Historisch Archief 1877-1940
.i- >
» ;
M
> '
l ?'?:
ri
C-,
De Groene Amsterdammer van 28 November 1931
No. 2843
No. 2843
De Groene Amsterdammer van 28 November 1931
Over het verval van begrafenissen
door K. Araguez
Aangezien het mij in den laatsten tijd herhaal
delijk overkwam dat ik, in deze zo.)
\\vinigkrijgsliaftige dagen, waarin men welhaast nimmer
meer dan twee soldaten tezamen ziet marcheoren,
tenzij bij paleizen en kazernes, opgeschrikt werd
door den aanblik van oen groot aantal geünifor
meerde personen in rij en gelid, zich eenpaiig, zij
het uit de pas, voortbewegend naar een kennelijk
vastgesteld doel, waarbij zij werden aangevoerd
door een meerdere, zij het met een parapluie, en
aangezien deze personen eenmaal ook u en m U
flls het doel hunner wandeling zullen beschouwen
en aohtor de lijkkoets zullen loopen als zoovele
zwart met zilver getresde schaduwen: aangezien,
zeg ik, deze laatste schimmen van openbare macht
en maatschappelijke orde verkeersagenten niet
te na gesproken mij den laatsten tijd opvallend
herhaaldelijk zijn verschenen en steeds een vage
ergernis in mij wakker riepen, hoewel ik de uniform
toch eer, zoo verviel ik in duistere gepeinzen daar
omtrent, want inderdaad, hunne verschijning
noodt ons tot gepeinzen. Waarom toch laten wij
ons begraven door zulke zonderlinge personen,
in zwart en zilver, en met handschoenen aan?
Waarom kozen wij voor den dood. in beter
tijden als engel erkend, zulke zonderlinge
livreiknechten ?
* *
Bezie hen wel, en bezie hen. optrekkende naar
hun arbeid: de een pruimt, gelijk ten tijde van
Justus van Maurik. de tweede klaagt den derde
zijn nood over de duurte der tijden, gelijk ten
tijde van Prins Maurits, en de vierde staart ver
wezen in de verte, naar het beeld van de aan
gebedene zijns harten, gelijk ten tijde van Homerus.
Bovendien, al zijn zij niet zijn twintigen op weg
naar een eerste-klas begrafenis, zij sloffen allen.
gelijk, ten allen tijde, alle voetknechten wien hun
werk geen belan? inboezemde.
Hen terzijde loopt een persoonlijkheid, gedekt
en versierd met een admiraals-steek, welopgemaakt
met zwarte struisvederen. die niets zoozeer even
aart als een Haitiaansch generaal, zoowel wat de
marsen vaardigheid zijner troepen als de
hoogvaardij van zijn uiterlijk betreft. IJ et is soms
bijna of hij de hoofdpersoon is. instee van onze
medemensch, die hij de eer heeft te begraven.
Zoo is, bij executies en f usselades. de beul soms
een persoon van meer gewicht dan het slachtoffer.
Enfin, er valt op te merken dat hij, zoo
eenigszins mogelijk, een parapluie hanteert. Waarom?
De zwarte struisvederen zijn wellicht verklaarbaar:
gelijk de vogel struis volgens de legende den kop
in het woestijnzand steekt om het dreigend gevaar
niet te zien. zoo. verbergt de mensch zich in
menige woestijn om den dood te vergeten. Maar
de parapluie? Maar het zwart en zilveren livrei?
Is deze altoos tegenwoordige parapluie, folklo
ristisch gesproken, de laatste metamorphose van
een magischen tooverstaf, waarmede ten tijde van
den holenmensch, onze voorvader bezworen werd
eeuwig te herleven? Is deze parapluie die veelal
waarlijk een kennelijk erf stuk is van vele geslachten
' n, modern psychologisch gesproken, verdrongen
symbool? Is het zwart en zilver symbolisch voor
de aardsche rouw, verhelderd door onsterfelijke
hoop?
Apekool, mijne lezers, apekool; hét is sleur, met
parapluie, zwart en zilver en al; sleur van eeuwen,
naargeestige gewoonte en verval. Het is met
onze weleerwaardébeschaving, bij een van de
PIANO'S-ORGEL
,
LAAN VAN
HEERDERVOODT
100
grootste menschelijke en maatschappelijke weder
waardigheden, te weten «en begrafenis, zoover
gekomen, dat in rele gevallen het ceremonieel
wordt waargenomen door een heer in de uniform
van een Haitiaansch generaal, of zoo men wil
van de portier eener zeer selecte en kunstzinnige
bioscoop, bijgestaan door een aantal respect tbele
maar volstrekt onaangedane burgei's in uniform,
die nochtans algezamenlijk het laatste carrévan
de garde der openbare eeredienst vormen, en die.
als ik het eens zeggen mag, zóó ongeveer de laatste
stijl in het openbare leven vertegenwoordigen en,
op conducteurs, politieagenten en bioscoopportiers
na, de laatste uniformen dragen in een tijd die
zoo uniform is, dat zij niets meer haat dan de
uniform, en het fantaisie-costuum van veertig
gulden contant verre prefereert als symbool van
uniforme onafhankelijkheid en goeden smaak.
Maar daar niet van. Ik spreek u geenszins van
den dood, al verdient het overweging hoe miserabel
en meewarig onze tijd tegenover dien engel staat
die alle poorten opent en sluit. Ik spreek u slechts
van de wijze waarop wij in onzen tijd begraven
worden. Wij moeten welhaast tot onbeschaafde
volkeren en opstandige naturen en gemeenschappen
terugkeeren om daarin nog eenig teeken van leven te
ontdekken, als daar zijn het ten grave dragen door
goede vrienden, de statie, het lijkmisbaar, de
jnuziek bij den uitvaart, de waarachtige plechtig
heden, om van grooter dingen niet te spreken.
Wanneer en waar ook wij het wagen een van onze
grooten plechtig ter aarde te bestellen, is die
plechtigheid veelal meer vervelend dan waardig;
in het kort, bitter en hard gezegd, wij hebben zelfs
verleerd te begraven en er is weinig dat ons het
verval eenèr beschaving dieper doet inzien.
Want, nietwaar, als men de Balineesche
doodentorens ziet op het filmjournaal, lieve lezer, op
het filmjoürnaal en de Siameesche
lijkplechtigheden en de ritus der Thibetaansche doodenpri
sters alles werk van vreemde, uitheemsche, zon
derling ouderwetsche en minderwaardige volkeren,
dan blijkt daaruit weliswaar hoezeer zij allen den
dood eeren als een macht die het leven regeert,
boven vorsten en heeren en meer dan eenig ander,
maar daarmede vallen wij niet te vergelijken; wij
staan hooger en huren twaalf livreiknechten en een
Haitiaansch generaal, alle dertien met handschoe
nen aan. Tot meer zijn wij meestal niet gezind,
noch in staat.
Het spijt mij, dat ik u en mij de illusie moet
benemen dat wij waardig begraven zullen worden.
Maar niets daarvan. Gelijk wij het liefste wat wij
bezitten aan deze gehandschoende handen toever
trouwen, zoo zullen wij er eens aan toevertrouwd
worden, zonder waardigheid. De vakvereeniging
van begrafenisondernemers, die ongetwijfeld be
staat, want waarom zou zij niet bestaan, zal mij
waarschijnlijk tot mijn dood toe haten, en mettertijd
toch evengoed van dienst zijn, aangezien zij nu
eenmaal de eenige vakvereeniging is die nimmer
staken kan. maar desalniettemin acht ik haar
werkzaamheden een der miserabelste en meest
alledaagsche teekenen van 's werelds
hedendaagsche erbarmelijkheid en geestelijke armoede.
Het is helaas niet anders, achter uw en mijn
lijkkoets zullen allereerst twaalf menschen loopen,
die wij nooit' hebben gekend, die niets met ons
te maken hebben en die, in ieder geval sloffend
en waarschijnlijk pruimend, verveeld en verwezen,
naar ons sterfhuis komen. Indien wij de gunst
der goden genieten, laat hun meester zijn para
pluie misschien in het lijkenhuisje staan en dat
is, dank zij u en mij en ons allen, alle ceremo
nieel dat ons rest bij een der weinige gebeur
tenissen des levens die wij-toch nog altijd als
belangrijk erkennen, zelfs als wij niet van plan
zijn er als hoofdpersoon bij op te treden.
Klinkt dit alles u te zwaarmoedig, te somber
en te sinister? Er zijn nog vél somberder be
spiegelingen over ónze beschaving te houden!
Onder meer, die dat ze al evenmin groote feesten
weet te vieren als groote begrafenisplechtigheden.
En hét is merkwaardig, maar waarachtig beschaaf
de volkeren hebben altijd levenskracht voor beide
bezeten..... ,
ST. MORITZ (Engadin)
HOTEL WA L DH AU S
Volledig Pension vanaf 17.- Zw. fr.
Q. ROCCO.
Voetlichtjes
De |>en**ioniiair<* vun den Koning
(<r) Josephine de Groot.... dat was toen zij stierf
deze week in Londen, een onbekende naam. Jose
phine de Groot.... dat was in de jaren van '80
het blijkbaar geniale jodinnetje, met een enorme
reclame gelanceerd, gunstelinge van Z.K.H.
Willem III en, met haar even verblindend schoone
zuster Jeanne, onze eenige Hofschauspielerin",
vrucht van een kortstondige, koninklijke rage voor
de zaak van het tooneel.
De Koning had haar, in Brussel en in Parijs.
doen opleiden voor hofcantatrice" en als zoodanig
prijkte zij jarenlang op de affiches van de om
streeks dien tijd Koninklijk geworden vereeniging
Het Nederlandsch Tooneel. Haar naam, als Julia
b.v., stond er klein-kapitaal gedrukt, die van den
Bomeo, al was dat dan ook Louis Bouwmeester.
ntaar cursief. Men wierp haar zilveren kransen om
de jonge schouderen en misschien haal ik in oude
Amsterdammers nog wel teedere jeugdherinnerin
gen op als ik zou durven vertellen, hoezeer men
haar op handen droeg.
Van Josephine de Groot zou eens de redding van
ons tooneel komen. Zij scheen in staat tot het werk
der grootste tragédiennes en toen zij bij de uitbun
dige feesten, die hier in verschillende plaatsen ter
eere van.... Francois Coppóe gegeven werden,
des avonds, in de tricolore gedrapeerd, de schal
lende verzen voordroeg, schreef de Vingron in de
Figaro: Retenez ce nom, vous Ie verrez quelque
jour figurer a cötéde celui des Rachel, des Agar,
des Sarah Bernhardt".
Dat is niet gebeurd. Zij verliet, vijf en twintig
jaar oud, het tooneel voor een huwelijk buitens
lands. Maar in die zeven jaar, dat zij optrad, heeft
zij de boel meer op stelten gezet dan Mina
Kruseman het in die bewogen jaren kort voor haar had
gedaan. Zij splitste het tooneel. en vooral de oude
heeren van den Raad, precies in twee,
woest-vijandige kampen. Schimmel en Wertheim dweepten
met haar. van Hall en Mendes da Costa putten
zich uit in ironische of verontwaardigde commen
taren, zelfs de algoede vader Hilman schudde waar
schuwend het wijze hoofd.
De zaak is, dat de jonge Josephine
waarschijnl ijk teveel temperament voor ons kleine landje had.
Zij zorgde, dat er over haar gesproken werd, ovei
haar schandaaltjes, over haar japonnen, over haai
schoonheid, die men ook thans nog van vergeelde
portretten kan bewonderen, maar ook over haai
spel. Achttien jaar oud debuteerde zij maar met
een als gast" met ,,Deborah" en het Handelsblad,
riep uit: .,Zij, die eenmaal komen moest, de opvolg
ster van Wattier?Ziesenis". Zij speelde twee maan
den later de Adr,ienne Lecouvreur en het Nieuw*
van den Dag schreef: ,,een tragédienne van zeld
zaam genie". Zij trad op, grand-gala, op den avond
dat Z. M. aan zijn jonge vrouw, Koningin Emma
wilde toonen hoe men in zijn land Maria Stuan
- speelde (Mevrouw Kleine?-Gartman was maa
de Elisabeth). Zij speelde in dien korten tijd
allromantische rollen, waarvoor zij haar uiterlijk ei
haar grand geste" mee had: Men laakte een tekor'
aan gevoel, een teveel aan overdrijving. Maar zevei
jaap lang heerschte zij, voor en achter de schennen.
als een storm over het Amsterdamsen tooneel, tot
plotseling haar plaats, en weinige jaren later ooi
i die van haar evenveel furore makende zuste1
Jeanne (die later Alex Saalborn trouwde en
dmoeder werd van den tegenwopfdigen leider d<
K. V.), open kwam. Haar rollen werden toen ovei
genomen deels door mevrouw Frenkel
Bouvmeester, deels en vooral door Anna R
ssing' Sablairolles, die, kalmer maar volhardender na ee
artistiek1 weinig minder brillant debuut, terzelfdt
tijd naar voren was gekomen.
De waarde van Josephine's spel kan men onnv
gelijk uit de elkaar vaak lijnrecht tegensprekend ?
critieken meer beoordeelen, maar haar meteooi ?
achtige opkomst en schittering, die tot tientall'-u
anecdotes aanleiding gaven, is eenig gebleven in d»
jongste' geschiedenis) van het Amsterdamsen to< ??
neel.
Bij den dood van
Evert Gornelis
door Constant van Wessem
Massaal en niet individueel be/Jèn is dit de
tragische ironie van het leven: er sterven <-r t o
veel, die leven moesten, er leven er te veel, die,
ideëel gesproken, sterven moesten.
Uifc dezen gezichtshoek is de dood van. Evert
Comelis op 40-jarigen leeftijd dubbel tragisch:
hier stierf een man, die lang had moeten leven
en nog veel had kunnen doen, eon figuur zooals er
in ons muziekleven to weinig waren en die daarom
zoo moeilijk gemist kan worden.
Het leven van Kvert Comelis toont een duidelijke.
doelbewuste lijn. Als persoonlijkheid zich onmid
dellijk markant afteekenend, is hij altijd een man
gebleven met bepaalde ideulen, met bepaalde
voornemens en die hij met al zijn wilskracht en al
zijn liefde ook uitvoerde. Hij kwam in do jaren van.
kentering, toen veel in ons muziekleven verouderd
en verstard bleek, toen liet conservatisme zwaar
drukte ook op den nm/akalen vooruitgang in ons
land. naar voivn en het lot gel' hem een post waarop
hij aan veel strijd en voel moeilijkheden blootgesteld
werd: als jong dirigent
kwam .hij op de tweede
plaats aan het Concert
gebouw en hij vertegen
woordigde daar het ele
ment, dat op 'Vernieuwing
«,'instreefde, op verrui
ming van een geheel door
Mengelberg beheerscht
en naar Mengelberg ge
schikt repertoire,
waaiuit vooral de modernen
geweerd werden,
Corntlis' sympathieën stonden
aan den kant der moderne
muziek, vooral van de
moderne Franschen, die toen juist langzaam aan
door den ijver van eenige pioniers ten onzent be
gonnen door te dringen en hij stelde zich niet als
opponent van Mengelberg, hij u-crd diens opponent.
hij maakte zich van een repertoire meester, dat
niet het gangbare in het Concertgebouw was en
men bedenke: dat geschiedde in de jaren van den
oolog toen niets nog de ineenstorting van de al
macht en de alverheerlijking der Duitsche cultuur,
in casu de muziekcultuur liet voorzien. Cornelis
was geen plooibare natuur, koppig hield hij vol ook
waar gevaar voor zijn eigen positie dreigde en hij
viel op zijn post zooals een soldaat, die tegenover
een overmacht staat. Deze periode uit Cornelis'
leven, die beslissend voor hem zelf en voor ons
muziekleven werd, wordt thans door de aanhangers
van de toen ten tijde gevoerde
Concertgebouwpolitiek liefst met zoo weinig mogelijk woorden
voorbij gegaan en het moet ook toegegeven worden
dat het logisch was, dat een man als Mengelberg
in die jaren moeilijk een man naast zich kon dulden,
die een zelfstandige taak naast de zijne op zich
wilde nemen. Daarom moest een Evertj Cornelis
in dit verband en onder deze omstandigheden
ook vallen. Toen hij in 1910 het Concertgebouw
moest verlaten, omdat het Bestuur de knappe
oplossing vond het tweede dirigentschap aan het
Concertgebouw op te heffen het leek, dat
daarmee ook voldoening werd gegeven aan hen
die Dopper niet langer aan de lessenaar als tweede
dirigent wenschten gaf Cornelis zich met hart
en ziel over aan de propaganda van de moderne
muziek, zoowel Hollandsche (PijperJ als
buitenlandsche, waarvoor hij zijn krachten als pianist,
paedagoog, leider geheel in dienst stelde. Hij
keerde korten tijd terug naar de Nederlandsche.
opera, waar hij vandaan kwam, hij arrangeerde
de concerten met de zangeres Berthe Seroen,
concerten, die allen muziekliefhebbers nog dankbaar
in de herinnering liggen, hij richtte het
Concertgebouwsextet open overal sprong
hij in don bres, waar num zijn steun voor
de moderne mu/iek vroeg. Lang kon een
man als Cornelis echter niet afzien vun
x.ijn aangeboren taak: dirigent te wezen
e n een geheel nieuw arbeidsveld opende
zich voor hem toen hij in 1922 de leiding
van het l'trechtsch Stedelijk orkest kreeg
als opvolger van vanGilse,cen arbeidsveld
ook, dat hem de vrije gelegenheid gaf tot
ontplooiing van al zijn krachten, van al
y.ijn energie. Niemand, die het Ttrechtsch
Orkest hoorde voor en nadat Cornelis
er mee aan het werk ginf/, zal hebben
kunnen ontkennen, dat Cornelis hier
iets tot stand wist te brengen, dat be
wondering afdwong en het slechts te
meer liet betreuren, dat hij deze kracht
en deze energie niet op de verloren post
te Amsterdam heeft mogen blijven ten
toon spreiden. Want het veïeisehte een
man met een harden wil en een harde,
werkkracht om in vrij koiteri tijd er in
te kunnen slagen van een provinciaal
orkest een eersterangs modern orkest
te maken als dat van Utrecht in den
loop der jaren geworden i», waar do
beste moderne werken aan het woord
kwamen /onder dat daarvoor een
perfecte uitvoering ook del- klassieke
verwaarloosd wt-rd. Want CorneJU' liefde
voor de muziek was niet eenzijdig, hij
excelleerde, volstrekt niet alleen ia het
moderne noch specialiseerde hij zich er
uitsluitend up: hij heeft 13ach gediend
(Xed. Jiach vereeniging) en Brucktier
even zoo goed als Hnvel, Milhaud,
Hiudemith en anderen. Het waren alleen de
muziektoestunden ten onzent die hem
dwongen vooral als voorvechter van
het moderne te gelden, omdat in dat
opzicht zijn tank hem als het ware werd
voorgeschreven.
En nu wij aan zijn groeve staan moet
zijn militant leven met weemoed herdacht
worden en ook met rebellie over de
onverbiddelijkheid, waarmee dit belang
rijke en oogenschijnlijk zeer sterke k-ven
opeens werd weggemaaid.
Op het oogenblik zijn wij nog maar
alleen in staat tot n besef: deze figuur
is onvervangbaar, dit verlies komt ons
als .onherstelbaar voor. ik persoonlijk
zie in den lande nog nergens een tweeden
Evert Cotnelis. En wij zullen zulk een
man toch niet kunnen missen.
Nieuwe Uitgaven
Harten, door George Etterbroek.
Het Si'hoonc leven, door T.
Jaycr^Meuroing- ? ^_^^
'Uilyuve Hollandia-Drukkerij. Baarn. ~
Het is, dunkt mij, aanvaardbaar deze beide
boeken in n adem te noemen. Dat is efficiënt
en practisch en het bespaart me de moeite om
twee maal te doen, alsof ik mij boos maak.
Of: boos....
Dat wordt men eigenlijk toch maar alleen pp
iets dat althans een bétje de moeite waard is en
het belachelijke dood ook de toorn.
De meneer van Harten is een gevoelig mensch,
niemand zal het betwijfelen, en de mevrouw van
Het Schoone Leven moet een lieve dame zijn, er
zal geen sterveling met een schoon hart en een
teedere opvatting van het leven zijn, die dat zou
durven tegenspreken, maar noch de meneer, noch
de mevrouw hadden een boek over hun hart en
hun leven mogen schrijven en als zij het toch al
gedaan zouden hebben es kann nicht jeder
Romanmacher ein Homer Sein dan zou de
naamlooze vennootschap Hollandia Bibliotheek
te Baarn een betere opvatting van
menschlievendheid hebben moeten ten toon spreiden, dan zij
thans, en in welk een uiterlijken vorm !?heeft
gedaan.
De heer Ellerbrock heeft al zijn gedachten, of
liever: alle gedachten van juffrouw van Wely
zorgvuldig op het papier geworpen, zij het. ook
met vele series van puntjes er tusschen.
Mevrouw Jager?Meursing heeft honderd twee
en vijftig bladzijden noodig r dat ik" de nieuwe
liefde welkom heet. ?
Colijn en de vrijhandel
Tcekenlng door II. vun Vlijmen
Colijn: Goed zoo jongens, dn is de juiste koers!
En Dirk Coster heeft gezegd dat misbruik van
het woord ontucht van den geest is.
E. ELIAS
HET
CADEAU
VOOR
MUZIEK
LIEF
HEBBERS
CASPER HÖWELER
Muziek
geschiedenis '
in Beeld
V.KOSSEM
388 Illustraties - Uitv. bijschriften
Ing. f8.- Ceb. f9.25
H J. PARIS AMSTERDAM