Historisch Archief 1877-1940
l
r»,
Smakelijk eten
door Albert Heiman
Teekening door Charles Eijck
MIJN eenige bezwaar tegen den omgang met Will Rice is, dat ik
nooit weet waar bij hemde grens loopt tusschen waarheid en
verzinsel. Vast staat dat hij ontzaglijk veel beleefd heeft, en een van
de meest bereisde menschen is die ik ken; maar even vast staat dat
hij liegen kan alsof
het gedrukt staat.
Nu kan liegen een
verdienste zijn. En
wie van ons die niet
de een of andere groote
leugen en een reeks
van kleinere heeft,
waar hij mee rond
loopt ? Ze maken ons
zelf en anderen het
leven dragelijk. De
waarheid is nu een
maal even schitterend
als de zon; je kunt
<?r niet te lang in kij
ken zonder dat het je
begint te schemeren,
en je inplaats van een
witte lichtplek
dan?sende vlekjes gaat
zien. Wat kan eindi
gen met de staar of
*algeheele verblinding.
Ik vermoed dat Will '*
Rice ook teveel waar
heid gezien heeft en
door een overdaad aan
belevenissen is gaan
fantaseren, zoodat er
bij hem een onmerk
bare overgang is geko
men van herinnering
naar verbeelding en
van versche verbeel
ding naar oude her
innering. Hij moet
' zelf niet in staat zijn
uit te maken welke
vlekjes hij werkelijk
in de zon gezien heef t
en welke hij te danken
heeft aan zijn staar.
Toch is er in ieder van ons een instinct dat zich verzet tegen een
innerlijke verwarring van onze waan-voorstellingen met werkelijke
ervaringen; een instinct dat zich verdedigt tegen de krankzinnigheid
die onvermijdelijk hiervan het gevolg moét zijn. Wij willen nu een
maal weten wat waarheid is en wat bedrog. Al is onze grootste waan
wellicht, te denken dat wij ooit iets kunnen kennen dat volstrekt
waar is.
Niet uit redeneerzucht stel ik dit alles voorop, maar om u uit te
leggen, wat mij den omgang met Will Rice bemoeilijkt en wat mij
tegelijkertijd steeds weer tot hem aantrekt. Zoo vaak hij mij -iets
vertelde, kreeg ik het gevoel alsof wij beiden ieder besef van een
verschil tusschen de fictieve en de reëele wereld, tusschen het leven
dat wij droomden en dat hetwelk wij bearbeidden, volkomen verloren.
.Alsof onze instincten plotseling bewuste drijfkrachten konden worden
en onze zakelijkste berekeningen iets kregen van duistere
voorgevoelens. Een andere vriend van Will Rice zei het eens zoo: Will
bezit het vermogen om je bewustzijn binnenste buiten te keeren.
Je voelt je als het ware in de voering van jezelf."
Merkwaardige woordspeling. Beteekent voeren" niet in de
alledaag sch e taal, ,iemand
voor den gek houden",
de grenzen vervangen
tusschen waarheid en
fantasie? En ook niet
voedsel toedienen",
lichaam en leven van
een ander infecteeren
met het lichaam en
het lev?n van het
wezen dat tot voedsel
dient ? Heel de schep
ping voert en wordt
gevoerd.
Maar genoeg hier
over. Telkens tracht
ik Will te verdedigen,
/.onder dat het feite
lijk noodig is. Wie
meent haarscherp de
grens tusschen de twee
werelden te zien, zal
hem toch nooit
gelooven, en voor dezulken
is zijn verhaal dan ook
niet bestemd. De an
deren mogen een
merkwaardige gebeur
tenis aanhooren, die
ik zooveel mogelijk
met Will's eigen woor
den weergeef.
Wij voeren reeds
tien dagen de Kassa
stroomopwaarts. Tien
dagen, of elf, of
twaalf? Wanneer j e
steeds 'nieuwe dingen
ziet, verlies j e het besef
van den tijd; mij alt
hans gaat het zoo, en
ik zou al hopeloos in
de war geweest zijn,
wanneer het op die expeditie niet mijn werk geweest was de dag
boeken bij te houden. Dan behoef j e maar te tellen: Maandag, Dinsdag,
Woensdag....
Overigens gebruik je dat alleen maar als een foefje om jezelf gerust
te stellen. Je kunt net zoo goed de boomen of de apen tellen aan de
osvers die je langs komt. Ze zijn alle hetzelfde, en zoo ook beteekent
Zondag daar niets en Woensdag ook niets.
Er was nu eenmaal gezegd: wij gaan zoo ver als de Kassaïbevaarbaar
is. En dat was voldoende; wij gingen steeds verder. Maar in den doezel
waarin je raakt, zoo omgeven door eeuwige wildernis, door de ver
veling van duizendjarige onveranderlijkheid, snak je naar wat af
wisseling, naar een plotselinge gebeurtenis. Welk een heerlijkheid
wanneer je opeens voorbij die bocht in Parijs zou zijn! Of wanneer
je ging merken dat de Kassaïverticaal; stroomde, als een reusachtige
boom tegen den hemel op. Of datonzeboot onmerkbaar in de vallende
Almanak 1932
13
19 December 1931
** i
avondnevels was opgestegen en nu als een zeppelin tusschen de wolken
voer.
De duizendjarige verveling en de betooverir.g van die onbetreden
binnenlanden doet je zulke dingen denken. Je droomt met open oogen
en soms denk je: als ik straks wakker word, lig ik heerlijk in mijn bed
en zal ik bellen om thee en warm water. En je denkt: schiet op, schiet
dan toch op, droom....
Dan eensklaps zegt er iemand wat. Je hoort zijn stem vreemd en
ver, en schudt met je hoofd als een poedel die uit het water komt,
voordat je hem verstaat. Dezen tocht deed ik met Fowler als
expeditiechef, en ik was al zoo gewend ge
raakt aan zijn stem, omdat wij de
eenige blanken in onze boot waren,
dat ik soms niet eens luisterde naar
hem-, al hoorde ik precies wat hij zei
en schreef ik machinaal zijn dictaat
op. Je luistert ook niet meer naar het
kabbelen van 't water, het ruischen
van de wind door de bosschen of het
monotone gefluister van de roeiers en
het schuren van hun riemen. Ik had
er aan de slaapziekte kunnen bezwij
ken zonder dat ik het zelf wist.
Op een keer, tegen het vallen van
den avond stiet onze boot met een
doffen slag tegen iets aan, en er ont
stond een lek. Wij waren gedwongen
aan wal te gaan, de boot te ontlaelen
en op het droge te trekken, voor een
afdoende reparatie. Het beste was daar
te kampeeren. Boomen, bosch, don
kere humus; de duizendjarige ver
veling. Fowler geeuwde, ik rekte mij
uit.
Nu wij toch hier blijven," zei
Fowler, met krakende landerigheid in
zijn stem, moesten we eens
eenverschen maaltijd zien te krijgen. Ik ge
loof dat het die verdomde blik j es zij n
die me zoo katterig maken.
Ik gaf iets liefs voor een char
teaubriand in een behoorlijk hotel,"
zei ik.
Hm-hm," zei Fo.vler. Even
dacht hij na, toen riep hij een van de
roeiers. Ba-Kpelle," zei hij die
blikjes-kost hangt me de keel uit. We
mosten vanavond een feest maken,
en jij moet zorgen voor een maaltijd
van versche spullen. Maar gauw, want
het is zóó donker."
Ba-Kpelle scheen te snappen wat
de bedoeling was,, en trok erop uit
met twee andere negers. Zij moesten
zich haasten, want binnen een uur
zou de zon verdwenen zijn in een
Kassaïvan vloeibaar vuur. Terwijl
Fowler het werk aan de boot inspec
teerde, stond ik juist dit schouwspel
gade te slaan, toen wij beiden gelijk
tijdig opkeken, opgeschrikt door iets dat nog niet tot ons bewustzijn
was doorgedrongen.
Wij zagen elkander vragend aan.
Is er iets?" riep Fowler.
Neen... ."zei ik. ..'».'."
Eerst op dat oogenblik hoorde ik een ver rumoer, een donker gonzen,
dat even goed het rommelen van een vulkaan als een aftrekkende
dohderbui of een optocht .die ontbonden wordt, had kunnen zijn.
Het woud was bladstil, omgeven door de ontzagwekkende huivering,
die daar altijd bij het vallen van den avond ontstaat.
' '?Wat kan het zijn?"
,,Iets van muziek vallende boomen?"
D,e man sprak een lijzig taaltje
Negermuziek!"
Inderdaad kwam het geluid naderbij; het scheen zich op een uur
afstand te bevinden en vervulde even uitgewaasd en alomtegen
woordig als het avondzonlicht de ruimte em ons heen. En terwijl
wij nog luisterden om duidelijker te onderscheiden, stond Ba-Kpelle
weer voor ons en zei: Niets gevonden, de anderen hebben alles.
Alles-alles voor groot feest."
Bij stukjes en beetjes maakten wij op uit de mededeelingen van
Ba-Kpelle, dat hij was gekomen aan een nederzetting van dwerg
achtige Kassaï-negers, die juist dien nacht een groot feest hielden.
Wat voor feest het was, kon de roeier
niet zeggen. Trouwens, ieder
rcegerstammetje heeft zijn eigen goden en
gebruiken, waar je niets wijzer van
wordt.
Fowler was uit zijn landerigheid
ontwaakt. We gaan erheen", zei
hij. Als jij er niets tegen hebt Rice?
Er behooren volgens de boekjesgeen
negers hier te zijn. Ik wil er het
mijne van hebben." Minder nieuws
gierig dan mijn chef, voelde ik niet
veel lust om op dit uur nog naar een
onbekende nederzetting te trekken.
Maar toen Fowler ook nog begon te
spreken van daar dan meteen eten,"
wist ik dat ik hem niet zonder ruzie
kon, dwarsboomen, en ik zette mij dus
over mijn afkeer heen.
Ook Ba-Kpelle en de andere negers
toonden zich eerst weigerachtig, maar
toen Fowler boos werd en begon te
schelden, sloegen ze de oogen neer en
gingen ons voor.
De schatting was juist geweest.
Een goed uur liepen wij door het
bosch, en in dat uur was het nacht
geworden, toen wij, geleid door het
toenemende feestrumoer, bij een kleine
valleiachtige vlakte kwamen waar de
nederzetting was. Een tiental huttent
een beek, een paar palmen, en een
rijpe, heldere maan die boven de
zwarte band der bosschen in de
verte omhoog rees. De hutten waren
cirkelvormig geplaatst zoodat ze een
pleintje vormden. Een vreugdevuur
brandde er, waaromheen gedanst
werd,.enin een breederen kring oude
negers en negerinnen in het pliss
van hun rimpelhuid gehurkt zaten.
Nauwelijks waren wij op de vlakte
gekomen of een korte, dikke neger
kwam naar ons toe,
Kruising van pygmee en
hottentot," determineerde Fowler half
luid. De man sprak een lijzig en
onverstaanbaar taaltje, waar noch
Fowler, noch de roeiers iets van
begrepien. Maar het was duidelijk dat
hij ons inviteerde om zijn gasten te zijn. En met een tienvoudig
.allright, allright, allright," begon Fowler hem te volgen.
Wij kwamen in den feestkring. Een paar mannen grijnsden ons
toe, nieuwsgierige vrouwenopgen waren op ons gevestigd. Onze eigen
negers bleven schuw in het donker staan. Er werd door de feestelingen
een beetje Bezongen, gedanst, en gelummeld. Eigenlijk vrij vervelend,
omdat wij er niets van verstonden.
Toen kreeg Fowler een inval. Hij maakte het aan alle redelijke
wezens bekende gebaar van eten. h'n de hoofdman begreep het. Hij'
lalde iets tegen de vrouwen, die giechelend de koppen bij elkaar
staken, waarop enkele van hen verdwenen.
Nog geen vijf minuten waren verloopen, of een wonderlijke geur.