Historisch Archief 1877-1940
l
?a
u
De Groene Amsterdammer van 26 December 1831
No. 2847
Sprookjes en werkelijkheid
Gorgel droog met
door Albert Heltnan
Fillp d«:
Spicokjcs zijn vcor volwassenen en niet voor
kinderen. De realiteitszin van kinderen brengt ze
er vaak toe onze sprookjes andeis te willen of ze
in twijfel te trekken; eerst de volwassene weet
dat de realiteit maar betrekkelijk is en dat de
wereld waarin het sprookje zich afspeelt even
reëel.is als die waarin wjj ons leven volbrengen.
De groote oude sprookjes zijn dan ook niet
blijven leven door de kinderen, maar door de
volwassenen, die ze altijd opnieuw wilden vertellen
en ze bewaarden als geloofwaardigheden, als apo
criefe maar d aar t m niet minder betrouwbare
evangeliën. Wij hebben te gelooven in de diepe
waarachtigheid en in de zinvolle beteekenis dei'
oude sprookjes.
Heer Halewijn, Blauwbaard, Meester
Hillebrand zijn geen kinderlijke verzinselen, maar de
dichterlijke gestalten die aan oer-menschelijke
driften en conflicten, aan groote zieledrama's en
geweldige sociale botsingen zijn gegeven. Zulke
ondeiwerpen moeten dan ook door dengene die
ze behandelt, door dengene die het sprookje na
vertelt, met eerbied en niet doorzicht verwerkt
worden.
Er is een geweldige dosis menschkundigheid,
criminologische intuïtie en kennis van de
verborgenste krochten van het menschelijk gemoed
noodig, cm een figuur als Blauwbaard ten voeten
*iit te schilderen, om bij het relaas van zijn weder
waardigheden niet te vervallen in
kinderachtigheden; om het hoe en waarom van zijn doen en
laten uit te beelden, zijn wonderbaar, maar oer
oud en oer-menschelijk .karakter in het volle
daglicht te stellen.
De Vlaamsche schrijver Filip de.. Pillecijn heeft
het ondernomen de Blauwbaard-geschiedenis na
te vertellen, en aan het bekenjie sprookje een
begin en een einde tóe te voegen. Hij heeft het
gedaan met kennelijk verteltalent, met eenige
dichterlijke fantasie, maar met veel te .we/inig
menschkundigheid. Hij heeft gezocht naar sym
bolen, op zijn wijze symbolen begrepen, maar het
karakter van Blauwbaard, het oomplex van zijn
innerlijke aandriften, de diepste grond van zijn
doen en laten is hem ontgaan, omdat hij daar
geen aandacht aan geschonken heeft, zich verge
noegd heeft met de beschrijving der uiterlijke
fenomenen en zich niet bekommerd heeft om de
reden waarom een man op hetzelfde oogenblik
dat hij vervuld is van liefde voor een vrou«% deze
liefde voelt als een geweldige vernietigingsdrift,
die hem ertoe brengt het voorwerp waarop al zijn
affecten geconcentreerd zijn, te schaden op de
meest wreedaardige en tegelijk de meest onzelf
zuchtige manier.
Gouddorst en avontuurlijkheid zijn voor de
Pillecijn de groote beweegredenen geAveest van
Blauwbaard's moordzucht. Het is te simpel evenals
het begrip sadisme, dat een ander er wellicht voor
in de plaats zou willen stellen, ook simplistisch
zou zijn.
Wanneer wy in het oude gedicht van Heer
Halewijn het meisje tot dien blauwbaard hooren
zeggen:
Maer trekt eerst uit uw opperst kleed
Want maegdenbloed dat spreidt zoo breed"
dan is daarin veel diepe beteekenis vervat, on
duidelijk en beknopt uitgesproken, maar juitt
in die vaagheid zeer veelzeggend en suggestief.
Wellicht was hét de aangewezen weg geweest
om een soortgelijk procédéin de roman toe te
passen. Immers, het sprookje moet een sprookje
blijven.
De Blauwbaard van de Pillecijn is echter vóór
alles een brute genotzoeker die voor zijn lustig
V.ROSSEM
OCeuftVAiunAft
en onbekommerd leven geld noodig heeft en begint
te moorden om geld. Het sprookje is er nog wel,
waar verhaald wordt hoe hij telkens in staat blijkt
door het bloed van zyn slachtoffers het geld te
doen jongen. Inderdaad, dit is een eeuwenoud
sprookje dat laatstelijk nog zeer zuiver en over
tuigend is verteld door zekeren Marx, die erop
gewezen heeft hoe geld alleen vermenigvuldigd
wordt door het bloed van slachtoffers.
De Pillecijn heeft op dit thema voortgebor
duurd, maar hij heeft daardoor het eigenlijke
karakter van Blauwbaard uit het oog verloren,
want niet geld maar bloed, wellicht niet eens
bloed maar het breken van twee geliefde oogen,
een laatste zucht, zijn voor Blauwbaard de dingen
geweest waarnaar zijn rusteloos hart verlangde.
Wellicht het meest: de angstwekkende weten
schap dat daar ergens in zijn kasteel een
kamer was, die hij zelf niet meer durfde binnen
gaan, omdat veel schoone, droeve en verschrik
kelijke herinneringen er al te tastbaar te vinden
zouden zijn. Ieder van ons heeft in het kasteel
van zijn bewustzijn zulke kamers, en menige
vriendschap werd om hals gebracht nadat een
geliefde nieuwsgierige de sleutel vond. De terug
keer van dit thema in honderden andere sprookjes
en verhalen, bij Lohengrin, bij Odysseus, evengoed
als bij Hauptmann, Wilde of O'Neill maant aan
tot voorzichtigheid en bedachtzaamheid.
De sprookjes zijn voor groote menschen, dat is
voor hen die de grootheid des levens kennen en
de kleinheid van het menschelijke. De fout van
de Pillecijn is geweest het interpoleeren van de
alledaagsche werkelijkheid in het sprookje, het
willekeurig verplaatsen van deelen der handeling
uit de hoogere wereld in de lagere, het veronacht
zamen der verschillende plans van bewustzijn.
Roman-psychologisch bezien is er een kloof
tusschen de woeste soldenier die Blauwbaard eerst is,
en de verfijnd-zinnelijke slotbewoner die hij later
wordt; tusschen de oppervlakkige gelukzoeker, die
nooit meer aan zy'n moorden terugdenkt en de
ingekeerde natuurbeschouwer die hij later wordt.
En het slot van de geschiedenis is een
Wagneriaansche Erlösung durch das Weib".
Een Goethe is noodig geweest om ons de psy
chologie van de oude Faust-f iguur in een synthe
tisch beeld vast te leggen. En dan nog.... Een
groot romanschrijver is noodig om ons een Blauw
baard te schilderen die werkelijk Blauwbaard is.
Dat is de Pillecijn niet en hij heeft met deze stof
te ver boven z'n krachten gegrepen. Maar wel is
hij een veelbelovende Vlaming, die aan het begin
van zijn litteraire loopbaan staat, en nu reeds menig
goede bladzijde weet te schrijven en weinig van de
nare hebbelijkheden vertoont, die de roman
kunst van veel van zijn landgenooten ontsieren. Een
volgend werk van hem, minder gemakkelijk aan
gepakt, doorwerkter en doorlêefder, zal beter dan
deze Blauwbaard toonen wat hij waard is.
Simon Koster: De razenüo Saxofoon !B)
De hoofdpersoon uit Simon Koster's moderne"
roman is een twintigjarige schrijvende jongeling,
die ondergaat aan .het vergeefsche zoeken van een
sprookje, daar waar niets is dan naakte navrante
werkelijkheid. Al is de figuur van deze jongeling
eenigszins schematisch en begripachtig gebleven,
de omgeving waarin hij verkeert is met felle,
schrille kleuren geteekend en maakt dan ook het
geslaagde gedeelte van deze roman uit.
Simon Koster kent het geheim van Berlijn en
heeft van het artistieke deel van het mondaine
leven aldaar een zeer duidelijk en suggestief beeld
weten te scheppen. De voornaamste gestalte uit
die egoïstische, misdadig-harde wereld heeft hij
getypeerd in een actrice die binnen enkele jaren
daar de meest-besproken persoon wordt, maar ge
doemd is tot verongelukken omdat zij naar ware
artisticiteit en naar zelfuiting-zonder-compromis
zoekt. In het oog van den dichterlijken jongeling
is zjj eerst een verschijning van hoogere orde,
maar al spoedig komt hij tot de ervaring van de
dubbelwaardigheid van deze persoon, de niets
ontziende zinnelijkheid van haar private leven,
de wanhoop, die haar tot verzet en tevens -tot de
vlucht in verdcovende middelen drijft.
Als antipode van deze dramatische figuur
funWYBERT beschermt U ieder
jaar tegen verkoudheid ei»
catarrfu
AlWéa lm oriflaeele dooien i 25, 45 en «5 ets.
geert de moderne flapper die ondanks haar regel
rechte afstamming van een groot Duitsch staats
man moedwillig alle conventies met de voeten
treedt, filmster tracht te worden, maar er niette
min nooit in slaagt geheel los te komen van haar
burgerlijke omgeving. Het is de waarneming
deiconflicten van deze verschillende personen, die den
jongen dichter ten ondergang drijft. Hij kan
het sprookje dat telkens en telkens weer in hem
ontstaat niet rijmen met de werkelijkheid die
zichtbaar en tastbaar vóór hem is.
In kleurige stoffage laat Simon Koster de ver
schillende personen voor ons optreden, en het
totaal van deze stoffage heet: Berlijn. Een Berlijn
dat niet alleen tragisch, maar soms ook idyllisch is;.
dat niet alleen de niets-ontzier.de strijd om het
bestaan kent, maar ook een nogal onschuldige
sportiviteit zooals deze bedreven wordt door de
dikke goedaardige Daddy die teveel geld en te
weinig verstand heeft om zich iets aan te trekken
van wat er om hem heen gebeurt.
Het bijzondere van De razende Saxofoon" is,
dat het bij alle tragiek van sommige bladzijden
een vrij groote mate van humor bevat. Men leeft
in de voortdurende onzekerheid of het verloop
van het verhaal diep-treurig zal zijn, dan wel of
er een happy end komt. En de eenige groote
zwakheid welke erin gevonden wordt is, dat de,
schrijver ons beide tegelijk heeft willen geven,
Waardoor het slot nogal verwatert. Immers, aan
grijpend is de wijze waarop de jonge dichter in de
roes van de groote stad en onder de onverwerkte
macht der gebeurtenissen in zijn omgeving, in de
ban van zijn ongcpeilde en ondoorleefde verliefd
heid, gedreven wordt tot zelfmoord. Daartegen
over is vermakelijk de wijze waarop de rijke
flapper ondanks al haar protest met list wordt
gekoppeld aan den nog rijkeren sportsman. Maai*
om van beide uitersten in weinige bladzijden een
duidelijke synthese te kunnen geven, moet men een
heel groot schrijver zijn.1
Het is intusschen niet gering wat Simon Koster
hier bereikt heeft. Opzettelijk en met voorbedachte
rade is hij veel romantiek gaan ontwaarden,
heeftbij de keerzijde van de mode laten zien die jazz;
-negers vergoedt, terwijl de meeste van hen onge
looflijk handige zakenmenschen zijn, die van het
leven, nemen wat ze krijgen kunnen. Zij yertoonen
in hun zwart-wit-tegénstelling datgene, wat zich
kleurloos en bijna onbenaambaar afspeelt in de
ziel van den jongen dichter.
Uit de confrontatie van het sprookje met de
werkelijkheid wordt een nieuw, zeer hedendaagsch
sprookje geboren: dat van de flapper die in haar
onnoozele oppervlakkigheid gelukkig kan zijn;
niet gelukkig met den dichter aan wiens
dagdroomen zy tenslotte niet beantwoordt, maar met
den domoor die onwetend genoeg is om haar in
niets te dwarsboomen, en rijk genoeg om haar
iedere gril in te willigen. Ook dat is maar een
sprookje, doch gezien het feit dat wij geen kinderea
zijn, of althans reeds heele groote, zullen wij het
niet in twijfel trekken.
1) VUffave Het Kompas, Metihelen en De Spieghel*
Amsterdam.
2) Uitgave Wereldbibliotheek, Amsterdam,
:
1 ' ' l
Kon. Meubeltransport-Maatschappij jj
DE GRUYTER & Go.
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
VERHUIZINGEN PER AUTO-TREIN
Vastgeloopen
Teekening door L. J. Jordaan
<
t
Agent 1932 tot 1931: 't Wordt tijd dat ik je kom aflossen, papa!
f
?**??'