Historisch Archief 1877-1940
Nö. 2848
De Groene Amsterdammer van 2 Januari 1932
Wetenschappelijke Varia
: l - |\ \?' _
Waarnetningskansen met een
Zenith'kijker
door Dr. P. van Olst
Een schietlood, en in het algemeen ieder stil
hangend voorwerp, wijst door zijn stand precies
aan in welke richting de aarde aan ons trekt,
n.l. de richting naar het aard-middelpunt. Deze
richting noemt men de verticale richting. Als men
nu deze verticale lijn naar boven verlengt, dan
snijdt zij, boven ons hoofd het hemelgewelf in
een punt, dat men het zenith noemt. Voor iedere
plaats op aarde is dat weer een ander punt van
den hemel.
Ben zenithkijker is een kijker, die zuiver verti
caal staat, dus nauwkeurig gericht is op het
zenith van de plaats op aarde waar de kijker
staat. Met dit instrument heeft men onderzocht
m hoeverre de vaste aarde zelf onderhevig is aan
eb en vloed.
Zooals men weet worden eb en vloed der oceanen
(dus van de vloeibare aardbestanddeelen) ver
oorzaakt door de aantrekkingskracht der maan.
Was de aarde geheel vloeibaar, dan zou zij in
? haar geheel de eb- en vloedverscbijnselen
vertoonen, die nu alleen de oceanen ondergaan.
? Reeds veel jaren geleden heeft Lord Keivin
(de in den adelstand verheven Engelsche geleerde
W. Thomson) bemerkt dat-de oceaangetijden iets
minder hoog waren dan uit de berekening zou
volgen als de aarde zelf volkomen onbeweegbaar
' was. Blijkbaar ging dus de aardoppervlakte zelf
ook iets op en neer door den maan-in vloed. Door
verschillende onderzoek-methoden heeft men reeds
nagegaan hoe groot deze vloedbeweging der
vaste aarde was. Daaruit volgde dat deze beweging
niet grooter was dan wanneer de aarde xjngeveer
even elastisch was als staal. De stevigheid der
aarde was dus geruststellend groot.
Maar op de Perkins Sterrewacht (Dalaware,
Ohio) vertrouwde men het zaakje niet geheel
en al. Men heeft er duizenden metingen geanaly
seerd, die over een vrij groot tijdsverloop gedaan
zijn op verschillende waarnemingsplaatsen. Daar
uit bleek reeds dat deze gegevens varieeren ia
verband met de plaats van de maan aan den hemel
op 't oogenblik dat de meting gedaan werd.
De secuurste manier om deze bepalingen te
doen is bet fotografeeren van de sterren die juist
in het zenith van een plaats staan. Dr. Ross heeft
indertijd deze methode gevolgd te Gaithersbury
(Maryland). Hij gebruikte een astronomische
kijker, die zuiver verticaal was opgesteld op een
zeer solieden betonnen basis, die een eind in den
grond was ingegraven om onwrikbaar vast te
staan. Met deze kijker fotografeert men den sterren
hemel van het zenith, zoowel als de maan hoog
aan den hemel staat als bij lage maan-standen.
Krijgt men dan volkomen gelijke foto's, dan heeft
de maan geen invloed; verschillen de foto's echter
doordat de sterren op de plaat verschoven zijn,
dan heeft de kijker blijkbaar niet onder alle
omstandigheden dezelfde richting gehad, maar
heeft iets schuin gestaan bij een der opnamen.
Blijkt er nu verband te bestaan tusschen de
mate van deze verschuiving en de maanshoogte
boven den horizon, dan is de Waarschijnlijkheid
groot dat de maan de ??schuldige is der
waarnemings-afwijkingen. Met bijgaande figuur is
dat misschien te verduidelijken. Stel voor het
gemak dat de aarde, ongehinderd door de maan,
een zuivere bol is, dan is voor de
waarnemingsplaats A de lijn A M de verticale lijn, dus Z het
zenith. Indien nu onder; invloed van de maan de
aarde vervormd wordt tot het gestippelde model,
aan de polen ingezonken, aan den aequator uit
puilend dan zal de kijker die bij A verticaal stond
(dus om zoo te zeggen rechthoekig op het aard
oppervlak was ingeplant) nu bij A ook nog recht
hoekig op dit aardoppervlak staan, waarin hij
immers onwrikbaar vast zit, maar daar het aard
oppervlak anders is gaan staan, wijst de kijker
in de richting B, dus niet meer naar de vroegere
plek Z. Uit de figuur zal. men zien dat de kijker
nu noordelijk van het vroegere zenith wijst. Nu
is het niet zoo eenvoudig om de waarnemingen
met de zenith-kijker te verwerken want er komt
een storende omstandigheid bij, die men echter
gelukkig kent. Dit is een verschijnsel dat ik vroeger
reeds in deze rubriek besproken heb, n.l. dat de
aardas min of meer wiebelt. In een periode van
428 dagen verplaatst de aardas zich zoodanig dat
de noordpool maximaal achtien meter verschuift.
Daarmee verschuift natuurlijk de geheele aard
oppervlakte, dus ook de zenith-opname van den
sterrenhemel. Te Gaithersbury moest men dus
eerst deze aardasbeweging in rekening brengen.
Toen men dit deed bleek echter dat er toch nog
afwijkingen overbleven en dat deze toenamen
naar gelang de maan hooger aan den hemel stond.
De afwijkingen waren inderdaad ook zoo als onze
figuur deed verwachten: -noordelijk.
Berekent men de zenith-afwijking voor het
geval de aarde uit staal bestond, dan zou de maan
geen grooter afwijkingen geven dari een honderdste
deel van een boogseconde. Maar in Gaithersbury
waren de afwijkingen veel grooter n.l. bijna een
tiende boogseconde, dus CTimaal grooter dan wan
neer de aarde uit staal bestond.
Onmogelijk is het niet dat de aardkorst
eenigermate te vergelijken is met het vel van een hond of
kat, dat we heen en weer kunnen halen over hun
ribben. Geologen waren toch reeds tot de meening
gekomen dat om de stevige aardkern een
halfbewegelijke overgangslaag lag tusschen de kern
en de aardschors. Het is denkbaar dat hierdoor
de vermelde aardschorsbewegingen mogelijk wor
den gemaakt.
Nadat de zenithkijker was overgeplaatst naar
Washington werden ook daar gelijksoortige waar
nemingen gedaan met resultaten, die heel veel
geleken op die te Gaithersbury. Opmerkelijk was
dat de afwijkingen iets anders waren als de maan
oostelijk van Washington stond, dan wanneer zij
westelijk etvan stond. Het kan zijn dat dit te
verklaren is doordat de aardkorst onder de Atlan
tische Oceaan een andere structuur heeft dan onder
het vasteland van N. Amerika, zoodat zij op de
maan-invloeden iets anders zal reageeren. Het zal
gewenscht zijn deze onderzoekingen op andere
plaatsen te herhalen, want geologen en niet minder
de astronomen baseeren hun waarnemingen op
de ligging van den waarnemingsplaats en als deze
blijkt te varieeren, moet iJ.en terdege deze variaties
kennen om hen in rekening te kunnen brengen.
Een aanwinst voor het
Mauritshuis
Da,nk zij een belangrijke gift der Vereeniging
Rembrandt en steun van particuliere zijde, kon j
het Mauritshuis de hand leggen op een der belang- !
rijkste schilderijen van Thomas de Keyser, het.'
hierbij afgebeelde portret van den vaandrig Loef \
Vredericx. '
In 1924 bezocht ik op een studiereis in Sowjet- i
Rusland het paleis te Gatrikjna. Dit wa^, na de i
gevechten en de vlucht van Kerenski uit dit paleis, \
keurig in orde gemaakt en het was een lust, er de ;
prachtige serie van tapisserieën van Cozet (1776),
de vele werken van Hubert Robert, de portretten ,
van Rotari en zooveel ander schbons te bezichtigen»,
alsmede de woonvertrekken der tsaren Paul I» i
Nicolaas I, Alexander II en Alexander III, die door-i
de zorgen van Makaroff in ouden staat waren her-',
steld. I
Dit paleis bezat een ongeloofelijk grooten voor.-;
raad schilderijen, waarvan ik het mee-rendeel f
mocht onderzoeken. Onder de werken, die er als »
onbekend te boek stonden, trof mij de beeltenis'
van dezen vaandrig. Het stuk gold reeds lang: als j
een der beste schilderijen der verzameling.
Menwist te vertellen, dat het het lievelingsstuk was
geweest van Tsaar Paul I (1796?1801), die het op
reis steeds bij zich had. '
Bij onderzoek bleek mij, dat het voorzien^was
van het monogram van Thomas de Keyssr, ,en
dat het bjveridien den datum 1626 droeg. Achter
op het paneel staat: Loef Vredericx, zoon van
V. I ist geworden Ano 1626 den ]5 August!".
Hieruit blijkt, dat de afgebeelde zich heeft laten
conterfeyten naar aanleiding van het feit, dat hij
vaandrig was geworden.
Eenigen tijd geleden kwam de schilderij in den
kunsthandel en onlangs kon zij in Amsterdam voor
het Mauritshuis worden aangekocht.
Het is een kunstwerk dat bijzonder goed gecon
serveerd is en zijn oude frischheid en kleurenpracht:
uitnemend heeft bewaard.
De vaandrig staat in een portaal met een vloer !
van witte en lichtroode tegels, vóór een deur, waar
boven het Amsterdarnsche wapen prijkt. Hij is op
zijn keurigst gekleed: een zeemleeren wambuis,
waarover een stalen halsberg en een witte kraag. ?
Zijn grijze broek en grijszijden mouwen, de blin
kend witte handschoenen en het blankgepoetste i
degengevest vormen tezamen met de groene sjerp
met gouden franje een prachtig en harmonieus ;
kleurenspel, dat nog verlevendigd wordt door het i
geel-wit-grocne vaandel, waarop in 't midden de
roode Hollandsche leeuw met een zwaard in de.
hand. De parmantige stand, het pittige gezicht van
den afgebeelde en de uitermate zorgvuldige doch
geenszins kleinzielige schildering verhoogen het
genot.
IVO]'"1. Dr. W. MA'A TIN