De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1931 19 december pagina 8

19 december 1931 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

l r», Smakelijk eten door Albert Heiman Teekening door Charles Eijck MIJN eenige bezwaar tegen den omgang met Will Rice is, dat ik nooit weet waar bij hemde grens loopt tusschen waarheid en verzinsel. Vast staat dat hij ontzaglijk veel beleefd heeft, en een van de meest bereisde menschen is die ik ken; maar even vast staat dat hij liegen kan alsof het gedrukt staat. Nu kan liegen een verdienste zijn. En wie van ons die niet de een of andere groote leugen en een reeks van kleinere heeft, waar hij mee rond loopt ? Ze maken ons zelf en anderen het leven dragelijk. De waarheid is nu een maal even schitterend als de zon; je kunt <?r niet te lang in kij ken zonder dat het je begint te schemeren, en je inplaats van een witte lichtplek dan?sende vlekjes gaat zien. Wat kan eindi gen met de staar of *algeheele verblinding. Ik vermoed dat Will '* Rice ook teveel waar heid gezien heeft en door een overdaad aan belevenissen is gaan fantaseren, zoodat er bij hem een onmerk bare overgang is geko men van herinnering naar verbeelding en van versche verbeel ding naar oude her innering. Hij moet ' zelf niet in staat zijn uit te maken welke vlekjes hij werkelijk in de zon gezien heef t en welke hij te danken heeft aan zijn staar. Toch is er in ieder van ons een instinct dat zich verzet tegen een innerlijke verwarring van onze waan-voorstellingen met werkelijke ervaringen; een instinct dat zich verdedigt tegen de krankzinnigheid die onvermijdelijk hiervan het gevolg moét zijn. Wij willen nu een maal weten wat waarheid is en wat bedrog. Al is onze grootste waan wellicht, te denken dat wij ooit iets kunnen kennen dat volstrekt waar is. Niet uit redeneerzucht stel ik dit alles voorop, maar om u uit te leggen, wat mij den omgang met Will Rice bemoeilijkt en wat mij tegelijkertijd steeds weer tot hem aantrekt. Zoo vaak hij mij -iets vertelde, kreeg ik het gevoel alsof wij beiden ieder besef van een verschil tusschen de fictieve en de reëele wereld, tusschen het leven dat wij droomden en dat hetwelk wij bearbeidden, volkomen verloren. .Alsof onze instincten plotseling bewuste drijfkrachten konden worden en onze zakelijkste berekeningen iets kregen van duistere voorgevoelens. Een andere vriend van Will Rice zei het eens zoo: Will bezit het vermogen om je bewustzijn binnenste buiten te keeren. Je voelt je als het ware in de voering van jezelf." Merkwaardige woordspeling. Beteekent voeren" niet in de alledaag sch e taal, ,iemand voor den gek houden", de grenzen vervangen tusschen waarheid en fantasie? En ook niet voedsel toedienen", lichaam en leven van een ander infecteeren met het lichaam en het lev?n van het wezen dat tot voedsel dient ? Heel de schep ping voert en wordt gevoerd. Maar genoeg hier over. Telkens tracht ik Will te verdedigen, /.onder dat het feite lijk noodig is. Wie meent haarscherp de grens tusschen de twee werelden te zien, zal hem toch nooit gelooven, en voor dezulken is zijn verhaal dan ook niet bestemd. De an deren mogen een merkwaardige gebeur tenis aanhooren, die ik zooveel mogelijk met Will's eigen woor den weergeef. Wij voeren reeds tien dagen de Kassa stroomopwaarts. Tien dagen, of elf, of twaalf? Wanneer j e steeds 'nieuwe dingen ziet, verlies j e het besef van den tijd; mij alt hans gaat het zoo, en ik zou al hopeloos in de war geweest zijn, wanneer het op die expeditie niet mijn werk geweest was de dag boeken bij te houden. Dan behoef j e maar te tellen: Maandag, Dinsdag, Woensdag.... Overigens gebruik je dat alleen maar als een foefje om jezelf gerust te stellen. Je kunt net zoo goed de boomen of de apen tellen aan de osvers die je langs komt. Ze zijn alle hetzelfde, en zoo ook beteekent Zondag daar niets en Woensdag ook niets. Er was nu eenmaal gezegd: wij gaan zoo ver als de Kassaïbevaarbaar is. En dat was voldoende; wij gingen steeds verder. Maar in den doezel waarin je raakt, zoo omgeven door eeuwige wildernis, door de ver veling van duizendjarige onveranderlijkheid, snak je naar wat af wisseling, naar een plotselinge gebeurtenis. Welk een heerlijkheid wanneer je opeens voorbij die bocht in Parijs zou zijn! Of wanneer je ging merken dat de Kassaïverticaal; stroomde, als een reusachtige boom tegen den hemel op. Of datonzeboot onmerkbaar in de vallende Almanak 1932 13 19 December 1931 ** i avondnevels was opgestegen en nu als een zeppelin tusschen de wolken voer. De duizendjarige verveling en de betooverir.g van die onbetreden binnenlanden doet je zulke dingen denken. Je droomt met open oogen en soms denk je: als ik straks wakker word, lig ik heerlijk in mijn bed en zal ik bellen om thee en warm water. En je denkt: schiet op, schiet dan toch op, droom.... Dan eensklaps zegt er iemand wat. Je hoort zijn stem vreemd en ver, en schudt met je hoofd als een poedel die uit het water komt, voordat je hem verstaat. Dezen tocht deed ik met Fowler als expeditiechef, en ik was al zoo gewend ge raakt aan zijn stem, omdat wij de eenige blanken in onze boot waren, dat ik soms niet eens luisterde naar hem-, al hoorde ik precies wat hij zei en schreef ik machinaal zijn dictaat op. Je luistert ook niet meer naar het kabbelen van 't water, het ruischen van de wind door de bosschen of het monotone gefluister van de roeiers en het schuren van hun riemen. Ik had er aan de slaapziekte kunnen bezwij ken zonder dat ik het zelf wist. Op een keer, tegen het vallen van den avond stiet onze boot met een doffen slag tegen iets aan, en er ont stond een lek. Wij waren gedwongen aan wal te gaan, de boot te ontlaelen en op het droge te trekken, voor een afdoende reparatie. Het beste was daar te kampeeren. Boomen, bosch, don kere humus; de duizendjarige ver veling. Fowler geeuwde, ik rekte mij uit. Nu wij toch hier blijven," zei Fowler, met krakende landerigheid in zijn stem, moesten we eens eenverschen maaltijd zien te krijgen. Ik ge loof dat het die verdomde blik j es zij n die me zoo katterig maken. Ik gaf iets liefs voor een char teaubriand in een behoorlijk hotel," zei ik. Hm-hm," zei Fo.vler. Even dacht hij na, toen riep hij een van de roeiers. Ba-Kpelle," zei hij die blikjes-kost hangt me de keel uit. We mosten vanavond een feest maken, en jij moet zorgen voor een maaltijd van versche spullen. Maar gauw, want het is zóó donker." Ba-Kpelle scheen te snappen wat de bedoeling was,, en trok erop uit met twee andere negers. Zij moesten zich haasten, want binnen een uur zou de zon verdwenen zijn in een Kassaïvan vloeibaar vuur. Terwijl Fowler het werk aan de boot inspec teerde, stond ik juist dit schouwspel gade te slaan, toen wij beiden gelijk tijdig opkeken, opgeschrikt door iets dat nog niet tot ons bewustzijn was doorgedrongen. Wij zagen elkander vragend aan. Is er iets?" riep Fowler. Neen... ."zei ik. ..'».'." Eerst op dat oogenblik hoorde ik een ver rumoer, een donker gonzen, dat even goed het rommelen van een vulkaan als een aftrekkende dohderbui of een optocht .die ontbonden wordt, had kunnen zijn. Het woud was bladstil, omgeven door de ontzagwekkende huivering, die daar altijd bij het vallen van den avond ontstaat. ' '?Wat kan het zijn?" ,,Iets van muziek vallende boomen?" D,e man sprak een lijzig taaltje Negermuziek!" Inderdaad kwam het geluid naderbij; het scheen zich op een uur afstand te bevinden en vervulde even uitgewaasd en alomtegen woordig als het avondzonlicht de ruimte em ons heen. En terwijl wij nog luisterden om duidelijker te onderscheiden, stond Ba-Kpelle weer voor ons en zei: Niets gevonden, de anderen hebben alles. Alles-alles voor groot feest." Bij stukjes en beetjes maakten wij op uit de mededeelingen van Ba-Kpelle, dat hij was gekomen aan een nederzetting van dwerg achtige Kassaï-negers, die juist dien nacht een groot feest hielden. Wat voor feest het was, kon de roeier niet zeggen. Trouwens, ieder rcegerstammetje heeft zijn eigen goden en gebruiken, waar je niets wijzer van wordt. Fowler was uit zijn landerigheid ontwaakt. We gaan erheen", zei hij. Als jij er niets tegen hebt Rice? Er behooren volgens de boekjesgeen negers hier te zijn. Ik wil er het mijne van hebben." Minder nieuws gierig dan mijn chef, voelde ik niet veel lust om op dit uur nog naar een onbekende nederzetting te trekken. Maar toen Fowler ook nog begon te spreken van daar dan meteen eten," wist ik dat ik hem niet zonder ruzie kon, dwarsboomen, en ik zette mij dus over mijn afkeer heen. Ook Ba-Kpelle en de andere negers toonden zich eerst weigerachtig, maar toen Fowler boos werd en begon te schelden, sloegen ze de oogen neer en gingen ons voor. De schatting was juist geweest. Een goed uur liepen wij door het bosch, en in dat uur was het nacht geworden, toen wij, geleid door het toenemende feestrumoer, bij een kleine valleiachtige vlakte kwamen waar de nederzetting was. Een tiental huttent een beek, een paar palmen, en een rijpe, heldere maan die boven de zwarte band der bosschen in de verte omhoog rees. De hutten waren cirkelvormig geplaatst zoodat ze een pleintje vormden. Een vreugdevuur brandde er, waaromheen gedanst werd,.enin een breederen kring oude negers en negerinnen in het pliss van hun rimpelhuid gehurkt zaten. Nauwelijks waren wij op de vlakte gekomen of een korte, dikke neger kwam naar ons toe, Kruising van pygmee en hottentot," determineerde Fowler half luid. De man sprak een lijzig en onverstaanbaar taaltje, waar noch Fowler, noch de roeiers iets van begrepien. Maar het was duidelijk dat hij ons inviteerde om zijn gasten te zijn. En met een tienvoudig .allright, allright, allright," begon Fowler hem te volgen. Wij kwamen in den feestkring. Een paar mannen grijnsden ons toe, nieuwsgierige vrouwenopgen waren op ons gevestigd. Onze eigen negers bleven schuw in het donker staan. Er werd door de feestelingen een beetje Bezongen, gedanst, en gelummeld. Eigenlijk vrij vervelend, omdat wij er niets van verstonden. Toen kreeg Fowler een inval. Hij maakte het aan alle redelijke wezens bekende gebaar van eten. h'n de hoofdman begreep het. Hij' lalde iets tegen de vrouwen, die giechelend de koppen bij elkaar staken, waarop enkele van hen verdwenen. Nog geen vijf minuten waren verloopen, of een wonderlijke geur.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl