Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 22 AUGUSTUS 1931
No. 282<?
No.
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 22 AUGUSTUS
l
-'A'
'713
t ' ;
V
OP
Romantische toekomstdroomen
door Albert Heiman
Jef Laat: Mnrlanne" 1)
HEB ik het wel begrepen, dan is Marianne
een personificatie . van den revolutie-geest,
de droom der opstandigheid, die den mensch
(dien van Jef Last) verlokt tot heldhaftigheid,
zelfverweer en amok. In den vorm van zijn werk,
in de'inkleeding van zijn verhalen is duidelijk uit
gesproken, dat deze schrijver gaarne mijmert over
revoluties en het doen van grootsche dingen.
Plotselinge gewelddadigheden, waardoor al het
kleine en alledaagsche van het leven ineens
meer kleur, meer beteekenis, meer standing"
krijgt. Jef Last spreekt onomwonden zijn
puberteitsdroomen uit. en tracht ze aanvaardbaar te
maken door een weinig groote-menscheix-ervaring.
Na lezing van zijn boek een vermoeiende
lezing door de vele woordherhalingen en de
tallooze kort-afgekapte zinnetjes en ellipsen, staan
er voor mij een menigte vraagteekens achter de
laatste bladzijde. Niet naar het talent van dezen
auteur; niet naar zijn aspiraties als de revolutie
die hij voorstaat is voltrokken: maar naar zijn
bedoelingen met deze literatuursoort.
Ik respecteer den man, die. overtuigd van de
noodzakelijkheid eener omwenteling, koelbloedig
en systematisch haar tracht voor te bereiden
met alle middelen welke hem ten dienste staan.
Wanneer hij toevallig schrijver is, zal hij zich met
al zijn krachten toeleggen op het schrijven van
een agitatie-literatuur. Alle letterkundige middelen
zal hij gebruiken om het tne ideaal te helpen
verwerkelijken: de massa in beweging te brengen.
haar aan te zetten tot opstandigheid. De epiek
zal voor hem het middel zijn om de opstandigheid
uit het verleden te verheerlijken, en haar voor te
stellen als een aanlokkelijk voorbeeld voor vandaag.
De dramatiek zal hem dienen om de menschheid
met den neus tot vlak vóór het conflict te stellen,
zoodat ieder denkend wezen verplicht is te kiezen
of te deelen. Zijn lyriek zal het uitspreken zijn
van zijn eigen drang en zijn groote stuwkracht,
met als eenige bedoeling: dat de vlam, die in
hemzelf brandt, overslaat op anderen. Hij zal zich
bewust zijn tendentieus te wezen. Maar juist deze
tendenz zal de grootste gloed en overtuiging aan
zijn werk geven. Er zijn verschillende knappe
Russische schrijvers die ons dit demonstreeren.
* *
. ' ? " . .
Bij Jef Last echter niets van dit alles. Hij ro
mantiseert, en zijn houding is rondweg die van
een lafaard, die binnen de veiligheid van anno
domini 1930 achter de waterlinie ongestraft en
gevaarloos een boom opzet over de heerlijke
gevechten die onze nazaten zullen leveren voor
recht en vrijheid. Wat zegt hij voor vandaag, wat
doet hij om onmiddellijk een stap verder te komen?.
Niets hoegenaamd niets. Hij drócmt I
Het is ieders goed recht om te droomen en zich
te vermeien in zijn liefhebberijen. Het heet welis
waar burgerlijk, maar bij mijn weten is dit ook
het goed recht van proletariërs, anarchisten, gees
telijken, vorsten en volkscommissarissen. Maar
het is misselijk voorop te stellen dat er iets gedaan
moet worden, en daarna te gaan zitten droomen
en met woorden zoete broodjes te bakken. Wie
overtuigd is dat slaan betir is dan geslagen worden,
moet tegen vechtersbazen niet klagen over zijn
bloedend hart. Uit louter sportief oogpunt reeds
is zulk een oudemannenhouding verfoeilijk.
Omdat hij over revoluties droomt en roman
tiseert, en niet over zonsondergangen en
waardie-lieve-wolkjes-naar-toe-gaan, en het o zoo on
bereikbaar schoone vrouwen-ideaal, maar van
barricades in de Botterdamsche straten spreekt,
en van het laten onderloöpen van de
Zuiderzeepolder door een soort van rooien" (op hol geslagen
satellieten van een bejaarden Kerenski) daarom
meent Jef Last modern" te zyn en het recht
te hebben eenige onsmakelijkheden te debiteeren,
die des te walgelijker zijn, naarmate zij meer
behooren tot de realiteit des proletarischen levens.
Veronderstel dat ik jongste arbeider in een fabriek
geweest was, (ik was het), en dat ik woonde in de
ordinairste wijk (ik woonde er) en dat mijn ouders
doodarm waren (zij zijn het nog), dan zou ik
immers het volste recht hebben om tegen dezen
schrijver te zeggen: Hoor eens, het leven is reeds
leelijk en walgelijk genoeg: Draag geen nieuwe
leelijkheid en viezigheid aan. Tenzij...."
Op dit tenzij" komt het aan. Tenzij al wat
je doet moet dienen om het leelijke mooi, het wal
gelijke aangenaam te maken. Want in de eerste
plaats trillen tcij gelukkig zijn. In de eerste plaats
en in de tiende en in de laatste plaats.
Ik wil eindigen niet een parabel.
Er was eens een burgerman, laten wij hem
Sneevliet noemen. Deze hield een lakei, Jozef
Xas genaamd, dewelke, omdat het nu eenmaal
evenzeer tot den lakeienstand behoort als het livrei,
heimelijk in zijn hart opstandige gevoelens koes
terde.
Op zekeren nacht kon meester Sneevliet niet
slapen, en belde hij om zijn lakei, opdat deze
hem zou vertellen tot hij in slaap viel. Wat kon
Jozef andere doen dan hetgeen hem bevolen werd ?
Hij dacht aan Shéhérazade en aan de ongestoorde
nachtrust, die de lakeien zouden genieten, wanneer
t-r geen bazen meer waren. En toen begon hij
sprookjes te A'ertellen. sprookjes van groote
geVechten en heftige tournocien. de opstand van
een dwergachtig kaas- en brood-vulk tegen de
adellijke reuzen. Zijn baas moest erom lachen,
ofschoon hij bedacht dat het niet goed is het
lagere volk er zoo maar op lus te laten fantaseeren.
Ze konden weieens stukken maken of gooien met
straatvuil.
..Je kunt wel naar bed gaan. Jozef." zei de
baas na twintig minuten. ..Slaap jij maar. Ik
zal wel waken. Er moet rechtvaardigheid zijn in
deze wereld."
Behagelijk krulde Jozef zich tusschen de dekens
en feliciteerde zichzelf, dat hij. Jozef Xas. zijn
baas toch zuo goed in slaap had gepraat."
En onderwijl werden alom in de stad de ochtend
bladen gedrukt.
F. Horde-wijk: ..Blokken 2)
Ook Bordewijk's ..Blokken" is een fantasie van
de toekomst, maar niet bepaald een romantiseeren
in de gewone beteekenis. Zijn voorstelling van den
genornialiseerden staat, den staat van
huizen-blokken en menschen-blokken is ontstaan uit antipathie,
uit afschuw en vrees. Bordewijk \chetst een land
van verschrikking, waai- alles schijnbaar heel goed
en geordend gaat. maar waar de menschen gere
duceerd zijn tot waardelooze schakels, en telkens
aan de gepolijste oppervlakte der normalisatie de
schimmelplant van het individualisme begint te
woekeren.
De afschuw voor zulk een staat berust bij den
schrijver niet zoozeer op verstandelijke gronden,
dan wel op een hartgrond igen afkeer voor al wat
de hedendaagsche genoegelijkheid van het leven
verstoren kan. Dat is tenminste een standpunt;
goedkoop voor wie gaarne redeneeren wil; hartelijk
aanvaardbaar voor wie de traditie eerbiedigt en
conservatief durft zijn.
Met geest, en in een goedmoedige satyre legt
Bordewijk zijn afkeer voor de Blokken" bloot.
Hij laat een ouden dwaas een prachtig pleidooi
houden voov de bol, als controvers van de blokken.
Hij laat een leger optrekken met een kanon: de
grootste soort schoot geen projeotiel,maar een kanon,
en dit weer een kanon, en dit een projectiel,"
Overal spot hij, bijna ongemerkt, met zijn eigen
phobie. Hij geneest zichzelf, en blijft sympathiek.
Daarbij komt, dat zijn boekje in uitstekend, ,
lenig en intelligent proza is geschreven. Hij doet
denken aan Swift, maar zonder diens giftigheid;
hy is goedmoedig Hollandsch, weet naar 's lands
wijs te geven en te nemen.
Och, wij zijn eigenlijk geen volk van groote
fantasten. Trotsch zijn wij op de Biënkprf en op
de zinnespelen der rederijkers; maar een godde
lijke comedie zal nooit in ons vermogen liggen, en
de reizen van Prospero en van Brandaan zijn ons
veel te ver.
Er zal misschien ooit een staat komen die ver
dacht veel lijkt op den Blokken-staat van F.
Bordewijk; die staat-zal gewrocht moeten zijn
door mannen met een grenzelooze verbeelding.
Maar waar zij zich ooit moge uitstrekken, tusschen
Schelde en Dollart zal het niet ztfn. Ook onze
verbeelding heeft zich verschanst achter dijken,
en wij schrikken gauw -van het barnen der zeeën
daarachter. Daar zou ook een satyre over te schrij
ven -zijn.
Nieuwe uitgaven
Bruegel, door Jozef Muis. N.V. Stan
daard Boekhandel, Brussel; N.V. Uitg,.
Mij. Kosmos, Amsterdam.
Meer en meer wordt Bruegel" de laatste jaren
door hen die Vlaanderen willen doen erkennen
alszelfstandig cultuur-land allereerst en het daarna.
hoog willen opstooten in de vaart der volken",
als een banier omhoog geheven, uit boven de andere
banieren zelf s die tot eenzelfden dienst gerequireerd
worden, als daar zijn: Reinaert, de Belforten en
Hallen, de ,>Nuchtere vroomheid der Primitieven',
de Mystieke verheffingen van Ruisbroeck',
Rubens, Rodenbach Gezelle....
Ook Jozef Mulo geeft zich in dit werkje met
geestdrift over aan dit banier-heffen en hij eindigt
deze beknopte, populaire, maar tevens gedegen
Bruegel-studie met de volgende peroratie:
....Hij (Bruegel) heeft aan den Vlaamschen
mensch zijne heroïsche beteekenis gegeven zoo.
dat hij voor altijd erkenbaar is in de oogen van.
de wereld. In de veelheid zijner figuren zjjn alle
levenskrachten aanwezig die het Vlaamsche volk
nu nog bepalen. De taak van elk kunstenaar die is
zijn volk te dienen, heeft Bruegel ten volle vol
bracht. Hij is de Vlaamsche held J"
Intusschen heeft, gelukkig, de schaduw, die dit
banier hier en daar op Mul's beeld van. Bruegel als.
mensch doet vallen, niet al te veel schade gedaan
aan de helderheid van het licht dat de schrijver
op het werk zélf werpt het werk zélf waarvan
hier een volledig overzicht gegeven wordt, door
spekt met rake karakteristieken en waarvan de
invloed valt na te gaan tot op onzen tijd via
zulke uiteenloopende schildersfiguren als Milet,.
Courbet, Laennans, Jacob Smits, Hogarth,
Daumier, Puvis de Chavannes, Vincent van Gogh,.
Cézanne....
Van den mensch Bruegel weten wij, naar ook
deze schrijver opmerkt, nagenoeg niets, tenzij het.
weinige dat van Mander over hem zegt in zijn.
Schilderboeck en wat wij uit de dagteekening
zijnerwerken kunnen opmaken." Zijn menschelijk ge
laat" kennen wij nog slechts uit de allegorische
samenstelling van Barthelomeus Sprangei1, ge
graveerd door Egidius Sadelor en vooral uit het
van-ter-zij gezien {portret dat de weduwe
Hieronymus Cock in 1572 uitgaf. Men moet hem, den
mensch Bruegel, wil men hem weer oproepen,.
dus vrijwel uitsluitend uit zijn werken trachten
aan te voelen".
Het komt mij voor, dat Felix Timmermans,
dieindertyd zijn boek over de figuur van dezen,
eersten modernen landschapschilder" den onder
titel gaf Zóó heb ik U uit TJwe werken geroken',
daarin beter geslaagd is dan Muis, die hier, ?ooals
gezegd, werkt in den schemer van bovengenoemde
banier en c ie zich niet, als Timmermans, vrijuit
op dit aanvoelen, een methode die aan den
anderenkant ook weer groote gevaren heeft, durft te
laten gaan.
Overigens stelde Muis zich dan ook niet in de
eerste plaats tot taak den menschBruegel te beelden;.
evenmin als hij bedoelde een
kunsthistorischebijdrage te leveren tot de reeds bestaande littera
tuur, die men vindt in werken van Renévan
Bastelaer, G. Hulin de Loo, Max J. Friedlftnder, dr.
Karl Tolnai en in oudere geschriften van
Guicciardini, Lampsonius, van Mander, Pinchart. Ik
heb mij buiten hunne bevindingen niet gewaagd'V
schrift h\j. Dit is de bescheiden studie door een;
kunstliefhebber voor kunstliefhebbers, geschreven
met het eenige doel het innerlijk wezen van
Bruegel's werk naar voor te brengen, de
groot-menschelijke beteekenis ervan op zijn tijd en op den onzen
eenigszins te belichten". En dat doel, dat werd
zeer zeker, op een wijze waar men dankbaar voor
kan zijn, bereikt.
A. E. VAN DEN TOL
1.) Uitgave van Servire, den Haag.
2) Uitgave van de Gemeenschap, Utrecht.
Kon* Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTER 6 Co,
«« e« e* DEN HAAG *? ?*? ??
AMSTERDAM -ARNHEM
Internationale Transporten
Exameneischen voor
gymnastiek-docenten
door Fr. Grewel
DE examen-epidemie heeft weer gewoed. We
hebben weer diploma's nagestreefd of de
caiididaten beoordeeld. En zijn tevreden. Hoewel
het systeem zeer aanvechtbaar is. Hier en daar
blijken de zwakke plekken echter al te duidelijk.
Namelijk indien men den candiüaat examineert
over stof, die hij niet verwerkt kan hebben of die
niet te verwerken is; of bij jonge vakken, als men
in jeugdige overmoed hun beteekenis te hoog
opvijzelt.
Zoowel bij onverwerkbaar examenmateriaal, als
bij het te hoog aanslaan van de beteekenis van het
vak, toont de examencommissie haar beperktheid,
haar gebrek aan inzicht, haar onvermogen. Dit
geldt dan ook voor de examencommissie, die in
de afgeloopen maanden het examen M.O. Licha
melijke Opvoeding heeft afgenomen. De volgende
opgaven werden ter behandeling (naar keuze)
gegeven:
Opstel over de volgende onderwerpen.
1. De gymnastiekzaal en het speelveld als ter
rein voor karakterstudie.
II. De waarde van het woord voor de zedelijke
vorming bij het onderwijs in de lichamelijke
oefening.
III. Bespreek de verstandelijke en zedelijke
cischen, die men mag stellen aan een goed leeraar
(leerares) in de lichamelijke oefening."
Kernen AVC vraag II. Deze opgave is een leege
dikdoenerij. Wat hierover te zeggen is, kan de
inhoud zijn van schoonklinkende hoeratoespraken
bij jubilea, op feestvergaderingen en bij meer
dergelijke gelegenheden waar het op een opgewekte
fraseologie aankomt.
,,De waarde van het woord". Men mag in een
examenopgave een nauwkeuriger omschrijving
verwachten van het te behandelen onderwerp.
l Iet gaat niet om een grapje maar om een examen.
Wat bedoelt men? Het dubbel-woord of het
gebroken woord zooals het naar militair voorbeeld
in de commando's gebruikt wordt? Zeker is er
veel te zeggen over de bereilheid die dit gebroken
commando geeft. '
Maar voor zoover de gebrekkige redactie der
opgave dat beoordeelen laat. is de bedoeling dat
behandeld zal worden: de beteekenis van monde
linge toelichtingen en ander spraakcontact met
leerlingen, in zijn bijzondere waarde voor de zede
lijke opvoeding ; kenmerkend voor, of aan te wen
den bij het onderwijs in lichaamsoefeningon.
Vermoedelijk is die waarde nul. We kunnen
hoogstens verklaren dat we daar niets van weten.
De geest van kameraadschap, sporttivic-it, enz.'
tusschen kinderen komt er ook buiten het onder
wijs; en over het verband tusschen deze eigenschap
pen in de kleine kring van sportmakkers of
klassegenooten en de houding in de maatschappij weten
we nóg niets of bijna niets. Dat het onderwijs in
lichamelijke oefening' bijzondere gelegenheid biedt
tot moreele opvoeding (is dat de taak van den
E N
CRETONNES
0.80 MTR m
BREED F m
gymnastiek-onderwijzer? laat hij op zijn eigen
errein blijven!) is dan ook een zelfoverschatting
van je welste. I)
Bovendien is geen vakman op het gebied van
lichaamsoefeningen competent dit onderwerp te
behandelen; laat staan de arme candidaten.
Dat laatste geldt ook voor vraag L Inderdaad
kan uit het gedrag van kinderen (en ouderen) in
sportzaal en op speelterrein veel afgeleid worden.
Maar karakterstudie? Waarom den candidaat te
vragen naar een reeks banaliteiten; hij moet
examen doen in lichamelijke oefeningen; wat weet
hij van karakterologie? Gerust mijne heereu exa
minatoren, u heeft er geen idee van hoe moeilijk
dat vak is l Houdt u nu op uw eigen terrein.
Weest toch ernstig en kent uw grenzen! Vraagt
naar vakkennis en niet naar geblaaskaak; dat is
opvoedender.
En zoo komen we tot vraag I. De verstandelijke
en zedelijke eischen? Wel: voldoende verstand,
voldoende zedelijkheid (O, als u eens wist wat dat
voor een moeilijk gebied is!), vakkennis en inzicht
in de grenzen daarvan is al heel veel!
Overigens rijst bij mij de vraag welke verstan
delijke en zedelijke eischen men mag stellen aan
een slecht" leeraar (leerares): vraag III toch
verzoekt bespreking van een goed" leeraar
(leerares)!
Men zou er toe moeten over gaan de examinato
ren vooraf zelf hun vragen te laten beantwoorden
Ze zouden allen zakken!
Er is veel voor te zeggen dat men de algemeene
vakkennis der candidaten door een opstel of
scriptie poogt te toetsen. Maar mag dan niet
geeischt worden dat examenvragen
Ie goed geforaiuleerd worden,
2e dat hun onderwerp bestaat,
3e dat ze betrekking hebben op het geëxami
neerde vak, en
4e door den candidaat beantwoord kunnen
worden ?
1) Het boek van J. M. J. Korpershock, Doel en
plaats der lichamelijke opvoeding onder de huidige
cultuurotnstandigheden, is zeker icel het zwakst icaar
het amechtig poogt het nut der lichamelijke oefening
voor zedelijke en verstandelijke vorming tebetoogcn.
Allerprimitiefste paralellen worden daartoe getrokken.
BOEKBESPREKING
Hel Bloembollenbock, door Tjebbo Franken,
een roman" ra n kleuren en geuren, met
zestien gekleurde platen, naar
Lumierejoio'a en circa honderd illustraties in ztvart;
boekversiering van Wybo Meyer. Uitgave
Andries Blitz, Amsterdam.
Achter mijn kamer is een tuintje.
Er staat een seringenboom, een verveloos pri
eeltje, een paar heesters bukken zwaar en mis
troostig onder den onophoudelijken regenval,
een af geknabbeld perk je, een oude rieten stoelen
een ekster, die om drie uur 's nachts dag, Gerrit"
roept uit een wrakke kooi. Dat is alles, wat ik
van tuinen weet.
Iedere week ga ik naar de markt en koop daar
een handvol bloemen. De namen zijn mij onbe
kend (behalve rozen en gladiolen) en hun kleuren
in de vijf potjes, die ik nu al tien jaren mee-sjouw
van kamer naar kamer en van straat naat straat,
zijn mij lief.
Overigens ben ik het eens met den moderne,
die zegt, heeft gezegd, of nog zal zeggen: de
natuur is vervelend, zij kan het tempo van den
tijd niet bijhouden." En van bloembollen weet
ik alleen, -dat de weg van Leiden naar Haarlem
onbegaanbaar van de auto's is, als ze bloeien.
En daar komt een arts uit Haarlem, hij pakt
Gandhi naar Londen
Teekening door Johan Braakensiek
Gandhi: Ga*ik? Ga ik niet? Ga ik?
Ga ik niet?"
mij bij den arm en zegt: ,,ik zal je eens het een
en ander vertellen van'Prinses Juliana, Leonardo
da Vinci, den hertog van Tholl, Darwin,
Rembrandt, Joost van den Vondel, President Lincoln,
Newton, Henry Ford, Dante, Cervantes, Lourens
Coster, Frans Hals, Mozart, Maarschalk Foch,
Bismarck, Briand en Kardinaal van Rossum."
Ik luister naar den dokter. En hij vertelt aller
aardigst. Hij weet alles van de bloembol, van de
bloei en de bouw, de teelt en'de historie,
anecdotisch, commercieel, technisch. Ik luister geboeid.
Soms vind ik de taal'van den dokter een beetje
hoogdravend, een weinig gewild, een tikje zelf
ingenomen, maar ik heb eerbied voor zijn onuit
puttelijke kennis, voor zijn eruditie, zijn talent om
te vertellen en zijn beheersching van het onder
werp. Hij laat mij plaatjes zien -?vele en kleurige
plaatjes, die ik mooi vind en als ik de deur van
de gastvrije Haarlemsche woning achter my dicht
sla, ben ik wel een beetje duizelig van zooveel
bloembollen wetenschap, maar ik denk: die dokter
weet veel en hij weet er allemachtig aardig over
te vertellen, het volgend jaar ga ik bloembollen
koopen, ik zet ze in mijn kamer en ik zal
beter begrijpen en anders zien in hun langzai
ontplooiing of kleurige schoonheid, dan ik '
deed, vóórdat Tjebbo Franken mij ervan ver
had. En ik zal ze zelf namen geven. Mijn Mc
zal ik Max Tak noemen en mijn Joost van
Vondel: Clinge Doorenbos. Men moet nu eei
hét verleden achter zich laten, nietwaar?
E. EL