De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 27 juni pagina 10

27 juni 1931 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

s> ?v, 9 , > 'l! r <M stti \ V J te VJ t i t 9 i \ c f ?P. j "" DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 JUNI No. 2821 No. 2821 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 JUNI 1931 mot VOOR 't Patronaat in de Kerk straat, waar h ij 's Zondagsaehteriiocns vroom en trouw naar toe was gegaan om er mee een beetje toezicht te houden op de volksjongens, die daar kwamen spelen, bedankte hij feestelijk. En ook uit het deftige. soliede Groenhuis waar hij, samen met eenige andere brave Hendrikken van de eerste lange broek, 's Maandags van acht tot halver-tien ging loeren biljarten, bleef hij weg. ..Ken mensch is tot-h niet gescha pen om zijn eigen te vervelen !" fi losofeerde hij sehamper. .,'t Is hier nu al wel genoeg geweest. Spijtig da 'k 't ni vroeger geweten heb hoe ploxant het aan de statie is ! 'k Zit daar veel liever !*' En 'waarlijk, geenen avond liet hij nog voorbij gaan of hij zat met ander jong volk van.de' lochte soort zijn zotte litsen uit te slaan in een A*an die caft's aldaar, waar er altijd veel licht is. en spiegels en muziek, waar er werd gelachen en gezongen en er steeds plezant vrouwvolk zat om te doen gibberen of om een polka mee te flikkeivn. Ten minste als er in de stad zelfs niets te doen was van bals, feesten on komedies, want natuurlijk dan was hij erbij. Hoe meer zielen, hoc meer vreugde, ni-waar, en hij kon er immers nooit genoeg van krijgen. 't Dik Madammeke Appelmans vond het allemaal goed. heel, heel goed zelfs, 't Leek wel of ze er zelf nog meer plezier in vond dan hij zelf. G' hebt gelijk, jongen!" lachte st<». ..Profiteert ervan !" Geld kreeg hij zooveel hij wilde van lieur en hij hoefde maar. 'over. iets zijn mond open te doen of sebiet was ze daar om hem tegemoet te komen. Zoo liet hij eens een achteloos woordeke vallen over een nieuwen fiets of stande pede had ze beuren sjaal over heur dik bovenlijf geslagen en kwakkelde ze de Groote -Markt over om er bij Corhelis, dun velowinkel aan don overkant, gaan over te spreken. Ken anderen keer sprak hij van Parijs en ja, twee dagen later, met een nieuwe leereri valies aan de hand en een zwaren portefeuille in den binnenzak van zijn ondervest, reisde hij er voor volle veertien dagen naar toe. l leur zelve spaarde ze ook niet, als liet maar voor hem was. Van 's morgens vroeg, binst hij nog zijn roes lag uit te slapen, was ze al jachtig in do weer om ook zijn werk uit de voeten te ruimen tegen dat het menueke naar beneden kwam. De twee broers van 't madammeke oordeelden het dringend noodig or eens ernstig met heur over gaan te spreken. Maar ze trok voor heel hun betoog medelijdend de schouders op, noemde het, kinderachtig. Wat da' gijlie peinst !" lachte ze. Il faut que jeunesse se passé, niwaar ? Pakt het daarvoor op en voor niets meer. Beter da' ze 't nu doen als later. Eene keer getrouwd is dat immers vanzelf gedaan!" En zoo weinig zat ze in met al die waarschuwingen en raadgevingen, dat door Ant. Thiry ze 't alles in 't lang en in 't breed voortvertelde aan heuren Felix. Die lachte natuurlijk ook. En dat niet alleen om zijn zoo bezorgde onkels, maar hij deed het even hard om zijn moeder, die van trouwen sprak en zoo onnoozel was te meenen dat het dan wel vanzelf zou gedaan zijn. Stel het u zoo maar niet voor, Moeke !" weerde hij zich. ..Trouwen? 'k Denk er nog niet aan. En als ik het doe dan zal 't in alle geval met geen ti-ozebeos zijn! Een lochte ziel moet ik hebben! En wacht maar eens als 't zoo ver is, dan vind ik die wel !" III En waarlijk 't was zoo, hij vond die ! 't Duurde wel wat lang, een jaar of drie. vier zelfs, maar daarvoor kreeg hij dan ook de locbtste onder de lochteti ! 't Was 't eenig kind van een schat» rij k-ge word en aannemer buiten de Leuvensdie Poort, een slank en lenig ding. bruin van vel en ravenzwart van haar. dat met heur lonkskes en lachjes heel de jonkheid van de kleine stad zoo zot maakte als tielebus. l leur vader verwende heur 't , en kon niet ?meer en van als ze nog maar van iets begon te droomen, dan was 't er al. 't Duurste en chikste kleedsel was amper goed genoeg. ze had juweelen om er tien konin gin mee te maken, en zelfs bezat ze een paard, een glanzend vinnig beest, om amazone mee te spelen. Geen feestje, geen bal werd er gegeven of ze was er bij, klonk mee en rookte sigaretten, lachte en danste tot diep in den nacht. en. 's morgens, als de anderen nog volop hun roes lagen uit te slapen, was zij alweer te been en draafde op hettreti klepper den buiten af. Iedereen, zelfs de meest serieuze jongens, aspirant-steunpilaren voor de strakke, glimlachlqoze deftigheid van morgen, reuzolde achter haar als dol. zelfs vreemden uit Antwerpen en Mechelen kwamen er op af. En zij liet ze komen, hoe meer hoe liever l»ek het wel. stak naar allemaal heur beringde handen uit, koko.tee.rde met den eene zoowel als met den andere, om dan ten leste van 't spel top" te roepen naar don dienen van d'IIangerkos. Want, 't spreekt wel van zelf, ook hij was bij die reilzelaars en nog wel bij de felsten van de eerste rij. Heel de stad viel bijkans achter over van 't verschieten. Met dat Ilangerke ! Als zij zooveel beters kan krijgen! Ze is vast en zeker zot geworden!" meenden de menschen. 'Kn al vloekte en raasde de vader, die voor zijn kind op zijn minst zoo iets als een baron of een miljonair had gedroomd, nog xóó hard, al ver telde hij heur in 't lang en in 't breed heel de tericble geschiedenis vand'Hangerkes, ze trok zij eens heur schouders op voor hem en ging in de kamer ernevens een lieke zingen. Op vier weken tijd was liet alles bedisseld en beklonken en zat dat jong, zot koppel getrouwd en wel in het schoone, witte burgershuis vlak nevens ,,IIet Schaap" op de Groote Markt. Fijn dat ze 't daar hadden! Als voor koningskinderen zot) was het er gemeubeld, en alles wat de moeilijkste mensen maar kon ver zinnen om 't goed en gemakkelijk te hebben was er samengebracht! Doch wie daarom, lijk Madammeke Appelmans, nu dacht dat er wel stil aan aan het geloop van die twee een eind zou komen, sloeg er toch danig naast. Ze begonnen zij nu eerst voorgoed ! 's Morgens en 's achternoens was Felix nog wel bij zijn moeder in den winkel en hielp er trouw zooals vroe ger, de madams en juffrouwen die er om hun handwerkjes kwamen. Maar eens vier uur geslagen op het torentje van 't stadhuis, zei hij: salu. aan 't Schaap en wipte weg naar huis. om even later, opgejocrd en geparfu meerd, met zijn locht en lachend tling aan den arm, al liekens homniclemd op te stappen naav 't station en te samen in Antwerpen of Brussel hun avond-plezier gaan te zoeken. De menschen uit de kleine stad schudden bedenkelijk hun hoof tl. ..Langs eenen kant hebben /e ge lijk." zegden ze. ..Wie 't lang heeft, laat het lang hangen natuurlijk. Maar does i.s toch al te hevig ! Als daar de klad tusschen komt, ai mij, da' zal zoo geem-n kleinen slag geven!" En ze schampten eri schimpten op dat zot koppel zooveel ze kontion, wisten er dit en dat en wat alles niet van te vertellen en zaten binstdicn 'ge spitst te wachten op die klad en dien slag. Curieus was het wel, hoe meer er over het paar werd gelamcerd, hoe meer vrouwvolk, grijze madams zoo wel als jonge blagen, er in 't Schaap zijn inkoopen ging doen. Kn dat natuurlijk altijd dan zoo tegen den twaalven aan of 's achternoons als Felix er met. zijn lachskons en zijn kluchten achter den toog mee doende was. ' En omgekeerd ook, als de twee zich zoo per abuis nog eens Ueten zien op een komedie of een feest in de stad zelf. draaide er sito nog meer mansvolk rond het lonk-oogend, gi ebelend vrouwke dan 't ooit te voren het geval was geweest. Maar van een klad was er daarom nog geen sprake. 'Verre van daar. 't Leek wel of ze nog zotter en zotter werden naar elkaar. Als men den eene buiten zag was den andere er per se bij en altijd waren ze even vast en spannend gearmd, met een lach op 't gezicht, een lieke in den mond en locht-wippend van stap als een dans bijna. Zelfs in plaats van met den laatsten trein terug te komen, zooals ze tot dan toe waren gewoon geweest, bleven ze hoe langer hoe meer als eens een nachtje over en weldra ging er geenen Zondag meer voorbij of van 's Zaterdags tot 's Maandag's morgens waren ze de pijp uit. ?' Madammeke Appelmans, die zoo bij toeval iets had gehoord over die klad", stoefte toen geen klein beetje tegen heur klanten over heuren zoon en heur schoondochter. Da's wat anders dan ze verwacht hadden, hè?" spotte ze fier. Zie, zoo goed als die twee malkander ver staan, da' bestaat in den heelen wereld niet! En geenen nood, 't zal zoo gauw niet slijten ook niet. Amour toujours, dat blijft hun leus l" Niet nen keer zei ze dat, maar honderde keeren, herhaalde ze 't aan al wie 't hooren wilde. Zelfs tegen heur kat was ze erover bezig. Heur heel gezicht stond op 't laatst naar dat flauwe: amour toujours. En wat konden de menschen anders doen dan het gelooven? Ze zagen het immers zoo vóór hun oogen dat het honingske-tot-op-deii-bodem wns en bleef tusschen die twee ! IV Nochtans, al merkte de scherp zinnigste menschenkenner uit de klei ne stad er niet dat A'an, toch moest de memel nogal tamelijk gauw in dat hemelsch huwelijk hebben zitten boren on'knagen. Jef Pluym de meester-schoenmaker van aan de Mechelsche poort, die heel veel klandizie had in Brussel, was 't die dat ginder heel toevallig op een avond ontdekte. En a! was hij zinnens geweest over te blijven, hij kon zich niet meer houden en stoomde met tien oersten trein terug om 't hier als een bom onder de menschen te kunnen laten ontploffen. En luistert nu. Achter de Beurs. ie vers in een donkere straat, kwam hij een koppel U-gen dat ruzie maakte. Ten minste hij maakte ruzie. Zij zei niets, maar schudde met heur lijf ?on floot luidop een lieke. Van die kluchten ziet ge ginder nogal veel en ?Jef dacht niets anders als gewoon door te loopen. Maar toen hoorde hij dat die ruziemaker Liersch sprak, ja plat Liei-sch, en dat deed Jef natuurlijk blijven staan en zijnen kop omdraaien. Da's nu precies 't Hangorke met zijn poppenet, dacht Jef. Doch seffens daarop dacht hij: da'sni mogelijk, 'k ben mis, zoo iets kan niet. Maar toen kwamen ze in 't licht van een lanteern. En nu kon men Jef gelooven of niet gelooven, 't waren ze wel. Als Jef ooit verschoot was het toen. En nog meer als de poppenet al met een keer het Ilangerke een duw gaf, dat hij tegen tien muur viel. en zij do straat overstak en in een huis' binnen stapte, waar Jef liever geen expli caties over gaf! Curieus was het, maar waar hij ook uitpakte met zijn ontdekking, alle maal trokken ze er ongeloovig de schouders voor op. Twee jaar waren ze nu getrouwd, al dien tijd was er niet ddt aan hen mis-zien en 'nu, zoo al met een keer, zou zoo iets mogelijk zijn? Neen, dat lieten ze zich niet wijs-maken! En als Jef zich kwaad maakte en er grooto ceden op zwoer, dan zegden /e vlakaf in zijn gezicht, dat hij dien avond veel te veel geuzenlarnbik had gedronken en daardoor vast en zekorp spoken gezien. 't Was eerst later, als ook anderen, die geprikkeld door Jef zijn groot lawijd, het plezante koppel in 't genipt waren achterha-gereisd, met hetzelfde fabuleuze nieuws thuiskwamen, dat Bij Examens en Openbaar Optreden blijft men kalm en helder door het gebruik van Mynhardt's Zenuwtabletten. Glazen buikje 75 et. ze ginder malkander een stomp gaven en elk er zijn eigen wegen ging, dat het wel moest aangenomen worden. Toen sloegen de tongen natuurlijk met dubbel geweld los en heel de stad zat gespitst te wachten hoe deze komedie ging afloopen. Verwyten en ruzies en vechtpartijen natuurlijk en wat allemaal misschiens er nog bij ! Maar neen, er gebeurde nog altijd niets tusschen de twee. 't Bleef er wat het altyd geweest was: amour toujours, een leven vol kluchten en lachjes en reisjes. En wat de manke bakker van nevens hun deur ook zijn ooren te luisteren duwde tegen hunnen muur, niet dat kreeg hij te hooren van lawijd of bataljes. Totdat er, en dat nogal wel op Asschenwoensdag-morgen, zonder ru zies of andere schandalen, met een onverwachte slag achter dat vreemd komediespel, waaruit geen mensch wijs wierd, een tragisch punt werd gezet. Den dag tevoren, op vastenavond zelf alzoo, was 't Hangerke met zijn felle poppenet lijk altijd vast en amou reus aan den arm, met den trein van twaalf uren weer eens afgereisd en iedereen die ze vertrekken zag ver moedde niets anders of ze gingen zij, ginder te Brussel, zij het dan elk alleen van zijn kant, eens ferm hun lits uitslaan. En toen er dien avond dan, in het rumoerig en bont-gekleurd vastenavond-gewoel dat de straten, her bergen en danszalen vulde, die een zame Pierrot verscheen, verkleed in een opvallend kostbaar pak van zwa ren witten satijn beplakt met groote zwarte knoopen, wie mensch kon er toen aan het Hangerke denken? Te meer daar die Pierrot zoo zot en zinneloos vreemd deed, dat men op 't laatst in waarheid d acht te doen te hebben met een ontvluchte uit Gheel. Op straat zwijmelde hij een wijle als stom-dronken van den eenen kant naar den andere, dan weer stond hij er lang uitgerokken op de tippen der teenen, met 't witte krijt-gezicht en de armen ten hemel, te wippen als een bezetene, vijf, tien minuten aan een stuk, om dan ineens als gebroken ineen te zakken, en luid snikkend, met de armen vóór het gezicht, een dans zaal binnen te vluchten. De eerste waar hij kwam was den Eldorado. Zonder iets te vragen pakte hij er 't eerste, beste meiske vast, hief haar tegen zijn borst omhoog, wipte er mee tusschen de draaiende dia. Ik mag nu tenminste mlln sigaartje wér rooken." Vraagt A Hillen's, Mini mum Nicotine, minimaal nicotinegehalte weten schappelijk vastgesteld. Het lichtste en onschul digste op het gebied van sigaren denkbaar toch heerlijk geurig en smake lijk. Alom verkrijgbaai paren en begon er dan zoo woest en wild mee in 't ronde te zwieren, dat alles verschrikt op zij week en men ijlings de buitensmijters moest roepen om het angstig-kressend kind met geweld uit zijn greep te verlossen en hem zelf met stompen en slagen de zaal uit te vechten terug de straat op. En niet alleen daar lapte hij dat zot spel af, maar ook in den Eiken Boom, in 't Groenhuis, in 't Land van Belofte en zoo voorts, een voor een in alle danszalen van de stad. Zelfs, zooals later bleek, probeerde hij het in de kleinste en gemeenste kabberdoeskes bij de Sionskazerne, waar ze nochtans van geen klein ge rucht vervaard waren. Maar 't lukte er hem evenmin als bij de deftige zotheid in 't midden der stad. Overal waren ze er even rap bij om hem met wat boksen tegen zijn ribbenkast en een fermen schop onder zijn kort Pierrot-jasje buiten te werken. Eén ding alleen kreeg hij wel ge daan nadien, ondanks al de drukte en 't beweeg dat heel den nacht door de stad bleef vullen. En dat was om ongezien in den hoogen kroonlantaarn te klimmen die midden op de Groote Markt zijn zes armen open hield en zich dan te verhangen vlak onder het groote toplicht. Niemand. niemand, die er iets van merkte ! Eerst bij het morgengrauwen toen de klok luidde voor 't vroegmiske van dien Asschenwoensdag, werd dat lange, hangende figuur er ont dekt door de meid van Notaris Kaepsaet, die zich ter kerke spoedde om heur asschenkruiske. Met een kres vluchtte ze 't politie bureau binnen om 't te gaan vertellen. Seffens stond heel de Wacht onder den lantaarn. Een pompiersladder en een berrie werden dadelijk uit de kelders van 't Vleeschhuis gehaald en vijf minuten later lag het lijk beneden. Enkele late, zat-zwijmelende zin- ! nekes, gelokt door het beweeg van de politie, kwamen kijken. Op den slag waren ze ontnuchterd. Oejejoe !" angstigden ze. Da's die zot van gisteren ! Wie mag dat toch zijn! Wie mag dat toch zijn! Vast en zekers een vreemde !" Geeneen die hem herkende, zelfs de politie niet. Veel later eerst, in 't doodenhuisje, op den steen, toen hij onder 't oog van dokter Peeters en van den commissaris, door een knecht van 't Gasthuis "gewasschen werd en ontdaan van zijn schmink, zagen ze tot hun ontzetting wie het was. V Drie dagen later, van uit het Gast huis waar hij gelijkt en gekist was, werd het Hangerke in alle stilte uit gedragen en begraven. 't Was een troost voor het dikke madammeke Appelmans dat het ge beuren mocht op 't groote kerkhof en hij niet in dien ongewijden. doodschommuurden hoek van de zelfmoor denaars in den grond werd gestopt. Hij kon er immers niet aan doen !" vergoeilijkte ze hem. 't Zat hem in 't bloed l En wat doet ge daartegen l" Ze verkocht heur zaak en met wat er van heur zwaar-belaste huizekes overbleef trok ze zich terug in een gesticht bij nonnekens. Waar het plezante vrouwtje heen ?was, dat bleet een raadsel. De politie zocht ernaar, maar niet dat kwamen ze ervan te weten. De vader die krom liep onder den slag, zond er detectieven op uit, doch alles even nutte loos. Op 't laatst, even vóór den oorlog, ging hU van verdriet het putteken in. En nu nog, meer dan twintig jaar later, weten ze er even veel van als tóen. Uit het kladschrift van Jantje

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl