De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 2 januari pagina 18

2 januari 1932 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 De Groene Amsterdammer van 2 Januari 1932 No. 2848 De gratie der verlossing door Albert Heiman Teekeningen door Is. van Mons Sedert 1823 hebben zich missiona rissen beziggehouden niet de be keering van de bewoners der Cookarchipel, van iedereen verlaten Polynesiërs, die zelden door vreemden bezocht worden, omdat hun eilanden, verstrooid in de eindeloos-wijdePacif ie, buiten de gewone scheepsroute vallen en niet rijk genoeg zijn om koopvaarders of kolonisten tot zich te trekken. - . Maar daar het woord Gods voor allen besttmd is, hebben zich sedert de ontdekking dezer eilanden dappere mannen uit de oude wereld daarheen begeven, om te trachten de in ongebondenheid en ontucht levende wilden de gratie der verlossing deelachtig te doen worden. Het bekeeringswerk, dat zoo diep in het leven en de ge woonten der menschen ingrijpt, vor dert echter slechts langzaam, vraagt tientallen van jaren, voor en aleer er werkelijke resultaten geboekt kunnen worden, zoodat er voor den waren missionaris geen hoogere regel bestaat dan: geduld, geduld, en vertrouwen op Gods voorzienigheid. Op de Cook-eilanden wordt het werk op bizondere wijze bemoeilijkt door het feit dat ze nog niet alle werkelijk ontdekt" zijn. Zelfs de uitgebreidste zeekaarten van dit deel der wereld zijn onvolledig, want de oceaan is hier bezaaid met schier onzichtbare koraal-riffen, die de mees te van de kleinere eilandjes en zelfs enkele van de grootere ontoegankelijk maken. Er is daardoor geen verkeer tusschen de eilanden onderling, en niemand weet precies, hoeveel er buiten de negen bekende nog zijn, en wat zich afspeelt op hun besloten gebied. Een van de eerste dingen die men daarom ging doen nadat het missiehuis op Barotonga was gereed ge komen, was de groote motorboot, schenking van een welvarend diocees in Engeland, met een tiental christen-Australiërs en twee geleerde paters te bemannen, die tot taak hadden de geheele archipel zoo nauw keurig mogelijk in kaart te brengen, een lijst aan te leggen van het zielen aantal der verschillende eilanden, en na te gaan waar de behoefte aan het christendom zich het dringendst liet gevoelen. Eerst na deze gegevens ingewonnen te hebben, zou de Over ste de Cookeilanden uit Barctonga systematisch en afdoende kunnen bedienen. Onder de heilwenschen en gebeden van al hun confraters vertrokken pater Martinus, de cartograaf, en pater Ciprianus, de ethnoloog, om achtereenvolgens Mangaia, Atiu, Takutea, Mitiaro, Mauke, Manuae en Aitutaki te bezoeken, eilanden en riffen wier inwoners een zoo volslagen goddeloosheid aan den dag legden, dat pater Ciprianus ervan rilde en niet het minst onder den indruk raakte van hun melodieuse namen, noch van hun paradijselijke stilte, de weelde van hun plantengroei of de bleekbronzen schoonheid van hun vrouwen. Terwijl Martinus teekende, giillige kustlijnen in kaart bracht met een ultramarijn bijna even hel als de zee -c*». Door verontwaardiging opgestuwd voorbij de branding der riffen, zat de andere pater in zwaarmoedig gepeins over de dierlijke zeden van deze menschen. En soms verhief hij zich plotseling, door verontwaardiging op gestuwd, en begon hij een predicatie tegen de zee en de wind en de ijverige bemanning, zoodat Martinus over zijn kaarten heen glimlachen moest. Maar soms ook, als er een storm opstak, werd er luide gebeden, want overal rondom schuimde de branding. Uit de golven-valleien piekten ver raderlijke punten van riffen, en met de grootste omzichtigheid, zonder veel vordering, moesten ze 't dobberende bootje besturen. Het was een gevaar volle tocht, die telkens bij iedere landing gevolgd werd door nog meer gevaar. Want nergens vertoont zich de zonde zoo naakt en verlokkend als op de vruchtbare lagunes en aan de bloeiende oevers van deze verloren paradijzen. Overal satan's verleiding, het mom van de schoonheid, een duivelsche idylle; en overal gruwel: de nachten vol maanblonde schemer en rauwe muziek, het dansen van mannen en vrouwen in flonkerende naaktheid, oneerbaar gelach dat hoog opklinkt, nadat de jongens en meisjes hand in hand achter de palmen ver dwenen zijn, en de anderen gehurkt om het vuur, herinnerend glimlachen. O, de lascieve nachten op deze eilanden, gruwel zijn ze; en gruwel de dagen, wanneer uit het bloesemig dauwen de mannen zingend tevoor schijn treden, een bloem in hun haar, en de vrouwen glimmend van olie. Over de palmkronen zwiert de boemerang sierlijk terug, heeft de zon ge wekt. Alles is rosa en goudlicht, alles wordt zilver en blauw. En weer klinkt gelach van de aarde-menschen. Sap pige vruchten, sappige monden; kokos melk en strakke borsten; laurier en cameleas, donkere oogen en kirrende stemmen. ... al deze dingen herinnert zich Ciprianus wanneer hij beangst uit onrustige droomen ontwaakt. Tot den zwijgzamen teekenaar spreekt hij daarover alleen maar in woorden van verontwaardiging, en enkel om aan zijn overkropt gemoed uiting te geven, want Martinus ver valt, nadenkend, steeds in hetzelfde antwoord: Moge God hun spoedig de gratie der Verlossing verleenen". Veel zagen de beide paters op deze ontdekkingstocht: eilanden gansch van menschen en dieren verlaten; ledige tuinen die schenen te wachten op 't eerste treden van voeten, en waarover een zachte treurnis gedaald scheen, nu de paters zoo onverschillig daar rondliepen. Andere geleken reus achtige dieren, zoo juist uit het water omhooggedoken, nog glimmend en nat, kaal en wachtend op algen en wier uit de zee, op zaad van de wind, om straks na slechts enkele jaren ook bloeiende tuinen te zijn. Zij zagen atols, alzijdig omkabbeld door water dat gorgelend riep met een vrouwelijk geluid; oorden des duivels die onweer staanbaar noodden je neder te vleien, kwaad te bedrijven. Enkele der onbekende eilanden echter waren bewoond door menschen die nog nimmer een blanke aanschouwd had den, die voor hen knielden, hun vrou wen brachten en aanstonds de feesttrom begonnen te roeren. Als droomen bedwelmend waren de dagen daar. en als de feesten van Babel en Sodom de nachten. Eén eiland vooral had op Ciprianus, en wellicht ook op zijn zwijgenden medebroeder, een diepe indruk ge maakt. Het werd Tuanaki" genoemd door de inwoners, tweehonderd onge veer in getal, en lag onder een hel blauwe hemel waar witte, vochtige wolken in dreven. Een strand was er, van roodbruin verweerende rif, om zoomd door ranke, even voorover neigende palmen, waaronder lage, blader-bedekte hutten verspreid ston den. Enkele bootjes dreven in 't water, andere waren op het droge getrokken. Tusschen do boomen zweefde een rookpluim. Ciprianus kon het niet meer ver geten, -omdat hier de bekoring wel het hevigst was geweest, de zonde haar verleidelijkste gedaante had getoond en daarmede, achteraf, het best haar moiisterachtigheid had doen beseffen. Als Martinus er niet geweest was en zijn herinneringen had be vestigd, zou hij later geloofd hebben dat het een droom was geweest en geen werkelijkheid. Nog voelde hij in de uren van verzoeking bijna lijfelijk de aanwezigheid van die koperkleurige, als gepolijste vrouwen met hun prach tige regelmatige trekken, hun lede maten slank als de bloemenguirlandes waarmede zij zich omhangen hadden, hun stemmen donker en kelig als de luid geworden verlokking. -Het afgrijzen waarmede hij zich had afgewend van hun ontuchtig gebai-enspel had niet kunnen beletten dat hij op hetzelfde oogenblik de trilling van hun knieën, de roep van hun borsten, ,.tweelingen van een ree die onder de leliën weiden", de angst der mannelijke bronstkreten onderging. De zilte geur van de zee, vermengd met die van het bosch, van de karmijnen avondgloed, had hem bedwelmd. Hij had even moeten steunen op de sterke arm van Marti nus, en was er toen niet met een pijnkramp ook een schietgebed naar zijn lippen geweld, in zondige gedachten zou hij hebben toegestemd. Op de terugreis, toen Martinus al zijn kaarten reeds had opgeborgen, kwam Ciprianus er eerst toe, met zijn confrater over dit eiland te praten. Nergens", zei hij, heb ik zoo 'N SIERAAD AAN DEN WAND Wilt U eens zeer billijk, zóó fraai. Uw FAMILIEWAPEN geschilderd heb ben, vraagt U dan eens inlichtingen aan HERALDISCH ATELIER MARTEN N. DAMSTRA, Kapelstraat 46, Utrecht. Een betrouwbaar adres met honder den dankbrieven, ook uit Indië. Zegelringen en lakstempels met schitterend scherpe wapengravures

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl