De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 19 december pagina 4

19 december 1931 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

Essay over hoogere ratsen i l door Kees van Bruggen A LLE gekheid op 'n stokje: de hutspot is een vaderlandsche spijs. XA. Ik zag onlangs de vraag gesteld, of de Leidsche hutspot aardappelen bevatte? Het tabellarisch overzicht onzer geschie denis is niet voorhanden, maar ik geloof wel, dat het antwoord ont kennend luidde. De hutspot was er vóór de piepers. Wat tegenwoordig als Leidsche hutspot op den herinneringsdag wordt rondgevoerd, is een hutspot van 'n hutspot, een mengsel van anachronismen, het Leidsche raadhuis met behoud van den gevel. De hutspot wortelde reeds vóór het beleg. Staat ergens een standbeeld van zijn schepper? Het moet een opschepper van een schepper zijn geweest, een kerel als Kas, en zoo de Commissie (die ik voorstel te benoemen) tot haar bestemming komt, zij zette hem op zijn voetstuk, gesierd met ajuin en winterpeen, met een ferm klapstuk in zijn hapstuk. Vooral in weduwstaat aanbidde men het aloud gerecht. Laat het niet aankomen op een dag, geef het respijt tot rijpen. Op een zacht vuurtje laat het suddëren met gesloten deksel, alleen met zichzelf, dat de aromen niet ontsnappen. Dien dampend op wat zegt ge? Niemendal zegt ge. Indien ge een hart in 't lijf hebt (en een maag) geeft gij u over aan een nationaal genot, te vergelijken met het om slaan van een borrel. Maar 't is niet met een nieuw meisje dat men ratsen schransen gaat. Men legt immers het werkpak af en gunt zich een schoon boordje. Piccolo hup ! Wadend in fulpen tapijten, laat men zich neder voor een pretentieus smulgedicht, het eerste rijm is. veeleer oesters" dan wortelen met uien. Laat ons het zonder misverstand erkennen: naarmate ge verhe vener zij t ingesteld, vergt ge uitgelezener gerecht en schenkt er minder aandacht aan. Ik at in mijn veelbewogen leven eens erwtensoep in Meppel. Meppel is het Mekka van de erwtensoep. Hier komen de edelste deelen van het varken bij elkaar, de gepekelde kluif, de gerookte worst. Een Meppelaar weet wat een zwijn toekomt. Deze soep leefde van nuancen. Geen parfumeur van de rue de la Paix distilleerde met fijner zorg een foin coupé" of oeillet pourri" in elkaar dan de chefkok van het Meppeler eethuis zijn aftreksel van gezilts en gerookts. Praat niet van zout en zet de zware smooklucht van u al, hier is slechts sprake van herinneringen. Een vage aanvoe ling op de tong hèja ! Laat men zich neer voor zulk een gerecht, dan moet rnen honger hebben en alleen zijn. Geen afleiding alsjeblieft. Men kome met een solied voornemen aan tafel, om zich het ingewand te voeren als een vulkachel met chamotta-steen. Doch schakele de aandacht vooral niet uit. Integendeel, men zij gevoelig als een seismograaf voor elke vibratie van den haut gout. Ga aldus voorbereid naar Meppel en houd de deur gesloten. Inmiddels lepelt uw charmante partner haar koninginnesoepje met een ontnuchterd neusje in het vieux-rose schijnsel van de tafellamp. Ik bid u: ga niet naar Meppel. Laat pekelkluif en klapstuk waar ze zijn, vergeet het al te stoffelijk heden en smaak het vluchtig oogenbli k:,,verweile doch!'' Wanneer het wild gediend wordt, zult ge vragen: Melieve.... wat hadden wij ook weer voor visch ? De taak des fijnen kokers is geenszins, de dwalende gedachten heen te leiden naar doppers en chateaubriant, de taak des fijnen kokers bestaat veeleer in het niet storen der nog ongeboren intimiteit. Hij wijdt zich voorzichtig ! voorzichtig ! aan couveuse werk. Bij het behoedzaam diplomatenspel der conversatie, levert hij deri nimmer onbescheiden ondertoon der jazz. Men praat in gezelschap zoo min over eten als over geld. Achteloos laat men 't betijen als een Mozartprogram. En is het een blijk onzer barbaarschheid, na het concert den dirigent te lopnen met heidensche lawaaien, daar waar ware cultuur geoefend wordt, in het eethuis houdt men zijn kletsende kolenschoppen vóór zich, den ober enkel loonend met dédain en de ontlasting van een vorstelijke fooi. Geen toeval is het, dat wij Fransche manieren plegen, telkens wanneer wij het stoffelijke verfijnen om het o ironie als afternoon tea ! te verachten. Ik ken in het Zuiden waarden van simpele brasseries" of eethuizen met cuisine bourgeoise", die een gouden hemel van Beato Angelico weten te maken van een lompen pot-au-feu. Met specerij en met gekeuvel. Die naast u gaan zitten bij een ,,fine maison" en de hand vaderlijk laten rusten op uw arm, en zij vertellen van hun tuin, waar de kruiden groeien, en ziet ! de smurk van Wortelen, uien en het lamme lendevleesch, dat daar bourguignon" genaamd is, metamorphoseeren ze tot een orchideeënkas met ko ninklijk bezoek. Het zijn de zoemende bijen, die den bloesemtak betooveren, met een loupe en een flora is het niets gedaan. Wat onzen eigen aard aanbelangt, wij doen beter bij den hutspot aan hutspot te denken. In kwaliteitszin culmineert onze hoogste kunst. En toeval is het niet, dat toen de aardappel in ons wederddeel belandde, de Franschen zich vergisten en de vrucht aten voor den knol. Wij, hier, vergisten ons niet. Bij analogie van winterpeen en uien, hadden onze vaderen aanstonds in de smiezen, waar het voor hen bestemde voedsel stak. Zij mengden die aardsche bestanddeelen dooreen, kookten er onverteerbare koe in murw, en zagen kans de grove materie te bezielen. Geen Delftsche Vermeer kan edeler dan Leidsche hutspot zijn. Maar men sluit de deur en smul hem in uw eentje. N.v.% H.A.KLOOSTERHUIS KAIVERSTRAAT 178 AMSTERDAM FRAAIE KERST-CADËAUX Verdediging der tijden ET is gewis, dat ,,de tijden" voor velen slecht zijn, maar wij doen ook alle moeite hen nog slechter te maken. Ik bedoel met die slechtheid" nog niet zoozeer den economischen en financieelen nood, die duizenden het leven versombert. Dat is zeer tastbare, zeer reëele ellende, en het heeft geen zin den getroffenen te zeggen, dat zij het maar niet zoo erg moeten opnemen of dat het wel luwen zal. Zij dienen het te dragen zoo goad zij kunnen, soms heel niet goed, soms beter dan zij zelf dachten, want het is merkwaardig hoe weinig behoeften de mensch heeft, als 't maar moet. Maar wat ik meen, is, dat de algemeene ,,kijk" op de wereldsche dingen het aanzien en aanvoelen van het leven zoo verduisterd n verzwaard is ook bij velen, die het materieel nog niet zoo kwaad hebben. Zij leven, allen te zamen, in een doffen angst, een pessimistisch wantrouwen voor de toekomst en zwelgen eigenlijk in de akeligheid van duistere voorspellingen. Dat wordt dan allereerst veroorzaakt en aangewakkerd door het karakter zelf van het moderne leven, dat op snel verkeer en de grootst mogelijke publiciteit is aangelegd. Er kan niets gebeuren van Shanghai tot Panama, van Archangel tot Kaapstad, of Sydney, dat niet binnen erikele uren overal aan een elk bekend is en hem, desgewenscht en eventueel, zijn leven bezwaart. Er zijn menschen, die het zich aantrekken als er weer zooveel duizenden Chineezen door communisten of bandieten (wat daar hetzelfde schijnt te zijn) rampzalig worden afgeslacht. Of die, met een hartklopping van vrees, vernemen van aardschokkeh op Nieuw Zeeland, waar heele steden bij ineenstorten. .Men zou zeggen, dat heeft vanwege uitge breidheid en getal dan nog eenige redelijke reden, als men zich des wege bezwaard wil voelen. Maar wij worden ook haastelijk gewaar schuwd, als er in Texas een neger gelyncht of op den Balkan door comitadji's" een politieke roofmoord gepleegd wordt of ergens in Oost-Pruisen een lijk is opgegraven of in Zuid Frankrijk een spoor wegaanslag is mislukt. Over al deze ongevallen kunnen wij ons dan ook ontzetten, verbazen, verteederen, verontrusten, al naar onze speciale temperamenten. Onze zenuwen zullen er door verzwakken of afstompen, en zoowel het een als het ander onze rust en ons geluk niet ten goede komen. Teminder omdat de Pers, die zegenrijke en vloekwaardige instelling al die wereldsche gebeurlijkneden nog bij- en opwekt, doet uitdijen en opzwellen, tot zij onze gansche horizon verduisteren. Want zulks schijnt al meer de twijfelachtige taak der journalistiek: van muizen olifanten maken, eiken dag een nieuwe olifant. Wie daarvoor vatbaar is, en hoevelen zijn dat ! voelt zich op den duur als in een kwaadaardigen Toovertuin, waar het giftig onkruid links, rechts, achter en voor hem opschiet bij het gaan, zoo snel, dat hem weldra alle uitzicht en overzicht ontnomen wordt. Dan komt hij radeloos alleen te staan in een wereld vol geraas van zinloos gebsuren en twijfelt zoo langzamerhand aan alles, maar vooral aan menschelijke tevredenheid en geluk. Daarbij intusschen vergetende, dat hij 't zelf is, die deze chaotische sfeer, van onrust en druk helpt scheppen en onderhouden, nu hij niet anders schijnt te kunnen leven dan in een wereld vol ijdel gebeuren, in een razend tempo en onder helsch geraas. In al deze opzichten was de vroegere wereld anders en, zou men zeggen, meer voor kalme contemplatie en rustig evenwicht geschikt. Zonder uiterlijkheden, stormen, uitbarstingen van uiterlijk gebeuren kan menigeen zich thans geen leven denken, en zoo schijnt dan de nieuwe mensch voor niets banger dan een onder-vier-oogën met zichzelven. Zou daar misschien de diepere oorzaak liggen voor dien doffen angst voor de toekomst, dat malancholische wantrouwen in het leven, waarvan heden ten dage vele jonge menschen bezeten zijn? Het schijnt wel zoo. Of waren vroeger ,,de tijden" wellicht minder hartstochtelijk, meer vredelievend, zooveel saaier van beweging? Men zou zeggen van neen, en daarom verdient het misschien aanbeveling eerst en vooral op ons zelf te letten, eer wij ,,de tijden" al te zwaar beschuldigen van kwaadwillige bedoelingen speciaal, tegen ons geslacht. Die tijden" meenen het nog zoo kwaad niet, maar wij zelf zijn veranderd. Hoe, mogen dan de,nakomelingen uitmaken. . ? FRANS COENEN Eten is levensvreugde door Felix Timmermans H EN brief of twee, en dan nog een telegram opdat ik toch v maar iets over eten en drinken zou vertellen, in 't Kerstnummer van den groenen kikvorsch. Geerne had ik het uitvoerig gedaan, had ik maar tijd gehad. Ik was te veel op reis om daar rustig over te schrijven. Nu zit ik weer thuis, en nu moet ik er vierklauwens aan werken. Dat gaat niet. Dan zegt men alles hobbel en sobbel; 't zou anders wel een aardig onderwerp zijn: eten en drinken. Ge kunt het op duizende manieren aanpakken. Als ge dan een beetje verbeelding hebt, dan kunt ge u daarmee een weinig gelukkig maken (men noemt dat geluk). Tenminste als men het eten dat er in beschreven staat zelf niet bezit. Want ten slotte is het niet het bedenken, beschrijven, het bedroomen, het lezen over het eten waar het om gaat, maar om het eten zelf. De mensch is nu eenmaal zoo gevormd, dat hij geen houten gehemelte heeft. Dat is een half ongeluk, en dus ook een half geluk. Er is maar n deeltje van uw lichaam waarmee ge proeven kunt. Er zijn menschen bij wie het al wat meer ontwikkeld is dan bij anderen. Maar doorgaans is er elke mensch sterk door geplaagd of begenadigd, zooals ge dat nemen wilt. We bidden voor ons dagelijksch brood, maar we zijn zoo fel geworden dat we dit brood niet zonder boter er op, en er nog wat bij, kunnen voorstellen. Met brood alleen en een slok water, en de huidige crisis was voor goed van de baan. Voor een St. Fransiscus bestaat er geen crisis. En nu hoeft het gezegd, dat hij geen houten mond had ! Hij was in zijne jonge jaren een fijnen lekkerbek, en hij heeft die gevoelig heid der smaakorganen zijn heele leven mee gedragen. Ik wou maar zeggen hoe sterk de smaak, de etens- en drinkensmaak in den mensch demonisch-machtig leeft. Stel u dus niet voor dat wie niet aan festijnen of aan het melk der aarde meedoet geen lekkerbek kan zijn. Ieder heeft er zijn reden voor om er tegen in te gaan, en laat ons die eerbiedigen. Een rauwkosteter zal een vleescheter verwijten dat hij een smulpaap is. Maar de rauwkosteter vergeet dat niemand ?meer met eten bezig is dan hij zelf, terwijl de andere veelal maar aanneemt wat z' hem brengen. D'een eet zus en d'andere zoo, en . alle manieren zijn te eerbiedigen, maar de kracht van den smaak is bij iedereen een dwingeland. Het kan een zoet juk zijn. En dikwijls is het een zoet juk. Het laat zich bij den doorsnee-mensch een drie keer per dag gevoelen. En wat wordt er niet uitgevonden, hoe wordt er niet naar een reden gezocht om aan de Goden te offeren ! Ver-, jaringsdagen, Zondagen, feestdagen, huwelijken, maatschappijgelegenheden, weerkomsten, vieringen van die of van dat. De Yolksspreuk zegt: Wie goed kan eten heeft een goed geweten. Daar zal wel veel van waar zijn, en als men dan de menschheid zoo beziet in haren ijver om ter schoonst en om ter best te eten en te drinken, dan moet men met vreugde vaststellen dat er vele goede gewetens zijn. Ik heb eens een burger onzer stad hooren zeggen: Goed eten is een kunst. Dat heeft mij 50.000'franks gekost eer ik het kon !" En waarlijk, die man maakte drie keeren festijn per dag, soms met een ijlen niet maar die wist het zoo op te disselen (te laten opdisschen) en er zoo over te spreken, over de hoedanigheden van 't gerecht, den geur, de kleur, de bizonderheid van den smaak, dat het een dubbel genot was. Wie wijn drinkt, als iets dat men van steen en hout maakt, en niét aan de druif denkt, die in haar dun, donzig velleken het sap heeft laten doorzonnen en doorzoeten, die is niet weerd van wijn te drinken.. Denk op de druif, en de wijn zal u van dobbel genoegen zijn. Een man in onze stad gaat nog verder, of beter: handelt anders. Die heeft zijnen wijnkelder ,,Het Heilig Graf", gedoopt. Hugo Verriest zei: Ge moét den wijn met kleine teugskes smekken, ge moet er mee klappen. Een ander zei: Hij moet stillekes door uwe keel kabbelen. Een ander rook er meer aan dan hem te proeven. Verleden week zag ik nog in Dresden het schilderij van Rembrandt, waar hij ter eere van Sachia den beker wijn opheft Die beker wijn spreekt daar boekdeelen van wil tot levensvreugd. Hij wordt er den robijn die het doek geheimzinnig belicht. Het valt niet te loochenen: In heel het gedoe van eten en drinken zit een wil tot levensvreugd. Daar zijn natuurlijk dieper dingen in het-leven, maar ieder geneest zich met wat hij heeft. r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl