Historisch Archief 1877-1940
'i:
14
De Groene Amsterdammer van 12 December 1931
No. 2845
Het einde van het kapitalisme
Boekbespreking door Dr. Jan Romein
Das End e des Kupltaltsmns,
£ug. Dlcderlchs Verl. Jena
Fried's stelling leeft voort in de hoofden
van duizenden, die begrijpen, dat het naar
Planwirtschaft" toegaat en moet gaan,
maar zich in duizend bochten wringen om
den dans van een daarmee onvermijdelijk
gepaard gaande sociale ommekeer
ie ontspringen. ,
9 Ferdinand Fried, den lezers van het Duitsche
tijdschrift Tat" sinds eenigen tijd bekend als
geharnast strijder voor een verandering der
maatschappelijke orde, heeft onlangs zijn artikelen,
eenigszins uitgebreid, in boekvorm uitgegeven.
hetgeen hem het recht geeft op en den recensent
de plicht oplegt tot een openbare beoordeeling
zijner gedachten.
Om een zuiver oordeel te krijgen over wat
Fried wil en niet wil, kan en niet kan, is het het
best. zijn werk in twee deelen te splitsen: het
eerste zou men de analyse, het tweede het ideaal
kunnen noemen. Het eerste, analytische, gedeelte
bevat o.i. veel voortreffelijke bladzijden. Fried
beschrijft den ontwikkelingsgang van het kapita
lisme, maar hij doet het als man van de praktijk
zonder een al te grooten ballast van theorie, en
wonderlijk genoeg blijkbaar zonder een flauw
vermoeden, dat een zekere Karl Marx in
een zeker werk Das Kapital" geheeten, waar-r
van de voorrede van 1807 dateert, al een zoo
diepgaande wetenschappelijke analyse van hetzelfde
verschijnsel gegeven heeft, dat Fried's heele
boek slechts een popularie omschrijving van
enkele stellingen uit Marx schijnt te zijn, toe
gelicht met overigens zeer belangwekkende voor
beelden uit de hedendaagsche praktijk.
De omvang van 'n weekbladartikelstaat niet toe,
deze treffende overeenkomst hier in bijzonderheden
na te gaan; hetzij voldoende te constateeren, dat
Frieds conclusies op zichzelf er te waardevoller door
geworden zijn zoowel voor marxisten als voor
niet-marxistên; voor de eersten, omdat een
man uit de praktijk hun hier de bevestiging geeft
van wat zij in theorie al wisten; voor de laatsten,
omdat zij Marx zelf toch niet lezen of, als zij hem
al lezen, niet geloo'ven willen. We volstaan dus
met n voorbeeld: Marx' voorspelling omtrent
de steeds toenemende concentratie van kapitaal
in weinige handen. Wat Iaat Fried, nu, die zooals
gezegd, Marx niet kent, ons daaromtrent zien?
In het volgende staatje '? bldz. 63 geeft hij
den toestand in Duitschland weer:
Menschen Sociale positie Vermogen
60 millloen
4 mlllloen
100.000
bezitloos
middenstand
? bezit
mark
16 mllllard
35 milliard
35 milliard
Inkomen
mark
45 milliard
17 milliard
5*/» milliard
óf, in procenten uitgedrukt, 03,6,0 pGt. van de
Duitschcrs zijn niet-bezitters, die 40 pCt. van de
goederen tot hun beschikking hebben, 6£ pCt.
behooren tot den middenstand, en beschikken
over 34 pCt. der goederen, terwijl ten slotte
0.15 pCt. tot de bezitters behooren, die te zamen
op 26 pCt. van de aardsche rijkdommen beslag
leggen. Fried, die niet gewoon is, een blad voor
den mond te nemen; voegt aan dit staatje toe,
dat de wetenschap en belanghebbenden stellig
heel wat op zijn resultaat te zeggen zullen hebben,
omdat het even verpletterend als overtuigend
is?hetgeen dan ook inderdaad het geval is.
Deze vermogens- en inkomsten-verdeeling, hoe
V.KOS3EM
ongelijk ook, pleit echter hoogstens ethisch, als
zoodanig nog niet historisch tegen een systeem",
dat dergelijke ongelijkheden niet alleen mogelijk
maakt, maar voortdurend verscherpt. Fried echter
is overtuigd, dat dit systeem so wie so" niet
eeuwig is en de conclusies, waartoe zijn analyse
van het historische kapitalisme en zijn
tegenwoordigen crisistoestand hem gevoerd hebben,
vat hij op bldz. 21 als volgt samen:
De mechanische en industrieele revolutie is afgesloten.
Nieuwe principieele (grundlegende) uitvindingen zijn niet
meer te verwachten.
De geweldige aanwas der bevolking in de industrielanden
houdt op, en zal voor een stagnatie, weldra voor een teruggang
plaats maken.
Omvang en duur van de tegenwoordige werkeloosheid In
de wereld zijn ongekend in de geschiedenis van het kapitalisme.
Het aantal werkeloozen.overtreft relatief de tot nog toe hoogste
cijfers ver over het dubbele.
Een prijsval op de wereldmarkten is in dezen omvang nog
nooit op een zoo kort tijdsbestek (van twee jaar) samengeperst
geweest.
De vrije economie verstart voortdurend meer, zoodat het
kapitalistische b.asisprinclep van concurrentie practisch niet
meer werkt. De economie heeft zich voor een deel zelf de
economische vrijheid ontnomen, die de Staat haar een honderd
a honderdvljftig jaar geleden heeft gegeven.
Het tweede kapitalistische basisbeginsel, dat van den
vrijhandel met de gedachte aan de wereldhuishouding is door
groeiende tolmuren en het zelfgenoegzaamheidsstreven der
staten practisch uitgeschakeld.
Deze conclusies lijken my onweerlegbaar, op
n na, die ik dan ook hier kort behandelen
wil, omdat zij, naar het mij voorkomt, een
principieele fout behelst, niet zoozeer in Frieds
betoog, als wel in zijn denkwijze. Hij wil n.l.
betoogen, dat het kapitalisme sinds omstreeks
1870 niets meer is dan dekadentes Epigonentum",
maar moet, aangezien hy dat niet dialektisch
kan, d.w.z. niet de opvatting kent, dat juist in de
perfectioneering van het kapitalisme de factoren
schuilen, die zijn. historisch bestaan bedreigen,
de waarde der ginds 1870 gedane uitvindingen
beneden de grens der billijkheid verkleinen.
Deze fout van Frieds ondialektisch denken nu
voert ons vanzelf naar het tweede deel van zijn
werk, zijn ideaal, dat ons. moeten we bekennen
bitter weinig ideaals schijnt te hebben. We zullen
bij onze kritiek daarop Fried tot op zekere hoogte
onrecht doen, omdat hij zelf daarover nog een
tweede, afzonderlijk boek beloofd heeft, hetgeen
niet wegneemt, dat er in dit eerste al voldoende
stof is opgehoopt, om te bevroeden wat het tweede
ongeveer brengen zal. In zijn laatste hoofdstuk
Der Umbau der Welt" - bldz. 247-265
heeft hij dat duidelijk genoeg laten doorscheneren.
Wat hij dan wil? De tendenties, die de ontwik
keling van het kapitalisme tot dusver te zien
heeft gegeven tendenties, die hij, zooals gezegd,
naar onze meening, juist en vaak zelfs voortref
felijk heeft geanalyseerd doortrekken, door
bewust in die richting verder te gaan. De
wirtschaft" zelf heeft de historische
basis-grondslagen? van het kapitalisme individueele
ondernemersvrijheid, vrijhandel en wereldhuishouding
ondermijnd door .monopolie-vorming,
prijs-afspraken en beschermend tarief, welnu, die monopolies
kunnen bij nog verdere concentratie slechts uit
monden in de gemeenschap: laat de Staat dus als
ondernemer en als prijsregulator optreden. De
Staat op zijn beurt streeft reeds naar zelfgenoeg
zaamheid, welnu, laat hij volkomen zelfgenoeg
zaam zijn. Daarbij denkt Fried natuurlijk niet
aan al de honderden staatjes, die nu bestaan,
maar aan grootere eenheden als
Noord-AmerikaCanada, West-Europa, Midden-Europa-Rusland.
Hoe voos dit heele fundament en daarmee Frieds
heele toekomstbeeld is, blijkt wel uit n zinnetje
als dat op bldz. 204, waar hij zegt, dat détolunie
tusschen Duitschland en Oostenrijk (inmiddels
alweer ad acta gedeponeerd, naar men weet),
misschien reeds de beslissende wending naar de
nieuwe richting is, die de toekomst ons wijst".
Als het beeld op een film in den ontwikkelaar
ziet hij reeds de omtrekken dier toekomstige
wereld zich af teekenen. Maar wij, die er niet zoo
oveiheengebogen staan, zien het niet.
Toch zou men verkeerd en, geloof ik, opper
vlakkig doen, Frieds fout te beschouwen als ge
sproten uit zijn Duitscher-zijn, zooals men uit dit
laatste voorbeeld zou kunnen opmaken. Zijn
illusie, waaraan zijn landaard overigens niet»
vreemd is, zit o.i. dieper: we wezen er reeds op:
in het ondialektische van 'zijn gedachtegang.
Hij ziet de tegenwoordige tendenties van het
kapitalisme niet door hun accumulatie en ver
heviging omslaan in het tegendeel, in het socia
lisme, maar ze rechtlijnig doorgaan tot een
onhoudbaar uiterste, waarvan hij de onhoudbaar
heid negeert en dat hij zich, juist omdat het
een uiterste is, als een statischen toestand denkt.
Zoo is Fried een der steeds talrijker wordende
vertegenwoordigers van diegenen uit de kapita
listische bureaucratie (wier denkwijze hy, juist
omdat hij er zelf toe behoort, zoo uitstekend ana
lyseert in zijn hoofdstuk, de Krise des
kapitalischen Menschen, bldz. 127?138) die de on
houdbaarheid van het systeem" zijn gaan inzien,
maar de redding niet zoeken in een radicale
wijziging van onderen-op, door het proletariaat,
doch in een galvaniseering van bovenaf door den
Staat; een der zeer vele schakteringen van de
fascistische ideologie, maar daarvan, dunkt mij, een
der ernstigste en belangrijkste.
Elders heb ik het de wereldhistorische betee
kenis van het fascisma" genoemd, dat niet meer
de liberale, maar alleen nog de fascistische staat'
bij machte schijnt, het kapitalisme althans tijdelijk
voor den gevreesden ondergang te behoeden
en ik geloof, dat het niet als zelfverheffing mag
worden uitgelegd, wanneer ik in een boek als dat
van Fried een zekere bevestiging van die uitspraak
meen te bespeuren. Dat deze Staat in laatste
instantie de belangen van het kapitaal en met
name van het f inantieele kapitaal zal dienen, dat
kan men weliswaar uit Frieds boek niet, maar des
te beter uit de praktijk leeren, n.l. in Italië,
waar die Staat bestaat. Een vergelijking van
Italiëmet de Sowjet-Unie is methodisch de eenige
mogelijkheid om aan de praktijk het verschil
naast de overeenkomst te bestudeeren van
wathet socialisme en het nationaal-socialisme of
fascisme wil. En zou men voor hetzelfde verschil
een historische parallel willen, dan biedt zich het
verschil aan tusschen de wijze, waarop de Fransche
bourgeoisie zich het nationalisme" in een revolutie
van onderop veroverd heeft en die, waarop het
de Duitsche natie van bovenaf door Bismarck
is opgelegd. De gedachte is, meen ik, een uitwer
king waard, waarvoor mij hier echter de plaats
ruimte ten eenenmale ontbreekt.
Uit zijn diepe ontevredenheid met het bestaande
verlangt Fried naar iets, anders, maar niet naar
een Lenin, doch naar een Mussolini, of, in termen
aan bovenstaande historische parallel ontleend.,
niet naar een Robespierre, zelfs niet naar een
Mirabeau, laat staan naar een Marat, doch naar
een Bismarck; waarbij men intusschen niet alleen
aan Bismarck, maar ook aan Lassale moet denken !
De fascistische ideologie van Fried ontneemt
aan zijn kritiek op en aan zijn overtuiging omtrent
het einde van het (oude) kapitalisme natuurlijk
niet haar ernst of waarde; eer het tegendeel,
maar het maakt het wel begrijpelijk, dat als het
kind zóó is, het zyn vader niet wil kennen. Marx i*
Nicht gedacht soll seiner werden.
Nieuwe Uitgaven
Van Salland, Rusland en Wij. Brochure uit
gegeven door Nijgh en van Ditmar te Rotterdam.
Baron von Munchhaüsen, Kleine cantate voor
kinderkoren en scholen. Muziek van Frieso
Moolenaar, tekst van J. Dijkstra. Uitgave van P.
Noordhof f, Groningen?Batavia.
GOOSEN^WAGEWIAN
??
??
\
No. 2846
De Groene Amsterdammer van 12 December 1931
15
Het kapitalisme leeft nog lang"
door C A. Klaasse
Dit lied is in de laatste jaren wel in alle toon
aarden gezongen: deze crisis is liet einde van de
huidige maatschappelijke ordening, het kapitalisme
heeft zichzelf overleefd, en is thans bezig zelfmoord
te plegen. Dit is trouwens niet de eerste depressie,
die aanleiding heeft gegeven tot dergelijke voorspel
lingen, ook vorigen crises had men in den aanvang
de functie toegedacht om een omwenteling in de
economische grondslagen der maatschappij teweeg
te brengen. En het valt zonder twijfel niet te
ontkennen, dat elke ernstige depressie een crisis"
beteekent in het groeiproces van de maatschappij.
Een overvloed, die in een tekort ontaardt uitslui
tend omdat het teveel via de marktprijsvorming
zoowel verbruik als productie omlaag drukt, wijst
op een structuurfout in de organisatie. Wat is dus
logischer dan dat men zal trachten die fout te
herstellen, en evenzeer is het dus begrijpelijk
dat de radicale elementen meenen, dat deeenige
geneeswijze is de heele bestaande organisatie omver
te werpen. Wanneer een huis niet aan alle eischen
voldoet omdat het trappenhuis te klein is opgezet
dan zal de radicalist niet een nieuwe trap maken,
maar het heele huis afbreken en opnieuw van den
grond af aan beginnen met bouwen. Zoo ook
mot onze economische organisatie; het wezens
kenmerk daarvan is het kapitalisme, de machine
functioneert niet goed, weg dus met de essentie:
het kapitalisme; geen gemodder cm te trachten
te ontdekken of misschien een kleine wijziging
in het raderwerk de fout kan herstellen l
Het voornaamste argument van do hervormers
is het feit dat de toestand alles behalve ideaal is,
en dat is ongetwijfeld oen krachtig argument.
want alles ploegt nu eenmaal naar verbetering te
streven. Maar er zijn andere diepergaende- argu
menten; daarvan geeft Fried er verscheidene in zijn
Kndédes Kapitali&mus", heet uit de oven.
Jn dit zeer lezenswaardige boek geeft de schrijver
een beknopt overzicht van de geschiedenis van
het industrie-kopitalif-me. sedert het begin van
de industrieele revolutie in Engeland. Mij komt
tot de slotsom dat hot kapitalisme tot voor zeer
korten tijd inderdaad een functie te vervullen
heeft gehad in den groei van onze materieele
welvaert, hij heeft appreciatie voor de beteekenis der
magnaten van de vorige eeuw, maar.... dat alles
heeft nu afgedaan. De menschen zijn veranderd,
waarlijke leiders heeft de industrie niet meer,
evenmin het bankwezen; de agrarische nijverheid
heeft ze nimmer gehad. Het kapitalisme dient dus
nergens meer toe, want zijn eenige nut was juist
dat dit stelsel den geboren leiders van voorheen de
noodige prikkel gaf om zich ten bate van de
welvaartsvermindering uit te sloven. Er zijn nog
-wel groote figuren waar fut in zit, maar die gaan
allemaal in de politiek; dus.... het ligt voor de
itand dat de Staat de functie van het industrieele
grootkapitaal overneemt. Het is wel opvallend
?welk een belangrijke plaats deze anti-kapitalist
blijkt toe te kennen aan het individu. Intusschen
gaat hij niet zoover de heele geschiedenis via
heroTE LET
Witte Curafao Sec
Cherry Brandy Menthe Gladde
Curofao Brandy
worship te verklaren, integendeel dt> individuen
worden weer voorbeschikt door de materieele
voorwaarden waaronder zij leven. Hoe het komt
dat er geen groote economische leiders meer zijn:
omdat er niets intressants meer te leiden is. De
aera der uitvindingen is voorbij, het economisch
leven kan niet meer bij sprongen vooruitgaan.
De industrieele revolutie is afgeloopen, de
electriciteit en de benzinemotor zijn de laatste nieuwig
heden geweest. De waarlijk grootsche dingen op
economisch gebied, de dingen die spreken tot den
speculatieven geest van den leider behooren tot
het verleden. En daarom werpen de Kapazitaten"
zich niet meer op de industrie doch op de politiek,
wijl daar een veel wijder expansiemogelijkheid is.'
Dit is eigenlijk de roode draad die door het heele
boek heenloopt heel moeilijk te ontwarren uit
den zondvloed van overigens zeer intressante en van
spitsen geest getuigende Seitensprünge : het
kapitalisme vond zijn rechtvaardiging in de mo
gelijkheid van snellen materieekn vooruitgang door
toepassing van steeds nieuwe, vaak revulutionnaire
vindingen; zulke nieuwigheden deden telkens de
conjunctuur weer in opgaande lijn bewegen, en zij
waren oorzaak dat ondanks veelvuldige depressies
tenslotte het welvaartspeil heel wat hooger kwam
te liggen dan voor het begin der industrieele re
volutie. Maar, aldus Fried. dat is afgeloopen;
etkomt niets nieuws meer. dus uit deze crisis volgt
geen opstaan meer, het kapitalisme heeft zijn
zin verloren. Schluss!
* *
*
wij dat argument eens op de keper be
schouwen, en het ontdoen van de
cultuurfilosofische franje. Is het juist dat een vervlakking van
de industrieele ontwikkeling, die het gevolg zou
zijn van minder uitvindingen, minder nieuwig
heden; het bestaande maatschappelijke systeem
zouden vei-zwakken? Wat verzwakt een stelsel?
Schokken! En waardoor komen schokken: zeker
niet in de laatste plaats door nieuwe impulsen,
door nieuwigheden. Het is waar dat de conjunctuur
golf speciaal in de neergaande lijn een
gevaar voor het kapitalisme vormde, maar wat is
de voornaamste oorzaak van die golfbeweging?
.Tuist die veelgeprezen uitvindingen. De spoor
wegen, de electriciteit, de automobiel hebben alle
n of meer crises op hun geweten. Xu wijst Fried
er alleen op dat wij altijd weer uit de crisis kwamen,
omdat er weer wat nieuws te wachten stond.
Aldus construeert hij het nieuw-leven-scheppende
scheppende element van de nieuwigheid. Maar met
evenveel recht kan men diezelfde nova doodverven
als evenzoovele kiemen voor een inzinking, want
de hausse strooit het baissezaad ! Komen er in
derdaad geen nieuwe dingen meer dan zou dat
dus veeleer beteekenen een rustiger ontwikkeling,
een kalm uitbouwen", zonder dat de conjunctuur
telkens aan de muren schudt. De organisatie zal
zich dan ook trouwens intern trachten te ver
sterken door engere kartellvonning enz. Tot hu toe
was 4e conjunctuurbeweging, de scherpe fluctuatie
in de industrieele ontwikkeling juist aanleiding voor
elke productiegroep om zich bewegingsvrijheid
voor te behouden, opdat zij zich in der
Erscheinungen Flucht met de ellebogen zoo goed mogelijk
een weg kon banen. Wanneer de Flucht gereduceerd
wordt tot een kalm voortschrijden dan is daarvoor
minder aanleiding, en de consolidatie der belangen
wrijving kan gemakkelijker gaan.
Daarop is dan ook alleszins kans: dat de struc
tuur wel degelijk een wijziging, wellicht zelfs een
belangrijke wijziging zal ondergaan. Het heeft
er inderdaad veel van weg dat de ongebreidelde vrije
concurrentie haar tijd heeft gehad. En het kan niet
ontkend worden dat deze vrijheid als n van de
essentialia van het kapitalisme werd aangemerkt.
Het typeerende van onze economische organisatie
was; leiding aan de productie 13 geven door indi
vidueel winststreven van elke próductie-eenheid
^én bedrijf of belangengemeenschap zonder
dat er nog sprake was van doelbewuste het geheele
productie-consumptie-apparaat omvattende
rageling. Tot nu toe heeft men het kunnen stellen
zonder zulk een planmatige, vanuit een centraal
punt gedirigeerde regeling. Maar nu is de zaak
vastgeloopen, vaster schijnbaar dan ooit te voren.
Vroeger werd tot zoover lijkt Fried's analyse tot
op zekere hoogte juist -?die knoop veelal ontward
door een van buiten komende stimulans, die de
machine een schok gaf, ?waardoor het raderwerk
weer los kwam; en eenmaal op gang was de moei
lijkheid weer overwonnen. Maar nu ziet men nog
niet waar zulk een prikkel vandaan moet komen.
Meer dan tevoren zal men er wellicht op bedacht
moeten zijn om doelbewust de machine weer ,,los
te maken" en niet maar domweg te wachten totdat
een nieuwigheid de stoot geeft. Men zal wellicht
genoopt worden om het economisch organisme
niet alleen te ondergaan, maar het ook te
beheerschen. Tot nu toe werd er door de spelers geschoven,
maar niemand overzag het heele spel; elk had een
eigen strategie, een eigen attaque in het hoofd.
maar een centraal spelleider was er niet. Feitelyk
werd men dus geschoven inplaats van te schuiven.
In het vervolg zal men werkelijk moeten schuiven.
En het lijkt alleszins mogelijk dat af en toe ook de
regeering daaraan te pas moet komen, en dan
voornamelijk om den wil van een meerderheid
doorte zetten tegen den zin van een recalcitrante min
derheid. Wanneer men het aldus ziet, dan is het
niet onlogisch om voor de toekomst een sterkeren
socialen inslag in het economisch organisme te
verwachten.
* «
*
Maar beteekent dat het einde van het kapitalis
me ? Het is maar de vraag wat men de essentie
van het kapitalisme acht! Heeft het kartellwezen
het kapitalisme aangetast, of was het juist een
hoogtepunt? En wanneer nu de regeering in zulke
productie- en prijsregelingen een werkzaam aandeel
zou krijgen, en daardoor de absolute vrijheid der
kartel l s aan banden gelegd zou worden, is het dan
met het kapitalisme plotseloos gedaan? In Amerika
kent men immers de anti-trust wetten al. En is
niet overal het bedrijfsleven aan banden gelegd?
Xiemand ziet dat toch als een verlaten van
het systeem; alleen als een soms noodzakelijke
correctie. De absolute Manchester-gedachte kan
volmaakt te gronde gaan zonder dat het kapita
lisme als grondslag van de economische organisatie
verdwijnt !
Wanneer maar tijdig wordt ingezien dat het
noodig is om de handen ineen te slaan, en te
zorgen dat door productie- en of prijsafspraken de
huidige chaotische toestand uit den weg wordt
geruimd, desnoods en het .zal wellicht niet
anders gaan ^?met hulp en onder toezicht van
de regeer ing, dan kan het kapitalisme sterker staan
dan tevoren. Juist de relatieve kalmte in de in
dustrieele ontwikkeling, waarop Fried de nadruk
legt kan een tijdvak van minder heftige schokken
inluiden, een tijdvak waarin men gelegenheid
heeft tot consolidatie. Haar men moet dan ook de
tijd niet voorbij laten gaan en inzien dat de peri
ode van ongebreidelde concurrentie, van natuurlij
ke survival of the fittest voorbij is. Het natuurlijke
proces functioneert niet goed meer, men kan niet
meer alles op zijn beloop" laten, maar er moet
doelbewust centraal georganiseerd" worden.
Planwirtschaft en handhaving der huidige maatschap
pelijke ordening behoeven niet met elkaar in strijd
te zijn t Het kapitalisme heeft dus nog een lang
leven.