Historisch Archief 1877-1940
>?**?<?'-«.....-.
V II
PI NGERS
BONBONS
i
l
Kousj-Kousi
Herinnering aan de Marokkaansche Keuken
door Henrik Scholte
Teekeningen door Is. van Mens
rTOWEEMAAL honderdduizend palmen telt de oase van Figuig.
J[_ Zeven Arabische dorpen liggen daartusschen verspreid,
vuilwitleemen opeenstapelingen van terrassen en veranda's, ronde muren
die de hellingen der heuvels volgen en rechtlijnige moskeeën, die
krachtig in den altijd trillenden hemel staan. Er is een murmelen van
water, ver-weg en nabij, het tintelende water van kleine cascaden,
die uit de djebels, die dit wuivend paradijs omsluiten, naar beneden
komen, en het schichtig
voortijlen van water, dat door de
diepe en veelal overdekte
goten langs de palmtuinen
stroomt. Er hangt over deze
onmetelijke, ronde oase een
onnatuurlijk licht, een tegen
licht als van zon en maan
dooreen. Het verft de krui
nen van de palmen
indigodonker en het stolt in dezen
kom tusschen de bergen tot
een soort schaduw van licht:
vieux-rose en okerbrons. In
den laten namiddag liggen
de steile djebels al weer dui
ster, zij lijken de bevroren
modderdrempels van een
soort dof-lila maanlandschap.
Achter hen loopt het roode
gruiszand van de Sahara.
Ik ben uit het Zuiden ge
komen, om de eenvoudige
reden dat het geld op was.
Ik ben drie weken over tijd en ik ^moet naar Melilla, waar
geld ligt. In mijn zakken heb ik nog maar een paar van die
doormiddengescheurde vodjes, waarvoor men wel Franschman moet zijn
om het. nog ruilwaarde te durven toekennen. Dan heb ik nog zoo wat
,,kippen voer", Marokkaansche en Algerij nsche munten, vooral vele
met mooie, rondo gaatjes. Dat zijn alvast geen heele franken meer.
Ik heb ook nog een stuk of -wat' Spaansche peseta's. Die zullen wel
valsch zijn, want ik kreeg ze in Timimoun van een kameeldrijver.
Dan heb ik no£ een veldflesch met lauwe, Algerij nsche wijn en een
reep chocola, die in mijn zak middendoorgebroken is. Verder heb
ik alleen maar honger.
Ik ben een idioot geweest. Uit Beni-Ounif ben ik komen loopen.
Beni-Ounif was in zijn soort een wereldcentrum, niet winkeltjes en
brood en warme maaltijden in een soldatenkroegje. In Beni-Ounif
had ik de bewoonde wereld weer bereikt en ik dacht dat het nu wel
voorbij was met deze terugtocht uit de verre vallei van de Saoura,
een terugtocht, die langzamerhand een soort vlucht geworden was
naar het lieve geld toe. ? In Beni-Ounif had ik zelfs het spoorlijntje
weer gekruist, dat een paar maal per week met open wagonnetjes het
kale, stuivende grint van de woestijn over rijdt. Maar met anderhalf
Fransch bankbiljet kom ik nooit per spoor die zeshonderd kilometer,
die mij van de kust scheiden; en dan nog is Oran ver van Melilla.
Daarom ga ik met de postauto van Vicente Aparicio, die eenmaal
per maand van de oase Figuig het karrespoor langs de grens van
Algiers en Marokko volgt. Hier begint op de kaart tenminste de grens
weer. Zuidelijker stond alleen maar dwars onder alle drie Fransche
koloniën groot en machtig het woord S-u-h-a-r-a geschreven, middenin
een paars uitvlakkende arccering: het was Fransch en ook niet-Fransch.
Wat had men aan een schep zand en een hoop vervuilde, tuchteloozc
Berbers? Hier in Figuig, aan het zuidelijkste puntje van de grens
Marokko-Algiers, vlak boven de eerste a van S-a-h-a-r-a, /al weer
orde zijn, voedsel en welbeh n gen.
Maar heel Figuig had alleen maar een schapenmarkt. Dat ontdekte
ik pas den volgenden morgen, toen ik moe en stijf en uitgehongerd
uit Aparicio's auto klom. Senor Yicente had ik gevonden onder een
palmboom, dicht bij het dorp El Hamman Foukani, aan den uitersten
rand van de oase, voor men den door de zon gebarsten en geroosterden
djebel over klom.
Onder de palmboom stond
een leemen schuurtje en
daar woonde deze zure, vette
en slechtgehumeurde Span
jaard met Migiiele, den
hulpchauffeur. Dat wil zeggen, hij
woonde er eigenlijk niet en
daaraan schreef ik zijn slecht
humeur toe. Hij woonde een
500 K.M. verder, bij Oudjda,
waar hij vrouw en kinderen,
een radio en een hond en
meer van zulke dingen.had.
Eens in de paar weken kwam
hij hier met het vehikel, dat
dan een dag-of-wat kaal,
schamel en meelijwekkend in
de openlucht stond, alsof liet
door den regisseur van een
komische film vergeten was.
Van Aparicio was geen hulp
in den vorm van voedsel te
verwachten, dat was op het
eerste gezicht al duidelijk. Ik
denk dat hij van zijn vrouw het brood af gepast meekreeg. Of ik ergens
anders eten kon krijgen, vroeg ik. Xee, kon niet, in Figuig woonden geen
Europeanen, mochten geen Europeanen wonen, behalve de paar be
stuursambtenaren vanden Cercle des Beni Guil, In de auto kón ik slapen,
als ik wou zelfs in het gesloten achterstuk, dat echter naar visschigheicljes
en rotte prij rook. Toen floot Aparicio den kleinen Miguele alsof het
zijn hond was, en zij gingen heen. Wat de Spanjaarden dien nacht
deden, dien kouden nacht, die vol geluiden was en waarin boomen,
beesten en menschen in de oase geeri rust schenen'te kunnen vinden
onder den o vér-helderen, angstig-nabijen sterrenhemel van het
Zuiden, dat weet ik niet. Misschien vermoordden zij samen
eenbuikdanseres, misschien stempelden zij ook alleen maar de post. Ik
sliep nauwelijks. Deze kast zou hier nog twee dagen blijven staan,
twee dagen zonder een, bord eten voor mij in al de zeven dorpen van
Figuig. Toen mijn linkerarm mij pijn deed', dacht ik aan den linker
arm van burgemeester van der Werf l' en aan ijzeren ketels niet
Beignets-bakker
i