De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 9 januari pagina 1

9 januari 1932 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland Onder hoofdredactie van A. G. Josephus Jitta Redacteuren: L. J. Jordaan, F. G. Scheltema en M. Kann. Secretaris der redactie: C. F. v. Dam Keizersgracht 355, Amsterdam C. - Telefoon 37964 - Postgiro 72880 * Gem. Giro G. 1000 Opgericht in 1877 No. 2849 Zaterdag 9 Januari 1932 De Goudclausule van economisch standpunt bezien Inhoudsopgave op pa g. 20 r door Dr. Ph. B. Libourel De plotselinge val van het Engelsche pond heeft -fce onzent het vraagstuk der goudclausule wederom Actueel gemaakt. Voorop zij gesteld, dat de vraag of het mogelijk en goed is, zich bij overeenkomst te wapenen tegen ?de daling in waarde van buitenlandsch geld, een gansch ander karakter heeft, dan diezelfde vraag voor binnenlandsche verhoudingen. Alleen deze laatste vraag zal ik bespreken. Het is alleszins begrijpelijk, dat de waarde verminderingen van het geld, welke wij in ver schillende landen hebben waargenomen, doen uitaien naar een middel om, als ook onze gulden eens ?zoude dalen, onrecht en verlies te voorkomen. Iets anders is echter of dat middel thans te vinden is deze vraag beantwoord ik ontkennend en of het propageeren en aanwenden van zulke middelen, i.c. goudclausules, geen groot econo misch gevaar oplevert; ik meen dat dit wel het geval is. Het principieele in deze stof is de beantwoording van de vraag, of goudclausules ik neem nu een oogenblik aan, dat er goede te maken zouden aijn hare verdediging kunnen vinden in gronden van billijkheid. Men hoort betoogen, dat het de hoogste billijkheid is, dat een schuldenaar, die een geldbedrag moet betalen, welk bedrag bij het ontstaan der schuld gelijk in waarde was aan een bepaalde hoeveelheid goud, bij de kwijting van zijn schuld een even groote hoeveelheid goud, of hieraan op het tijdstip der betaling evenwaardig geld, moet voldoen. Men ziet gewoonlijk het eerst hetgeen het dichtst bij ligt. Bedoelde regel zou inderdaad een Nederlandschen schuldeischer, die vóór den val van het pond een vordering in ponden had, billijk behandeld hebben. Doch wij moeten verder zien dan het dichtst bij liggend geval. In hare algemeenheid acht ik de genoemde stelling voos. De stelling zoude alleen dan juist zijn, als het goud uit zich zelve een stabiele waarde had. Dit nu is allerminst het geval. Het goud ont leent zijn waarde in hoofdzaak aan de rol, welke het ten opzichte van het geldwezen vervult. Het is overigens volstrekt niet onmogelijk te noemen, dat de gouden standaard eerlang algemeen opge schort of afgeschaft zal worden. Hoe de waarde van het goud dan zal worden, kan niemand met zekerheid zeggen. Denken wij eens een oogenblik aan de algemeene afschaffing van den gouden standaard, doordat b.v. de voor standers van een indexstandaard (Irving Fisher, Keynes, Hnbricht) het pleit zouden winnen. Velen achten het waarschijnlijk het ligt ook voor de hand , dat het goud dan zeer belangrijk zal dalen. Onder zulke omstandigheden kan de koopkracht van het geld voor en na de afschaffing van den gouden standaard zeer wel dezelfde zijn gebleven. Zal het dan billijk z^jn, dat een schuldeischer, bij daling b.v. van het goud tot op 30 pCt. der tegenwoordige waarde, slechts in geld 30 pCt. krijgt van het geldbedrag zijner vordering? Nu ?weet ik wel, dat er voorstanders van de goudclau sule z,ijn, die hare werking in dergelijk geval wenscl^en uit te sluiten, doch dezulken kunnen zich zeker niet plaatsen op den grondslag van de billijkheid, vervat in genoemde stelling. Als de gouden standaard eens tijdelijk allerwege zoude worden opgeschort, zoude het best mogelijk zijn, dat het particuliere goud, doordat een angstige massa het zou gaan opkoopen, onredelijk in prijs zou stijgen. De koopkracht van het geld tegenover de andere goederen kan dan zeer wel dezelfde zijn gebleven. Zal het dan billijk zijn, dat een schuldenaar verplicht is zijn geldschuld af te doen met een misschien twee, driemaal hooger bedrag? Een ons allen bekend concreet voorbeeld moge ter illustratie strekken. In den oorlog werden in ons land de gouden tientjes gretig opgekocht voor ?17.50. Zou het ongeacht of er toen al dan niet inflatie van den gulden was, hetgeen de een aan neemt, de ander ontkent - billijk geweest zijn, als toen een schuldenaar van een geldschuld van ? 10.000.?deze met / 17.500.?had moeten vol doen? Een ander voorbeeld van binnenlandschen aard. Het Engelsche pond is ten opzichte van het goud met ongeveer 30 pCt. gedaald; de prijzen der goederen in Engeland zijn nog niet gestegen. Zou het billijk zijn, dat een Engelsche schuldenaar op dit oogenblik een schuld van / 10000 aan zijn landgenoot met ongeveer / 15000 zou moeten betalen. Op genoemde stelling, dat de billijkheid zou eischen dat altijd geld van gelijke goudwaarde zal betaald worden, als de goudwaarde was van het geldbedrag bij het ontstaan der schuld, kan het goed recht der goudclausule dus niet worden op gebouwd. Onlangs heeft Prof. Bordewijk een functie aan de goud clausule toegedacht van ander nut, dan men er gewoonlijk mede beoogt. Wij lezen: Het komt mij voor, dat wanneer de goudclausule algemeen ingang vond, het lichtvaardig prijs geven van den gouden standaard, gelijk in Engeland, niet moer zoo gemakkelijk zou plaats hebben. Want een, misschien onder bepaalde politieke invloeden gewilde verschuiving in vermogens en inkomens zou dan niet, of niet op groote schaal, worden bereikt. Er zouden geen bevoordeelde debiteuren zijn. Er zou geen schatkist zijn, die profiteerde van dezen vorm van staatsbankroet. Veel van de aardigheid zou er af wezen en daarmede zou de stabiliteit van het geldwezen zijn gebaat." Die aardigheid ware er toch gauw weer aan te brengen. Gelooft men nu inderdaad, dat een Staat, die uit bittere noodzaak, of opzettelijk uit politieke redenen of winstbejag, zijn gouden standaard afschaft, dan niet tevens de goudclausules ongeldig zou verklaren? Zooveel ervaring hebben wij nu toch wel opgedaan. Er is nog een andere vraag onder het oog te zien. Is het mogelijk een goud-clausule zoodanig te maken, te verscherpen, te verzachten, dat on billijke werking zoude worden voorkomen. Honderde jaren lang heeft men naar middelen van soortgelijke strekking gezocht, maar er geen gevonden. Men wane niet er thans in eens maar een te vinden. Al zulke middelen, bijv. met indexcijfers reke ning houden, een biUijkheidsbeslissing aan den rech ter opdragen, bij hypotheken met de waarde stijging van het onroerend goed rekening houden. zijn niet anders dan lapmiddelen, welke tot nieuwe voorziene en onvoorziene onbillijkheden zullen Viooltjes Voortreffelijk» chocolade in den vorm van viooltjes. Een specialiteit. RINGER5 Let op den naam f voeren, en tot tallooze processen aanleiding zullen geven. Met deze laatste opmerking blijf ik ook op economisch terrein: immers de groote kans op een proces is een factor van economischen aard, niet alleen om de belangrijke daarmede gemoeide kosten, maar ook om de daardoor veroorzaakte stremming in het binnenkomen van hetgeen men te vorderen heeft. In dit verband is ook van belang, dat goud clausules op zich zelve, welke .niet de kiem van een of meer processen in zich bevatten, te onzent waar daarvoor geen door de wet gegeven onder grond is kwalijk zijn te maken. Onlangs zette ik dit in een brochure in den breede uiteen. Een schuldeischer, die op een goudclausule vertrouwt, vertrouwt lichtvaardig. Een troost tegenover de vele daaraan verbonden bezwaren, is slechts te vinden in de omstandigheid, dat goud clausules door den Wetgever plegen afgeschaft te worden, als ze zouden moeten gaan werken. Voor den schuldenaar staat de zaak anders. Een schuldenaar zal met de mogelijkheid zij het niet groote waarschijnlijkheid rekening moeten houden, dat een goud-clausule werking zou hebben. Een deskundig of behoorlijk ingelicht schuldenaar, die zich niet in zoodanigen finantieelen toestand bevindt, dat hij alles wat hem wordt voorgelegd, moet teekenen, zal een goud-ilausule niet teekenen. Behalve de gevaren uit de clausule op zich zelve, zijn ook de dreigende processen afschrikwekkend. Ten slotte het allerbelangrijkste bezwaar togen het aanwenden en propageeren van goud clausules. Daarover zal ik zeer kort zijn. Het propageeren en aanwenden van goudclausules, vooral in moei lijke tijden, zooals wij thans beleven, wekt wan trouwen, het maakt de menschen angstig, waar door zij voor de gemeenschap en voor zich zelve nadeelige handelingen gaan verrichten. Er zijn in de geschiedenis inflaties en dergelijke aan te wij/en, welke alleen door angst zijn ontstaan. Het is mijne overtuiging, dat het propageeren van goudclausules meer beleggingsgeld op de vlucht slaat dan aantrekt. De massa-psychose is van uitermate gevaarlijken aard. Een voorstander in abstracto van goudclausules als Prof. lïordewijk, vooropstellende, dat onze gulden wat zijn g-oudbasis betreft, er nooit zoo goed heeft voorgestaan als thans, zegt, dat de drang naar goudclausules thans eigenlijk onzinnig is. Hij wijt dien drang aan een hooge mate van zenuwachtigheid, aan angst, welke het juiste oordeel vertroebelt en altijd een slechte gids is. Prof. liordeicijk acht, dat, wanneer wij de goede trouw van de Engelsche regeering moeten aanne men, er dan voor haar z.i. irrationeelen en ook op den duur voor Engeland zelve nadeeligen maatregel tot tijdelijke opheffing van den gouden standaard maar n verklaring is. angst. .Laten wij dit wel verstaan. Alleen vertrouwen in onzen gulden, en de tering zetten naar da nering, zal ons kunnen helpen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl