bladzij'd jes f'onfucius en in de
resteerende veertig Lao The.
? .Aan'de levensbeschrijving van de
beide helden heeft
de schrijver nog al
wat ruimte afge
staan, voorzoover er
dan ten opzichte van
deze goeddeels legen
darische en
anecdotarische stof sprake
van levensbeschrij
ving'' kan zijn. Een
leerzaam vak is toch de vergelijkende
godgdienstgetchiedenis; zij toont tel
kens aan, dat men omtrent de his
toriciteit van de zoogenaamde gods
dienststichters en omtrent de authen
ticiteit van de op hun naam staande
geschriften overal op dezelfde pro
blemen stuit.
Dr. Hackmann blijkt een voor
stander van de historiciteit, ook wat
Lao Tse betreft. Achter de vage
herinneringen moet z.i. een histo
risch persoon hebben gestaan, want
we lezen daarin zulke merkwaar
dige dingen", (n.l. in het boek over
Tao en Té"), dat ze zeer zeker op
een uiterst merkwaardig man terug
gaan. Een zeer merkwaardige geest'
staat hier zonder twijfel voor ons."
Echter is -aan Lao Tse's boek
later veel toegevoegd en het zal vol
gens dr. Hackmann moeilijk zijn,
een nauwkeurige scheiding tusschen
al die latere stemmen en de woorden
van den wijsgeer zelf te maken.
Hoorders en geestverwanten van den
grooten denker zullen de uitspraken
van den meester hebben vastge
houden en aan een volgend geslacht
hebben overgeleverd.
Is het niet hetzelfde procédé, waar
uit sommige christelijke theologen de
wordingsgeschiedenis van het Nieuwe
Testament verklaren ?
Wat dr. Hackmann omtrent China
heeft bijgedragen, heeft dr. M. W.
de Visser gedaan ten opzichte van
Shintöen Taoïsme in Japan.
De naar geluk en voorspoed
dorstende mensch", aldus deze schrij
ver, zoekt zijn wenschen vervuld te
zien door vereering van alle goden
en heiligen, wier bovennriatuurlijke
macht het hem kan verschaffen. Maar
ook zoekt hij bij hen bescherming
tegen de tallooze gevaren, die hem
in den vorm van ziekten en rampen
van alle kant bedreigen. Wie nu die
zegenende, beschermende machten
zijn, het is hem om het even, als er
maar openbaring der wondermacht is
te vinden bij hun tempels, waarheen
men opgaat als pelgrim, en bij hun
beelden, waarnaar, men biddend op
ziet in kinderlijk vertrouwen."
Ook dit geldt nie-t uitsluitend den
Japanschen godsdienst!
Japan is, als godsdienstige natie,
overigens een bij uitstek vroolijk
volk. Over cle groep der Zeven .ll
luksgoden handelend, zegt dr. De
Visser van dit buitengewoon jolig
gezelschap": Zoo-zeilen zij met hun
zevenen op hun 'schip der kostbaar
heden' in den Nieuwjaarsnacht (van
l op 2 Januari) de havens van Japan
binnen, en wie in dien nacht een
afbeelding van dit schip met zijn
lustige bemanning onder zijn hoofd
kussen heeft, hoe zou die niet zeker
ijn van een gelukbrengenden droom
en van hun hooge bescherming in
't komende jaar'^"
Japan heeft in zijn godsdienstige
voorstellingen en denkbeelden veel
aan China ontleend en houdt on
danks zijn moderne vooruitstrevend-,
heid nog steeds vast aan de meer
dan dertig eeuwen oude ('hineesche
divinatie. Men neemt gaarne het
nieuwe over van hét Westen, maar
in de, ziel van het volk woont toch
nog een sympathieke trouw aan de
oude overleveringen", zegt dr. Du
Visser.
In een ander deeltje uit de reeks
heeft dezelfde schrijver een schets
gegeven van Buddha's Leer in het
verre Oosten, welke nog heden door
tallooze aanhangers
van allerlei landaard
beleden wordt.
Zooals de schrijver
in het vorige werkje
het Shintöen het
Taoïsme in hun op
treden en hun invloed
op het dagelijkse!*
leven gekenschetst.
heeft, heelt hij in dit
nieuwe deeltje ge
tracht een denkbeeld
te geven van het leven
en werken van
Buddha's leer temidden
van het Japansche
volk, dat in al zijn
blijmoedigheid toch
ook zoo vatbaar blijkt
voor de diepe gedach
ten van het nietige
en onwezenlijke van
alle aardse h bestaan en van het
oneindig houge en ware der Absolute
Natuur.
Ook aan de laatstgenoemde drie
boekjes geven de talrijke en goed
geslaagde illustraties een afzonder
lijk** waarde.
* *
Deze week verschenen .wed ei om een
viertal werkjes, uitstekend illustratief
eri typografisch verzorgd, in de/e
seiie. «-n wel: Dr. F. M. Tli. ttohl.
- '.
V--»' ' t -*
Buddha
Palestina; Dr. A. de Buck. De Zeg<
praal van het Licht; Dr. H.
ilachmann, L'hineesche Wi.'sget-i'en II; Dr.
O. van Hoorn, Het poitret Hj de
Hernemen.
Xieuwe uitgaven
L'Or, par Blaise Cendrars. .Annot
jjar Dr. J. S. Wijier.
?/ j a ut marter Jeait. par Henri .Ardt 1.
Aimotépar T. J. C. tierritsen.
PatacfiüH. par Tristan Derème.
Annotépar M. J. Premsela. ;
Titg. J. M. Meulenhoff'. Anisteidan:.
Rotsschildering der Boschjesmannen
l