De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 29 augustus pagina 10

29 augustus 1931 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

!l 18 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 29 AUGUSTUS 1931 No. 2830 HET BINNENSTE DER AARDE No. 2830 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 29 AUGUSTUS 1931 v l N een kleine badplaats aan de Middellandscjie Zee ontmoette ik oen Oostenrijker, die niet ware harts tocht het rendement van zijn vacantieuitbuitta tot het allerlaatste. Be houdens de uren der maaltijden was hij geheel den dag aan het strand. waar hij zijn gebruinde lichaam liet bestralen door de gonadelooze zuidelijke zon. terwijl hij zich met de regelmatigheid vnn een klok ieder half uur enkele oogonblikkon in zee afkoelde. IF ij bleef altijd dicht hij de kant. en toonde ondanks zijn liefhebberij een soort van vrees voor het water, welke onverklaarbaar leek bij iemand, die minstens twintig seizoenen aan een strand moot gelegen hebben, om zulk oen gezonde bruine. 'kleur te kunnen bezitten. Xaa^t hem op het zand gelegen in <?en /.eer vredig nietsdoen, kou ik niet nalaten daarover een '?«pottende opmerking te maken, «l ie de Oosten rijker echter niet. zooals ik verw;v%ht had. lachend beantwoordde, maar waarop hij ernstig, met eenige zwaar wichtigheid viel f s, inging. Als je bijna, vijftig bent . . . ." ssei hij een weinig mismoedig, on toe'n mot de ietwat melancholische held haftigheid.' die ik reeds bij meer van zijn landgenooten opmerkte: ..Kr is een tijd geweest, dat ook ik bijna geen vrees kende. Maar wie eens een schipbreuk meemaakte, komt nooit meer zonder huivering op liet water. Kn mijn loven kent veel avelij . . . . V.ij wijze van spreken natuurlijk." Waren het dan geen echte schip breuken?" vroeg ik, nieuwsgierig om de hartsgeheiiiien van oen ouderen man te leoren kennen. Maar do ander schoon, hier on lor deze- heerlijkblauwe lucht.' irv een zonnegloed. die getemperd werd door de lichte zee bries, er allerminst over te denken sonthuentecle herinneringen op te halen. ..Och." /.ei hij, ..waarom zou ik het niet ronduit bekennen. Ik bon oen tjang on vreesachtig mensch ge worden. Kn niet omdat ooit oen vrouw mijn hart heeft teleurgesteld; ik zou 'vandaag, bij zulk weor misschien nog i wel verliefd kunnen w<»rden. Doch er zijn soms dwaze, onvoorziene gebeurtenis'jon. die je volkomen on geschikt .kunnen maken voor verdere avonturen. Bij mij is dat mik gebeurd, op een van de reizon, d'ie ik ondernam als jonge man. In bezocht het oiland Mallorca in een tijd toen het nog slechts weinig vreemdelingen trok, en zoo gebeurde . het, dat zich in de beste fonda van de hoofdstad zich slechts vier vreem delingen bevonden : een tamelijk excentriek Kngelsch echtpaar., menHchen Jn,'de ouderdom dat kinderen trouwen, en men'mot zijn leven niet goed moer raad weet, een jonge Spaansche handelsman, en een Francaise van onberekenbare leeftijd, ,op l ? ? wie ik natuurlijk binnen enkele dagen verliefd raakte. door Albert Heiman Teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door A. C. Willink Kr ontstond oen kleine idylle in deze fonda mot haar sierlijk Moorsch binnonplaatsje, o\ erschaduwd door e >n breede vijgeboom. Kn deze idylle zou haar apotheose vinden in oen uit stapje naar eon der verste uithoeken van hot eiland, met haar lieve, onbe dorven dorpjes en haar vele beziens waardigheden. Wij spraken langdurig over de te volgen route, en het gevolg ervan was, dat ook de Kngolschen zich bij ons wilden aansluiten, ten einde gozaMionlijk die tocht te maken, in hot azuurblauwe water, dat telkens in witte golven uit eenstot if op het zand. Op oen punt, enkele tientallen meters venier, «:it do jonge Spanjaard, naakt en bruin als een centaur. Mijn vriendin deed haar siesta onder een majestueuzen boom. Opeens kwam do oude Kngelschman mot meer haast dan anders aanloopen on riep mij toe: ,,Kr is iets interessants. Ik geloof dat ik het goed verstaan heb." ICen bewoner va;x eon dor naburige kleine visschersterwijl do Spanjaard niet wilde a-MorblijvoiL. nu ons toto n toto. toch was verstoord. Zoo vertrekken wij dan op o<»n vroeg»? morgen in oen wit overhuifde.- wagon, waarvan de k'betsier zingend de paarden aanvuurde, terwijl hij zich aan ons niet het' minste stoorde, tevreden in de eonzelvigheid welke kenmerkend is voor' de eilanders daar. Cïedurónde twee dagen bekochten wij tal van schilderachtige dorpjes. totdat wij woer bij do Oostelijke uitlooper van het eiland de zee bereikten, en een langere halte maakten aan een kleine baai. waar zich tusschon twee hooge rotswanden een zand.strandje had gevormd, paradijselijk om te aanschouwen, niet zijn groepje pijnboomen die het overlommerden. Nog zie^ ik mijzelf daar zwemmen woningen had hom verteld, dat er prachtige druipsteengrotten te zien waren, boven m. een der rotswanden, noft goen uur ver, en dat liet zeer do moeite loonde om ze <ens te bezoeken. I f ij was min of meer de bewaker van dit natuurmonument en , i wilde voor eenige 'peseta* gaarne met een fakkel ons geleiden naar het binnenste der aarde. Onmiddellijk was mijn nieuwsgie righeid gewekt, en nog nat van het stuivende zeewater togen wij allen op weg, achter den gids aan, een tanige r . ' magere man. mot-groote zwarte oogen die bijna hongerig keken. ,llïj was karig met zijn woorden, en de dingen die hij zei, waren altijd opmerkingen t over merkwaardigheden van het land schap. da,t het grensgebied scheen tq zijn van woeste verlatenheid1 en liefe lijke vredigheid. Dit laatste keerden wij de rug toe, en ons pad liep, dicht langs een steile kaap, vanwaar zoo nu en dan de blauwe zee te zien was, de grijze woestenij van onbe groeide rotsen in. Kr is niets troosteloozer dan deze kale steen, waarop maandenlang een vlijmende zon heeft geschenen, zonder dat er een enkele regendruppel viel. liet gesteente heeft iets roodachtigs dat pijnlijk voor de oogen wordt, on nergens groeit er het geringste grasspriet je. Ons pad word, hoe hooger wij kwamen, des te moeilijker be gaan baar, tot wij. bij een vooruit stekende punt gekomen, weer plot seling de zoo ontdekten, in al haar blinkende blauwheid, maar nu ver beneden ons, glad en bollend alseon spiegel. Kn zoozeer had dit prachtige schouwspel ons gedurende eenigo ongeiiblikken geboeid, dat wij geoii van allen opgemerkt hadden, waar heen onze gids verdwenen was. hij vreemde monschon. wier taol men maar half kent. zijn ?,ulke mis verstanden altijd te verwachten, en daa?' >\ ij met het uitzicht over de verre zoe ruimschoots beloond waren voor onze tocht, wilden wij juist in alle lijdzaamheid tcrugkeoren. toon de gids als een dier gekropen kwam uit oen spleet tusschen de rotsen. een soort van ondiepe grot of portiek. die wij tevoren door de ongewone ?scherpte van' het licht niot hadden gezien'. -?..Ik heb do lichten reeds aange stoken." zoi hij. op de zangerige toon van eon vraag. Kn toen kortaf en bevelend: ,.Volgt mij." Ik vergiste mij toen ik aanvan kelijk dacht dat wij ons zouden moeten wringen in de rotsspleet. Hij was wijd genoeg om een forsch-gebouwdcn man door te laten, on aanstonds daarop bevond men zich in een schemerlichte, ruimte, welke wel twintig menschen kon bevatten. Achter mij stond de Spanjaard, die zulke grotten reeds vaker had bezocht, en zei: ..Sluit eerst u\v oogen enkele 'oogonblikken; dan kunt ge beter . .' ? i zion." Kn zijn raad opvolgend. Ont waarden wij thans, in de achter grond van do ruimte, die ons eerst dichtbij en duister voorgekomen was, een aantal f lauw- roode lichtjes, die naar schatting minstens honderd me ter verder móesten branden. Op onv,e ui troepen van verbazing antwoordde de gids: De kathedraal." Kn hij begon de glibberige trappen af te dalon. Wij volgden hem on zagen tenslotte > dat de roode lichten kleine fakkels van dennenhout waren, die eon statige druipsteengrot ver lichtten, waarin op onbegrijpelijke wijze het water van eeuwen de gril ligste'hangers en zuilen had gevormd.» Pe gids gaf ons ieder zulk een fakkel in de hand, en zelf met de grootste voorop, boog hij onder een kantwerk van gesteente door, in een nieuwe 'zaal, waar het nu plotseling koel en vochtig was. Men. kon het water hooren druppen, glasachtig en traag, met vreemde regelmatigheid. Met een enkel gebaar, zonder een woord te zeggen, wees de gids ons naar beneden; een donkere diepte scheen het te zijn. Hij haalde een steentje uit zijn zak en wierp het in de duisternis; men hoorde het vallen over de vochtige rotsen. Dan wees hij ons een grillig gevormd gesteente, dat gelijkenis vertoonde met een doodskop, en een ander dat op een waterval van glinsterend gruis geleek. Dat zijn de tranen," sprak hij, en mrj terzijde nemend, omdat ik het dichtst naast hem stond, fluisterde bjj: Hoor ! de steen valt nog !" Ik luisterde, doch hoorde niets dan een zeer nabij ruisehen, zooals in een schelp; het moet het bloed aan mijn slapen geweest zijn, dat zong in deze gesloten ruimte. Dieper drongen wij binnen in de druipsteen-gangen, op fluistertoon tot elkander sprekend, tot opeens onze gids zich met merkbare verontwaar diging omkeerde, en met don vinger op zijn mond mij beduidde, dat wij geen woord meer mochten spreken. Ik gaf zijn bevel door aan Odette, mijn vriendin, die, instede van Item te gehoorzamen zei: Laten we toch liever teruggaan. Wij hebben reeds ge noeg gezien." Ook de beide Engelschen wilden liever naar binten, maar toen de Spanjaard dit den gids aan het ?verstand wilde brengen, schudde hij heftig van neen en zei, bijna smee kend nu: Neen. neon. Alles zien." En zonder eenig antwoord af te wach ten Hop hij door. Wij' moesten hem nu wel volgen. ofschoon met wrevel en geprikkeld heid, die bij mij toch verdwenen toen de weg terrasvormig omhoog begon te loopen on ik licht meende te bespeuren. dat wel van een nieuwe uitgang kon komen. liet moet gezichtsbedrog ge weest zijn, want wij stonden thans in een hal, die duidelijk een soort van verdieping liet herkennen. .,Ginds, zei de gids met zijn fakkel zwaaiend, is de hel, en hier is de plaza." Dezelfde fraaie namen' krijgen die dingen altijd," merkte de Engelschi . ? . man vinnig op. Doch de gids, zonder zich aan hem te storen, ging voort: De hel is daar, omdat de bodem onvindbaar is. En sefior Ponce zit daarin te branden." Wie is seftor Ponce?" vroeg ik. De ander beduidde echter opnieuw: dat wij niet spreken zouden en zei: Luister maar." Hij baalde heel diep adem als iemand die gaat zingen, en stiet daarop vier korte, hopge tonen uit: Ha-ha-ha-ha l'^die honderdvou dig weerkaatst werden, als door een carillon van doffe onderaardsche klok ken. Het geluid stierf langzaam weg, nog in de verte nagezongen door tril lende stalactyten. Doch -voor het ?gansch verdwenen was, scheen het weer aan te groeien, gebroken nu en b|jna kreunend, alsof het de schaduw van het geluid was, de stervensrochel van een bedolven dier. Tegelijk met den Spanjaard riep ik uit: Wat is dat?" De gids haalde zijn schouders op en zei: Sefior Ponco." Odette liet mij niet meer los. Ik voelde haar band beven aan mijn jas, en ook de Engelschman had zijn vrouw een arm gegeven. De ruimte scheen gegroeid te zijn; het gewelf was zoo hoog, dat het in het midden met meer te zien was. n Wij gaan nu terug J" zei ik opnieuw tot de gids om mijn vriendin genist te stellen. Neen," antwoordde hij weer, op zijn besliste, onbeleefde toon. I* plaza, la plaza do toros." 't Is mooi, zei de Spanjaard. Wij hebben het al gezien. Wij gaan nu." Maar als in afwachting bleef de gids staan. Zijn oogen hield hij strak naar de muur van duisternis gericht. was, en deze, naar omlaag gevallen, bescheen een woud van spichtig druipgesteente, dat rossig, bijna karmijnachtig kleurde. De gek zag het, op hetzelfde oogenblik dat de Spanjaard hem vastgreep» en wild om zich heenslaand schreeuw de hij: Mas sangre! Meer bloed, meer bloed l" tegelijk den ander naar de keel springend. Een worsteling ont stond, diep onder, in de aarde. Een worsteling als van voorwereldlijke dieren, van velen tegen een, maar tegen n die het leven van allen in zijn greep hield. Ik moest Odette van mij afrukken om den Spanjaard te kunnen helpen. Flarden van kleeren vlogen rond in de kilte, als vleer muizen ; eeuwenoude druipsteenen bra ken onder het gewicht van de val der mannen. Ook de Engelschman Ze werden groot van wachten en van vrees misschien. Zelfs in dat halfduister kon ik zien hoe of het wit rondom die oogen groeide- En eensklaps, terwijl hij een luid en dierlijk gebrul uitstiet, viel hij voor over op handen en voeten, en sprong zoo naar ons toe, stootend met zijn kop alsof hij een stier was. Odette klemde zich aan mij vastIk wilde lachen om haar gerust te stellen, maar ik kon niet; plotseling wist ik met de stellige zekerheid die wjj hebben bij elk groot gevaat: die 'man is gek. Hij was het misschien reeds lang en daarom moesten wij iedere crisis vermijden, om te zorgen, dat hij ons weer naar buiten bracht. Doch toen gebeurde het verschrik kelijkste. Hij had zijn fakkel weggeworpen terwijl hrj voorover gevallen was toegeschoten. Hij hield zijn fakkel nog in de hand. In zijn razernij had de gek een onmenschelijke sterkte, en met een infernale listigheid trachtte hij ons te drijven naar de kant van de diepte, waaruit thans slechts de. echo's van onze stappen en slagen kwamen, dof en ver als het rommelen van de donder. Met een goed gemikte slag brak de Engelschman zijn fakkel in tweeën op het hoofd van den gek, die bewusteloos neerzeeg. Nooit had ik zulk een kracht ver wacht bij een reeds grijzenden man. Doch hij scheen dezelfde niet meer, maar groot en stijf als een ijzeren pop in het bevende licht dat zijn vrouw vasthield. . En wat nu te doen om diep, in het binnenste der aarde te ontsnappen aan de dood? Odette lag bewusteloos, de Spanjaard bloedde hevig uit zijn wang. En waar was de uitgang? Moesten wij het lichaam van den gek daar laten? Wat te d oen? Waarheen? Duizend duistere vragen doemden thans op, en nooit heb ik onze ge dachten zoo tastbaar naast ons gewe ten als toen. Het licht!" riep de Engelsch man uit. Wij moeten misschien nog uren zoeken. Denk daaraan." En hrj begon de gevallen fakkels op te rapen, en liep vooraan, terwijl wij bij het schijnsel van n enkele fakkel volgden: ik Odette in mijn armen torschend, de Spanjaard een kleedingstuk tegen zijn hoofd aange drukt om het bloed te stelpen. En door al die angst en moeite, heen, dreef iets mij nog om even om te zien naar 't lichaam van den gids, dat in de duisternis daar neerlag, donkergrijs, bewegeloos als hot om ringende gesteente, reeds bijna gansch verslonden door de duistenüs. Al de angsten van het dolen door die gangen en het zoeken naar de weg die woer naar buiten leidde, vallen bij mij samen in de ee.no angst die. ik had bij 't plotseling hooren van gebrul, dat uit do donkorte, ver achter mij moest komen. Verbeelding? Werkelijkheid? ..Hij is -weer bijgekomen. Hij schreeuwt," kreunde ik tegen den Engelschman. ..Neen. hij is dood," antwoordde deze, zonder dat zijn schreden aar zelden. En zonder om to zien zei hij: ..Nietwaar Jenny;1 Eon man die in deze grotten zingt, krijgt tot antwoord het kreunen van sefior Ponce. Kr zijn vele vreemde dingen in deze wereld." En hij bogon een wijsjo to mummelen. Zonder hom hadden wij nimmer den uitgang gevonden. Wij moeten groote omwegen gemaakt hebbon. ?want do zon ging al onder toen wij eindelijk buiten kwamen. Maar zijn gevoel voor richting, zijn instino,t oui het leven te achtervolgen had hem niet bedrogen. Odette liep weor. Als menschen uit eon andere wereld staarden wij elkander aan. Angst moet voor altijd zijn sporen hebben achtergelaten op ons aller gezicht. Hot is hot verschrik kelijkste, deze oer-angst, verloren te zijn in de massa, in de chaos van aarde, lucht of water." De Oostenrijker ging weer languit liggen in de zon.'Hij knipperde niet met zijn oogen; na zulk een duisternis schenen zij zich nooit meer te kunnen verzadigen aan het licht. De anderen? " vroeg ik. Tenslotte gaat ieder zijns weegs. Het lichaam van den gids werd echter niet terugggevonden." r Die kreten waren dus werke lijkheid !" Je zoudt, terwijl je bezig bent te verdrinken, de liefste woorden van je geliefde hooren fluisteren, en je bekommeren of het werkelijkheid is of niet? Beste jongen, als je zoo oud bent als ik, trek je die scherpe grenzen niet meer. Deze heerlijke dag is al bijna voorbij; is hij er werkelijk geweest?" Voor de laatste maal vóór het avondeten besprenkelde hrj zich met een handvol zeewater, voorzichtig en precieus, op de wijze der oude vrij? gezellen. S' Jl

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl