Historisch Archief 1877-1940
Essay over hoogere ratsen
i
l
door Kees van Bruggen
A LLE gekheid op 'n stokje: de hutspot is een vaderlandsche spijs.
XA. Ik zag onlangs de vraag gesteld, of de Leidsche hutspot
aardappelen bevatte? Het tabellarisch overzicht onzer geschie
denis is niet voorhanden, maar ik geloof wel, dat het antwoord ont
kennend luidde. De hutspot was er vóór de piepers. Wat tegenwoordig
als Leidsche hutspot op den herinneringsdag wordt rondgevoerd, is
een hutspot van 'n hutspot, een mengsel van anachronismen, het
Leidsche raadhuis met behoud van den gevel.
De hutspot wortelde reeds vóór het beleg. Staat ergens een
standbeeld van zijn schepper? Het moet een opschepper van een
schepper zijn geweest, een kerel als Kas, en zoo de Commissie (die
ik voorstel te benoemen) tot haar bestemming komt, zij zette hem
op zijn voetstuk, gesierd met ajuin en winterpeen, met een ferm
klapstuk in zijn hapstuk.
Vooral in weduwstaat aanbidde men het aloud gerecht. Laat het
niet aankomen op een dag, geef het respijt tot rijpen. Op een zacht
vuurtje laat het suddëren met gesloten deksel, alleen met zichzelf,
dat de aromen niet ontsnappen. Dien dampend op wat zegt ge?
Niemendal zegt ge. Indien ge een hart in 't lijf hebt (en een maag)
geeft gij u over aan een nationaal genot, te vergelijken met het om
slaan van een borrel.
Maar 't is niet met een nieuw meisje dat men ratsen schransen
gaat. Men legt immers het werkpak af en gunt zich een schoon boordje.
Piccolo hup ! Wadend in fulpen tapijten, laat men zich neder voor
een pretentieus smulgedicht, het eerste rijm is. veeleer oesters" dan
wortelen met uien.
Laat ons het zonder misverstand erkennen: naarmate ge verhe
vener zij t ingesteld, vergt ge uitgelezener gerecht en schenkt er minder
aandacht aan.
Ik at in mijn veelbewogen leven eens erwtensoep in Meppel.
Meppel is het Mekka van de erwtensoep. Hier komen de edelste deelen
van het varken bij elkaar, de gepekelde kluif, de gerookte worst. Een
Meppelaar weet wat een zwijn toekomt.
Deze soep leefde van nuancen. Geen parfumeur van de rue de la
Paix distilleerde met fijner zorg een foin coupé" of oeillet pourri"
in elkaar dan de chefkok van het Meppeler eethuis zijn aftreksel van
gezilts en gerookts. Praat niet van zout en zet de zware smooklucht
van u al, hier is slechts sprake van herinneringen. Een vage aanvoe
ling op de tong hèja !
Laat men zich neer voor zulk een gerecht, dan moet rnen honger
hebben en alleen zijn. Geen afleiding alsjeblieft. Men kome met een
solied voornemen aan tafel, om zich het ingewand te voeren als een
vulkachel met chamotta-steen. Doch schakele de aandacht vooral
niet uit. Integendeel, men zij gevoelig als een seismograaf voor elke
vibratie van den haut gout. Ga aldus voorbereid naar Meppel en
houd de deur gesloten.
Inmiddels lepelt uw charmante partner haar koninginnesoepje
met een ontnuchterd neusje in het vieux-rose schijnsel van de
tafellamp. Ik bid u: ga niet naar Meppel. Laat pekelkluif en klapstuk waar
ze zijn, vergeet het al te stoffelijk heden en smaak het vluchtig
oogenbli k:,,verweile doch!'' Wanneer het wild gediend wordt, zult ge vragen:
Melieve.... wat hadden wij ook weer voor visch ?
De taak des fijnen kokers is geenszins, de dwalende gedachten
heen te leiden naar doppers en chateaubriant, de taak des fijnen
kokers bestaat veeleer in het niet storen der nog ongeboren intimiteit.
Hij wijdt zich voorzichtig ! voorzichtig ! aan couveuse werk.
Bij het behoedzaam diplomatenspel der conversatie, levert hij deri
nimmer onbescheiden ondertoon der jazz.
Men praat in gezelschap zoo min over eten als over geld. Achteloos
laat men 't betijen als een Mozartprogram. En is het een blijk onzer
barbaarschheid, na het concert den dirigent te lopnen met heidensche
lawaaien, daar waar ware cultuur geoefend wordt, in het eethuis
houdt men zijn kletsende kolenschoppen vóór zich, den ober enkel
loonend met dédain en de ontlasting van een vorstelijke fooi.
Geen toeval is het, dat wij Fransche manieren plegen, telkens
wanneer wij het stoffelijke verfijnen om het o ironie als afternoon
tea ! te verachten. Ik ken in het Zuiden waarden van simpele
brasseries" of eethuizen met cuisine bourgeoise", die een gouden
hemel van Beato Angelico weten te maken van een lompen pot-au-feu.
Met specerij en met gekeuvel. Die naast u gaan zitten bij een ,,fine
maison" en de hand vaderlijk laten rusten op uw arm, en zij vertellen
van hun tuin, waar de kruiden groeien, en ziet ! de smurk van
Wortelen, uien en het lamme lendevleesch, dat daar bourguignon"
genaamd is, metamorphoseeren ze tot een orchideeënkas met ko
ninklijk bezoek.
Het zijn de zoemende bijen, die den bloesemtak betooveren, met
een loupe en een flora is het niets gedaan.
Wat onzen eigen aard aanbelangt, wij doen beter bij den hutspot
aan hutspot te denken. In kwaliteitszin culmineert onze hoogste
kunst. En toeval is het niet, dat toen de aardappel in ons wederddeel
belandde, de Franschen zich vergisten en de vrucht aten voor den knol.
Wij, hier, vergisten ons niet. Bij analogie van winterpeen en uien,
hadden onze vaderen aanstonds in de smiezen, waar het voor hen
bestemde voedsel stak. Zij mengden die aardsche bestanddeelen
dooreen, kookten er onverteerbare koe in murw, en zagen kans de
grove materie te bezielen.
Geen Delftsche Vermeer kan edeler dan Leidsche hutspot zijn.
Maar men sluit de deur en smul hem in uw eentje.
N.v.% H.A.KLOOSTERHUIS
KAIVERSTRAAT 178 AMSTERDAM
FRAAIE KERST-CADËAUX
Verdediging der tijden
ET is gewis, dat ,,de tijden" voor velen slecht zijn, maar wij
doen ook alle moeite hen nog slechter te maken. Ik bedoel
met die slechtheid" nog niet zoozeer den economischen en
financieelen nood, die duizenden het leven versombert. Dat is zeer tastbare,
zeer reëele ellende, en het heeft geen zin den getroffenen te zeggen,
dat zij het maar niet zoo erg moeten opnemen of dat het wel luwen
zal. Zij dienen het te dragen zoo goad zij kunnen, soms heel niet goed,
soms beter dan zij zelf dachten, want het is merkwaardig hoe weinig
behoeften de mensch heeft, als 't maar moet.
Maar wat ik meen, is, dat de algemeene ,,kijk" op de wereldsche
dingen het aanzien en aanvoelen van het leven zoo verduisterd n
verzwaard is ook bij velen, die het materieel nog niet zoo kwaad
hebben. Zij leven, allen te zamen, in een doffen angst, een pessimistisch
wantrouwen voor de toekomst en zwelgen eigenlijk in de akeligheid
van duistere voorspellingen. Dat wordt dan allereerst veroorzaakt
en aangewakkerd door het karakter zelf van het moderne leven, dat
op snel verkeer en de grootst mogelijke publiciteit is aangelegd. Er
kan niets gebeuren van Shanghai tot Panama, van Archangel tot
Kaapstad, of Sydney, dat niet binnen erikele uren overal aan een
elk bekend is en hem, desgewenscht en eventueel, zijn leven bezwaart.
Er zijn menschen, die het zich aantrekken als er weer zooveel duizenden
Chineezen door communisten of bandieten (wat daar hetzelfde schijnt
te zijn) rampzalig worden afgeslacht. Of die, met een hartklopping
van vrees, vernemen van aardschokkeh op Nieuw Zeeland, waar heele
steden bij ineenstorten. .Men zou zeggen, dat heeft vanwege uitge
breidheid en getal dan nog eenige redelijke reden, als men zich des
wege bezwaard wil voelen. Maar wij worden ook haastelijk gewaar
schuwd, als er in Texas een neger gelyncht of op den Balkan door
comitadji's" een politieke roofmoord gepleegd wordt of ergens in
Oost-Pruisen een lijk is opgegraven of in Zuid Frankrijk een spoor
wegaanslag is mislukt. Over al deze ongevallen kunnen wij ons dan
ook ontzetten, verbazen, verteederen, verontrusten, al naar onze
speciale temperamenten. Onze zenuwen zullen er door verzwakken of
afstompen, en zoowel het een als het ander onze rust en ons geluk niet
ten goede komen.
Teminder omdat de Pers, die zegenrijke en vloekwaardige instelling
al die wereldsche gebeurlijkneden nog bij- en opwekt, doet uitdijen
en opzwellen, tot zij onze gansche horizon verduisteren. Want
zulks schijnt al meer de twijfelachtige taak der journalistiek:
van muizen olifanten maken, eiken dag een nieuwe olifant.
Wie daarvoor vatbaar is, en hoevelen zijn dat ! voelt zich op den
duur als in een kwaadaardigen Toovertuin, waar het giftig onkruid
links, rechts, achter en voor hem opschiet bij het gaan, zoo snel,
dat hem weldra alle uitzicht en overzicht ontnomen wordt. Dan komt
hij radeloos alleen te staan in een wereld vol geraas van zinloos
gebsuren en twijfelt zoo langzamerhand aan alles, maar vooral aan
menschelijke tevredenheid en geluk.
Daarbij intusschen vergetende, dat hij 't zelf is, die deze chaotische
sfeer, van onrust en druk helpt scheppen en onderhouden, nu hij niet
anders schijnt te kunnen leven dan in een wereld vol ijdel gebeuren,
in een razend tempo en onder helsch geraas. In al deze opzichten was
de vroegere wereld anders en, zou men zeggen, meer voor kalme
contemplatie en rustig evenwicht geschikt. Zonder uiterlijkheden,
stormen, uitbarstingen van uiterlijk gebeuren kan menigeen zich thans
geen leven denken, en zoo schijnt dan de nieuwe mensch voor niets
banger dan een onder-vier-oogën met zichzelven. Zou daar misschien
de diepere oorzaak liggen voor dien doffen angst voor de toekomst,
dat malancholische wantrouwen in het leven, waarvan heden ten
dage vele jonge menschen bezeten zijn? Het schijnt wel zoo. Of
waren vroeger ,,de tijden" wellicht minder hartstochtelijk, meer
vredelievend, zooveel saaier van beweging? Men zou zeggen van
neen, en daarom verdient het misschien aanbeveling eerst en
vooral op ons zelf te letten, eer wij ,,de tijden" al te zwaar
beschuldigen van kwaadwillige bedoelingen speciaal, tegen ons
geslacht. Die tijden" meenen het nog zoo kwaad niet, maar wij
zelf zijn veranderd.
Hoe, mogen dan de,nakomelingen uitmaken.
. ? FRANS COENEN
Eten is levensvreugde
door Felix Timmermans
H
EN brief of twee, en dan nog een telegram opdat ik toch
v maar iets over eten en drinken zou vertellen, in 't
Kerstnummer van den groenen kikvorsch. Geerne had ik het uitvoerig
gedaan, had ik maar tijd gehad. Ik was te veel op reis om daar rustig
over te schrijven. Nu zit ik weer thuis, en nu moet ik er
vierklauwens aan werken. Dat gaat niet. Dan zegt men alles hobbel
en sobbel; 't zou anders wel een aardig onderwerp zijn: eten en
drinken. Ge kunt het op duizende manieren aanpakken. Als ge dan
een beetje verbeelding hebt, dan kunt ge u daarmee een weinig
gelukkig maken (men noemt dat geluk). Tenminste als men het
eten dat er in beschreven staat zelf niet bezit. Want ten slotte is
het niet het bedenken, beschrijven, het bedroomen, het lezen over
het eten waar het om gaat, maar om het eten zelf. De mensch is nu
eenmaal zoo gevormd, dat hij geen houten gehemelte heeft. Dat is
een half ongeluk, en dus ook een half geluk. Er is maar n deeltje
van uw lichaam waarmee ge proeven kunt. Er zijn menschen bij wie
het al wat meer ontwikkeld is dan bij anderen. Maar doorgaans is
er elke mensch sterk door geplaagd of begenadigd, zooals ge dat
nemen wilt. We bidden voor ons dagelijksch brood, maar we zijn
zoo fel geworden dat we dit brood niet zonder boter er op, en er nog
wat bij, kunnen voorstellen. Met brood alleen en een slok water,
en de huidige crisis was voor goed van de baan. Voor een St. Fransiscus
bestaat er geen crisis.
En nu hoeft het gezegd, dat hij geen houten mond had ! Hij was
in zijne jonge jaren een fijnen lekkerbek, en hij heeft die gevoelig
heid der smaakorganen zijn heele leven mee gedragen. Ik wou
maar zeggen hoe sterk de smaak, de etens- en drinkensmaak in den
mensch demonisch-machtig leeft. Stel u dus niet voor dat wie niet
aan festijnen of aan het melk der aarde meedoet geen lekkerbek kan
zijn. Ieder heeft er zijn reden voor om er tegen in te gaan, en laat
ons die eerbiedigen. Een rauwkosteter zal een vleescheter verwijten
dat hij een smulpaap is. Maar de rauwkosteter vergeet dat niemand
?meer met eten bezig is dan hij zelf, terwijl de andere veelal maar
aanneemt wat z' hem brengen. D'een eet zus en d'andere zoo, en .
alle manieren zijn te eerbiedigen, maar de kracht van den smaak is
bij iedereen een dwingeland. Het kan een zoet juk zijn. En dikwijls
is het een zoet juk. Het laat zich bij den doorsnee-mensch een drie
keer per dag gevoelen. En wat wordt er niet uitgevonden, hoe wordt
er niet naar een reden gezocht om aan de Goden te offeren ! Ver-,
jaringsdagen, Zondagen, feestdagen, huwelijken,
maatschappijgelegenheden, weerkomsten, vieringen van die of van dat. De Yolksspreuk
zegt: Wie goed kan eten heeft een goed geweten. Daar zal wel veel
van waar zijn, en als men dan de menschheid zoo beziet in haren
ijver om ter schoonst en om ter best te eten en te drinken, dan moet
men met vreugde vaststellen dat er vele goede gewetens zijn. Ik heb
eens een burger onzer stad hooren zeggen: Goed eten is een kunst.
Dat heeft mij 50.000'franks gekost eer ik het kon !" En waarlijk, die
man maakte drie keeren festijn per dag, soms met een ijlen niet
maar die wist het zoo op te disselen (te laten opdisschen) en er zoo
over te spreken, over de hoedanigheden van 't gerecht, den geur,
de kleur, de bizonderheid van den smaak, dat het een dubbel genot
was. Wie wijn drinkt, als iets dat men van steen en hout maakt,
en niét aan de druif denkt, die in haar dun, donzig velleken het sap
heeft laten doorzonnen en doorzoeten, die is niet weerd van wijn
te drinken.. Denk op de druif, en de wijn zal u van dobbel genoegen
zijn. Een man in onze stad gaat nog verder, of beter: handelt anders.
Die heeft zijnen wijnkelder ,,Het Heilig Graf", gedoopt. Hugo Verriest
zei: Ge moét den wijn met kleine teugskes smekken, ge moet er mee
klappen. Een ander zei: Hij moet stillekes door uwe keel kabbelen.
Een ander rook er meer aan dan hem te proeven. Verleden week
zag ik nog in Dresden het schilderij van Rembrandt, waar hij ter
eere van Sachia den beker wijn opheft Die beker wijn spreekt daar
boekdeelen van wil tot levensvreugd. Hij wordt er den robijn die
het doek geheimzinnig belicht.
Het valt niet te loochenen: In heel het gedoe van eten en drinken
zit een wil tot levensvreugd. Daar zijn natuurlijk dieper dingen in
het-leven, maar ieder geneest zich met wat hij heeft.
r