De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 7 november pagina 2

7 november 1931 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

1 De Groene Amsterdammer van 7 November 1931 '? :. \ ??'-U No. 284O De uitgifte der Zuiderzeegronden door Dr. H. N. ter Veen Het vraagstuk betreffende de wijze, waai op de drooggelegde Zuiderzeegronden uitgegeven moeten worden, heeft reeds velen bezig gehouden; sedert het voortreffelijke Verslag der StaatscommissieLely in 1894 verscheen, zijn er verschillende studies aan gewijd. Het is daarom zeer opmerkelijk, dat het groote publiek tot op den huldigen dag voor dit belangrijke maatschappelijke probleem zoo weinig belangstelling toont. Ten onrechte. Want de rechtsverhouding, waarin de grondgebruiker tot zijn bodem staat, kan niet alleen van invloed zijn op de bedrij f suitkomsten en op de volkshuishouding, maar ook op de sociale verhoudingen. Daarom is de wijze van uitgifte der Zuiderzeegronden een aangelegenheid, waarbij ten slofte de belangen van het geheele Nederlandsche volk gemoeid zyn; daarop weer steunt zijn natuurlijke recht mede te beslissen over het verdere lot der drooggelegde gronden, zelfs al zou de drooglegging niet voor zijn rekening en risico zijn geschied. In tegenstelling met de publieke onverschillig heid omtrent de uitgifte der Zuiderzeegronden staat een levendige belangstelling in regeeringskringen, die, naarmate het tijdstip der uitgifte nadert, steeds actiever wordt. Die officieele be langstelling spreekt reeds uit de gedachtenwisseling, welke daarover meermalen tusschen de regeering en de Staten»Generaal plaats vond: ze blijkt ook uit de benoeming der CommissieVissering, welke in 1926 van den Minister van Waterstaat de opdracht ontving een onderzoek in te stellen naar de beste wijze, waarop de Zuider zeegronden in handen der gebruikers waren te geven. Het Verslag dezer commissie verscheen in het voorjaar van 1930, juist in den tijd toen de eerste Zuiderzeepolder, de Wieringerméerpolder, droog kwam. De voornaamste adviezen luiden: 1. de drooggekomen bodem worde vanwege de Overheid bouwrijp gemaakt en gedurende dezen overgangstijd eveneens vanwege de Overheid geëxploiteerd; 2. definitieve uitgifte geschiede in altijddurende erfpacht; 3. daarnaast wordt een uitgebreide proef met Overheidsexploitatie aanbevolen. In verschillende maatregelen, intusschen door den Minister van Waterstaat met betrekking tot het cultuurrijp en bewoonbaar maken van den Wieringerméerpolder genomen, bespeurt men de lijn, uitgestippeld door de Commissie-Vissering. Zal men in die richting voortgaan en dus eveneens besluiten tot de zoo belangrijke proefneming met Overheidsexploitatie? Heel gerust kan men daar over niet zyn nu er teekenen van koersverandering vallen waar te nemen. Daarop wijst in de eerste plaats de omstandig heid, dat de leiding voor de verdere kolonisatie van den Wiermgermeerpolder is overgegaan uit handen van den Minister van Waterstaat in die van den Minister van Financiën. Deze heeft blijkbaar, op grond van zeer oude en verouderde wetsbepalingen, voor zich het uitsluitende zeggen schap opgeëischt over het verdere lot der nieuwe Zuiderzeegronden. Het maakt een weinig eleganten indruk, wan neer de eene Minister een commissie benoemt, terwijl een andere ten slotte de beslissingen wensoht te nemen. Aldus maakt de laatste zich moreel los van adviesgevers op een wijze, welke weinig bewonderd zal worden en den indruk wekt, alsof ons allesbedillende Departement van Financiën ook hier een beslissende rol wil spelen. De weg, welken de Minister van Financiën met betrekking tot de Wieringenneer schijnt op te gaan, noopt tot groote waakzaamheid. Zoo leest men in het laatst verschenen Julinummer van het Driemaandelijkscn bericht betreffende de Zuiderzeewerken" dat de Minister van Financiën algemeene voorwaarden heeft vastgesteld, geldende bij de uitgifte van bouwperceelen in erfpacht, gelegen in de dorpskernen van den Wieringermeerpolder, terwijl ten opzichte van de tijdpacht spoedig een principieele beslissing van den Minisier van Financiën kan icorden verwacht. Deze simpele regels, ergens terloops neergeschre ven in een tijdschrift, waarin velen ze niet zouden zoeken, schijnen er op te wijzen, dat de Minister van Financiën in die hoogst belangrijke aange legenheid, zonder zelfs overleg met het parlement te plegen, zelfstandig een principieel*; beslissing nemen zal. Tot op heden was er nog eenige afstand tusschen den leider der Zuiderzeepolitiek en den geldgever en kon de fictie bewaard blijven, dat het Departement van Financiën zijn natuurlijke taak in het oog hield: dienaar te zijn van de welvaartspolitiek en niet de aanvoerder daarvan. Doch deze noodzakelijke scheiding van functies is verbroken, nu Financiën zich ten opzichte van de uitgifte der Zuiderzeegronden een allesbeslissende macht schijnt te willen toekennen; het is een stap in de richting via een financieele naai' de sociale overheersching. Zonder het parlement daar over te hooren beslist de Minister Van Financiën dat bouwperceelen in erfpacht zullen worden uitgegeven; bovendien zal hij spoedig een principieele beslissing nemen ten opzichte van de uitgifte in tijdpacht. Het zijn 's Ministers eigen woorden. * w Is deze wijze van handelen voor allen, die respect hebben voor de democratische structuur onzer staatsinstellingen, onbegrijpelijk, het valt te 'betreuren, dat de betrokken Minister uit zijn formeele bevoegdheden blijkbaar tevens het recht ontleent, om een der belangrijkste, ja sociaaleconomisch gezien het belangrijkste advies der Commissie-Vissering ter zijde te stellen: de ruime proefneming met Overheidsexploitatie. Ik weet zeer goed, dat de aangehaalde woorden een dergelijke proefneming nog niet uitsluiten en dat de daarop betrekking hebbende besprekingen bij de behandeling der begrooting ons naast vele droeve ook deze blijde boodschap kunnen brengen, dat de Minister bereid is, zulk een proefneming op de wijze als door de C.-V. werd aangegeven, te nemen. Dat zou voor dezen Minister zijn een daad van zelfverloochening. Doch zulk een geestes houding is passend in een tijd van diepsten nood, waarin, vooraanstaande economen op uitkomst wijzen in de richting van planmatiger productie. Het is nu geen tijd voor het stijfhoofdig vast houden aan geliefde economische thesen over de alleenzaligmakende individualistische methoden van voortbrenging, waarvan de stelselloosheid ons telkenmale dieper in het crisismoeras sleept; het aanstureïi op stelselmatige productie is tot een eïsch van maatschappelijk zelfbehoud geworden; het is tevens het eenige middel om de producenten en de van hen onmiddellijk afhankelijken tegen .zich zelf te beschermen. Men leze daartoe toch vooral het onlangs door Prof. Frijda gegeven ,,Prae-advies over de landbouwcrisis als element der algemeene depressie". Letterlijk schrijft hij: Steeds sterker wordt de overtuiging dat het bestaande stelsel van productie en verdeeling, dat op individualistischen grondslag berust, plaats behoort te maken voor een, waarbij de voortbrenging meer doelbewust wordt geleid...." Doch planmatige productie eischt een regelende, besturende autoriteit. Verwachtingen, welke men te dien opzichte van trusts en kartels mocht hebben gekoesterd, zijn bedrogen uitgekomen, (ik verwijs daarvoor wederom naar Frijda, blz. 50), zoodat men zich voorloopig nauwelijks een andere autoriteit dan de Staat als dirigent van een ver beterde productiewijze denken kan, zij het dan als eerste phase van een meer universeele regeling. Dus Overheidsexploitatie. Hierin ligt ongetwijfeld een ernstige moeilijkheid, doch deze is in den grond yan sociaal-psychologischen en niet van econo mischen aard: men vreest nl. bij het Overheids bedrijf een onverschilligheid van den producent, welke bij den particulieren ondernemer is uitgeBescherm Uw keel f verzorg haar dagelijks gorgel droog met Dooien * 23, 45 w 43 et». sloten, gedreven als deze wordt door zijn eigen belang. Dat bezwaar geldt in het bijzonder vooragrarische bedrijven, omdat daar de bedrijfsuitkomsten meer nog dan elders afhankelijk zijn van de persoonlijke toewijding der arbeidenden. Het kan inderdaad niet worden ontkend, dat in het Overheidsbedrijf omstandigheden werkzaam kunnen zijn, die de mate van inspanning ernstip belemmeren; de ontbrekende winstprikkel voor de a-socialen, de bureaucratie voor de beteren.. Doch deze belemmeringen zijn niet inhaerent aan het Overheidsbedrijf. Naarmate de sociale op voeding vorderingen zal maken en schoone wereld beschouwingen niet vooral beleden, maar ook beleefd zullen worden, zal dearbeidsbereidheid voor de gemeenschap, welke godsdienst en socialisme,. ieder in zijn eigen taal, zoo hartstochtelijk prediken. groeien tot een macht in den opbouw eener maat schappij, waarin men eenmaal met verontwaardi ging zal terugdenken aan den barbaarschen tijd den men de zelfzucht kweekte als hoogste cultuur goed. Inderdaad, het Overheidsbedrijf stelt aan zijn medewerkenden hooger moreele eischen dan het particuliere, maar de prachtige uitkomsten van verschillende vanwege de Nederlandsen e Overheid geleide ondernemingen bewijst, dat die eischen voor ons volk niet te hoog zijn gesteld. Daaruit valt te besluiten, dat een eerlijke proef neming met een Overheidsbedrijf in den Wieringermeerpolder niet bij voorbaat tot mislukking is gedoemd^ Integendeel. Bouwende op de onder vindingen, welke de door de regeering gestichte cultuunnaatschappij De Wieringenneer" reeds opdeed, zal zulk een bedrijf voor het slagen in zeer gunstige omstandigheden verkeéren. En wanneer het slaagt, zal men een grooten stap hebben gedaan in de richting, door economen in de richting door ethici aangegeven als onder mijnende de zelfzucht dezer maatschappij. Wij Nederlanders gaan zoo prat op ons inter nationalisme. Maar behoort dat tot onze Zondagsche plunje, die we uittrekken wanneer we aan het werk gaan? We geven overal, waai* de wereld ons kan hooren colleges over inter nationale economische solidariteit, over inter nationale regelingen van het economische leven. Welnu, ,,alleen dan zal de verwezenlijking der (internationale) plan-idee npunt kunnen vormen ,,op het programma van practische politiek. ,,indien het mogelijk is dat zij op het engere gebied der nationale gemeenschap haar punt van uitgang neemt, in het vertrouwen dat daarna, op den grondslag der nationale plan-organisatie en. als een coördinatie van deze, de internationale plan-organisatie zal worden opgebouwd". (Frijda. blz. 54). Daarom is een proefneming met Overheids exploitatie der Zuiderzeegronden op de wijze als de Commissie-Vissering heeft aangegeven, een. gebiedende eisch. Is ook de Minister van Financiën daarvan. overtuigd? Zal hij, die in zijn grijpen naar de leiding in de Zuiderzeekolonisatie zoozeer den. lust tot regeeren verraadde, metterdaad toonen. dat niet te hebben gedaan om een mogelijke Overheidsexploitatie te beletten? Of zou zija vertrouwen in de juistheid der hedendaagsch productiewijze en zijn eerbied voor den moreelen. grondslag daarvan nog zoo weinig geschokt zijn, dat hij zich met alle macht tegen zulk een proef neming zal veezetten? In dit geval is het te hopen al zijn we daarop weinig gerust dat het parlement de kracht zal bezitten den Minister te dwingen over te gaan tot het nemen van een. proef, Welke nauwelijks eenig offer vragen zal, daarentegen rijke voordeelen in uitzicht stelt. De komende weken zullen ons op deze vóór de toekomst van ons volk zoo uiterst belangrijke vragen een antwoord geven. QARDE-MEUBLES DEN HAAQ BATENBURG & FOLMER HUUatNSPAMK 22, TIL. 11O1O IIQk* tarl«v«n>V«riorgirig Het rijk en de autonomie der gemeenten Teekening door L. J. Jordaan Klaar voor Canossa! Bij dit nummer is geen bijvoegsel. Wij hebben gemeend dezen vorm van uitgave, die als het ware aan de medewerking "van onzen teekenaar Johan Braakensiek identiek was, bij de beëindiging van diens werkzaamheden te moeten wijzigen. In het vervolg zal de groote plaat van De Groene Amsterdammer" van de hand van L J. Jordaan in den tekst worden gedrukt en dan een geheele pagina beslaan, tengevolge waarvan de voor de artikelen bestemde plaatsruimte eenigszins wordt verminderd. Deze vermindering zullen [wij herstellen door uitbreiding van het aantal tekstpaginas. Abonnés van De Groene Amsterdammer1' die de groote plaat van het weekblad plegen op te hangen in etalage- of winkelruimten kunnen op aanvrage een abonnement ontvangen op een afzonderlijken afdruk van deze groote plaat. Dit aanbod geldt alleen voor abonnés.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl