Historisch Archief 1877-1940
Vin* . ..
ANTIEK UIT EGYPTE EN V
AZI
1
ENIGE belangstellenden in de
kunst der Oudheid hebben, zonder
eenige andere opdracht dan hun eigen
wensch en dien van de Vereeniging
voor Antieke Beschaving het plan
opgevat een tentoonstelling te
organiseeren van antieke voorwerpen
uit Egypte, jwelke zich in het bezit
van particulieren
in Nederland be
vinden. In den loop
der besprekingen
werd besloten te
trachten nog de
beschikking te krij
gen over Oudheden
uit Voot'-Azië. en
tevens om ook
k u nsthandelaren
uit te noodigen
kostbaarheden af te
staan. Zoo is deze
tentoonstelling tot
«tand gekomen: uit
een overmoed, die
velen gevaarlijk
scheen, en uit een vertromven. dat
gerechtvaardigd bleek.
Welk een kunstzinnig volk is het
Nederlamlsche te allen tijde geweest
en gebleven. Deze voorwerpen, waar
van wij veL» gaarne even in onze
handen, zouden nemen om ze wat
beter te bekijken, worden immers
\
Tentoonstelling in
voor een groot deel dag aan dag ge
koesterd door de zorg van hen. die
ze als bezit voor het leven hebben
verworven. Hoeveel moeite heeft het
dikwijls gekost ze na te speuren.
Maar elk ervan is altijd een nieuwe
vreugde geweest. Het naast zich te
zetten, liet te verplaatsen, het te beiden
mi eens van deze. dan van die zijde.
nu eens in dit licht, dan weer in een
ander, tot men eindelijk meent de
ziel van den kunstenaar zelf te
schouwen in liet kunstwerk, (ieen
schooner gave immers heeft de maker
ons geschonken dan dat iets van
zijn geest bij ons is in zijn maaksel;
geen schooner bezit dan dat wij
zijn werk telkens, als het ons lust.
mogen beschouwen en betasten, gelijk
wij een boek, dat ons lief is, opnemen,
tot ons hart zelf een is geworden
met zijn klank en zijn kleur. Zoo
moeten deze voorwerpen voor de
eigenaars geworden zijn tot een
levende vreugde, en het moet hun
bijna een teleurstelling wezen ze terug
te zien in een vreemde omgeving,
waar ze samengedrongen zijn met
vele andere en zichzelf haast onwennig
.voorkomen, verstouten van hun war
me plaatsje, waar ze zich veilig weten
en zeer geliefd.
Maar wij zijn den inzenders dank
baar. Want wij mogen al dit schoons,
dat verborgen was. nu eindelijk aan
schouwen. Wij gaan van beeld tot
beeld', van relief tot relief, van vaas
tot vaas met steeds nieuwe ontroering.
"Waarom? De vereering voor Egyp
tische kunst is in de laatste jaren
zofi groot geworden, dat, men haar
bijna als een ziekelijke mode is gaan
beschouwen. Maar er moet aan die
'iefde toch iets ten grondslag liggen,
een onbewust verlangen, een vaag
heimwee. Is het de rust in deze figuren,
die men zoekt uit de warreling der
wereld? Is het de hoogheid der
gestalten, de onbewogenheid. die alle
emotie van. dezen tijd schijnt te ban
nen ? Is het haar eenvormigheid, die,
door traditie geboden, vol zekerheid
voor ons oprijst tegenover de
veelbewogenheid van dit leven? Of is het
haar schoonheid, diéontroert, de een
voud van lijn, de ongewildheid, de
kunsteloosheid, hier tot hoogste kunst
geworden? Want de onbekende, im
mers nimmer genoemde, vervaardiger
van het kunstwerk heeft niet naar
roem gestreefd; hij schiep, omdat hij
niet anders kon. en hij vroeg niet
of menschen hét schoon zouden vinden,
maar alleen of het zou voortbestaan
en leven in zich dragen in de eeuwig
heid, welke de menschen dood noemen,
maar die in waarheid leven is. Niet
beeldhouwer immers heet de Egyp
tische kunstenaar, maar levensschepr
per; want hij maakt niet een beeld,
maar hij herschept den mensch ze,lf
tot het leven uit den dood. Xu staan
en zitten zij daar vóór ons. menschen
en dieren; zij zijn niet gestorven,
want in,elk van hen trilt het leven
en uit hun oogen' spreekt het weten
der eeuwigheid.
Zie den sperwer bij den ingang,
of dien andere ginds in het midden.
Zij schijnen hier neergestreken, om
wat te rusten en ons te laten genieten
van hun schoonheid. Of die katten,
elk van een anderen aard, de «en
PROF. DR. D.
hoog steunend op zijn
voorpooten, fel en wreed: de
ander wat rondkijkend naar
het lichte beweeg om haar
heen. en een derde alleen
maar zich bewust van haar
gratie. (M die kleine zittende
mannefiguur, die met
rustigen. ver zienden blik peinst
over het boek, dat hij
opengerold houdt op zijn schoot.
En dat kleine vrouwtje, dat
zoo lieflijk en stil heel be
scheiden door het leven gaat:
of dien trotsehen
koningskop. die nog over u gebiedt
als hij u aankijkt. Komt
er niet adem uit den neus
van dat paard, dat zijn bek
geopend houdt als om den
toom te ontvangen, terwijl
het andere, dat in beeldhouw
werk is afgebeeld, haast goedig schijnt
in zijn verlangen om u te behagen. Het
plompe nijlpaard, zoo oud. dat het
hout. waaruit het vervaardigd werd.
versteend is. lijkt in al zijn
lodderigheid u aan te staren, alsof het bij
u wilde komen. Ende witte vrouw,
het Rijksmuseum
COHEN
voor [den weemoed in de
oogen van den eenzamen
zwarten kop, die niet dood
is, al zijn zelfs den steen
wonden toegebracht. Het
doet er niet toe wat het is
of waarom juist dit het is.
Wie eens deze schoonheid
gezien heeft zal terugkeeren.
En de eeuwen, die zijn voor
bij gegaan, sinds dit gescha
pen werd, zullen hem schijnen
als een oogenblik. Want een
mensch kan sterven, of een
geslicht, of zelfs een tijd
vak. Maar over hen heen
reikt de geest van den een
tot den ander, zonder ver
gaan of ontstaan, zonder
verandering, altijd bereid tot
geven en tot ontvangen; geen
afstand kennend noch tijd.
Het Comitéheeft geluk gehad bij
de uitvoering van zijn plan. Het
heeft voor de Egyptische afdeeling
de beschikking gekregen over een
die toch geconstrueerd is volgens de
strenge regelen der rechthoekigheid
van vlakken, schijnt maar even uit
te rusten van den zwaren .arbeid, haar
door de eeuwen opgelegd, om graan
fijn te wrijven op den ruwen steen.
Ieder zal onder het tentoongestelde
iets vinden, dat hem
het allermeest be
koort. Het kan
bij verschillende
menschen, naar
hun aard, ge
heel verschil
lend zijn: de
een zal niet
moede worden
de statigheid
te bewonderen
van de bronzen
godheid met
den leeuwenkop,
die schijnt te ge
bieden over een
gansche zaal; een ander zal
liefde opvatten voor den god Ptah,
gehujd in een gladden nauwsluitenden
mantel, een mysterie schijnend voor
zich zelf, gelijk hij het is voor ons;
weer een ander zal ontroerd staan
deel van' de prachtige [collectie- von
Bissing, die. al ia zij in het Museum
Scheurleer te 's-Gravenhage ten toon
gesteld, bij te velen nog onbekend is
gebleven, maar die nu eerst recht
bewondering bij de bewoners der
hoofdstad zal wekken; en voor de
Vcor- Aziatische afdeeling mocht ge
rekend worden op, de rijke verzame
ling spijkertabletten van Prof. Böhl.
die, chronologisch en over
zichtelijk geordend,
niet alleen van his
torische waarde
ij n, maar ook
van artistieke
door de schoone
indeeling van
teekens en lij
nen; de bij
schriften, tolk
van den in
houd, vormen
de note gaie der
tentoonstelling,
als zij een kijkje
gunnen in het
dagelijksch leven, dat vóór
vijfduizend jaren al evengoed zijn
huiselijke beslommeringen kende als
liet moderne. '
>?*
.
Maar bovendien is het, door goed
gunstige beschikking van de
Directievan het Muséedu Louvre. mogelijk ge
bleken hier enkele voorbeelden te
laten zien van een kunst, die tot nu
toe vrijwel alleen bezoekers van het
Louvre konden genieten: de
Elamietische en Perzische.
Zóó dun en broos zijn de oudste
vazen uit Susa, dat men met verbazing
zich afvraagt, vanwaar een techniek,
reeds zesduizend jaar geleden zóó
verfijnd, kan stammen. Welk volk
bezat reeds toen zóó hooge beschaving.
zóó teere artistieke begaafdheid, dat
het met enkele lijnen en strepen en
figuren juist het karakteristieke wist
uit te beelden in een dier. een vogel,
een pl^.uc? De bok staat trotsch recht
overeind, zijn machtige horens z,ijn
drie, viermaal grooter dan hij zelf;
de reigers (of zijn het andere vogels)
re/kken hun halzen, tot zij den rand
bereiken, de eenden waggelen koddig
achter elkaar aan; de hazewinden.
lang gerekt, schijnen elkaar te willen
achterhalen. En dit alles is omlijst en
opgevuld met nog eens lijnen en
strepen en cirkels en driehoeken, in
zoo volledige harmonie, dat er nooit
overdaad is. maar ook nooit leegte.
Eenzaam staat déze kunst in de
Oudheid. Hoe rijk moet de geest der
menschen zijn geweest, die deze visie
hadden op de natuur en ze in deze
volmaaktheid wisten weer te geven:
hoe rijk ook de liefde van hen. die
deze schatten bij zich wilden hebben
in den dood. die ook voor hen het
leven moet hebben beduid.
En dan het relief van den boog
schutter. Ik herinner mij nog mijn
beschaming, toen ik , in het Louvre
voor het eerst de fries zag. waarop
zij achter elkaar staan, een lijfwacht
voor den koning. Indien de Perzen
deze kunst hebben geschapen, dan
moeten zij toch. zoo bedacht ik.
anders zijn geweest dan de (Jrieken
hen voorstelden en wij begaan onrecht
door hen de minderen te noemen.
Pas later heb ik begrepen, hoe groot
waarlijk dit onrecht is geweest tegen
over een volk dat een zoo verheven
geloof in de zegepraal van reinheid
en waarheid in zich heeft gedragen en
de kunst van het Oosten zoozeer ver
rijkt heeft door zijn jongen geest. De
felheid der kleuren, die het relief
eens moet hebben bezeten, is door de
tijden gedempt: maar de schakeering
van het goud,tegen het zwart en het
blauw van den geplooiden mantel ver
raadt de meesterhand. die dit heeft
ontworpen als schoone versiering voor
het paleis van zijn vorst en als schoon
bezit nog voor ons.
# *
Het is ons niet vreemd te moede.
als wij door de zalen dezer tentoon
stelling gaan. Zoo vertrouwd lijkt ons
dit alles, dat de eeuwen, die de makei*»
van ons scheiden, schijnen te zijn weg
gezonken. En wij ontwaren, niet
vreugde, dat het hoogste in den
mensch gemeenzaam is aan alle tijden
on onvergankelijk. Elk geslacht heeft
rijn eigen blijdschap en , zijn eigen
«mart. zijn zorgen en Vreugden. Maar
<mbekomrrierd om dit alles gaat door
do eeuwen heen* ongerept en yich zelf
gelijk, de wil tot schoonheid. Hij is
hier' tot ons gekomen uit tijden, die
verschijnen.Wij voelen hem'gansch na
bij ; en wij weten ons hier, bo,ven de tij
den uit, vereenigd^met de eeuwigheid.
XI «-u we
Mcdedeelinycn.
Orgaan van het
Xederlandsch insti
tuut van docto
randi in de Han
delswetenschap en
van de
Amsterdamsche kring van eco
nomen. Uitgave
Dorsman A: Odé,
Ylaardingen.
A. J.W.Kenaud,
Xcderlandt-ich Eco
nomisch Instituut
Deel l en 2. Tabel- ^^._^^^
len en grafieken. «???SB^SBrtBMBBi
Uitga ve Erven
Bohn, Haarlem.
M. J. ('ornelius. De Xederlandsche
Heryortninijen op Jura. Een
Westersche failure meer in het Oosten.
Uitgave A. L. Smits, Heide bij Ant
werpen.
Dr. Sigismund Gargas. Der
Oeflentliche Arbeitsnachiceis in den
Xiederlanden. Verlagsbuchhandlung M. B. H.
Gebr. Belinfante. Den Haag.
Prof. Dr. Otto Pitsch. Over de
ifaarde. u-elke voor de tncnschen hun
lichaam heeft. Uitgave C. Boonacker,
Amsterdam.
Vereeniging van Xederlandsche ('e
meenten, Jaarrcralay.
il