De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 9 januari pagina 18

9 januari 1932 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 De Groene Amsterdammer van 9 Januari 1932 N o. 2849 Engelsche Boeken Boekbespreking door E. Straat Staatsgevaarlijk comit door J. Greshoff «r. P David Garnett, The Grasshoppers Come. London, Chatto &Windus. Er wordt verteld, dat toen Joseph Cpnrad The Tale" had gepubliceerd voor velen, zijn schoonste verhaal een verrukte en natuurlijk rijke Amerikaan a tempo de boot nam en bij Conrad binnenviel met de vraag: ,,How in thunder did it come into your head?" Het hoeft ons geenszins te verbazen, dat de legende Conrad's antwoord niet heeft bewaard: de " vraag was ietwat rhetorisch en auteurs, die zoo vriendelijk zijn in ruil voor wat bewondering hun beroepsgehei men te verklappen, blijven zeldzaam. Toch kan ik mij voorstellen, dat menig ontvankelijk lezer zich gaarne de moeite van een reisje naar Londen zou getroosten om Garnett over The Grasshoppers Come" soortgelijke op heldering te gaan vragen als van Con rad verlangd werd. Garnett, een geboren verteller, die na zijn ouders, beide bekende letterkundigen, plechDavid Garnett tig te hebben beloofd zich nooit met litteratuur em.nimmer met uitgevers te zullen inlaten, voor den drangs des bloeds bezweek en al dadelijk zijn zelf-uitgegeven eersteling, het fa meuze Lady into FOK", bekroond zag, schepte er tot nu toe behagen in, onmogelijkheden op te disschen op een wijze, welke twijfel aan hun ?werkelijkheid buitensloot. Daarmede stal hij het hart van allen, wier geheim geloof, dat het de taak des kunstenaars is, ten behoeve van zijn medeschepsels wonderen tot werkelijkheid te her leiden, door geen critiek was te ondermijnen. Dit keer echter heeft Crarnett zich vierkant omgedraaid en een verhaal geschreven, dat regel voor regel klopt met de realiteit van '31 ? doch ons niettemin langs on naspeurlijke wegen terugbrengt naar de schoone dagen, toen wij met Sindbad en andere avonturiers door het rijk der verbeelding zwierven. Garnett vertelt hoe een rijke "weduwe met een vriend die op haar geld aast en den eenoogigen piloot Jimmy een recordvlucht onderneemt van Engeland oostwaarts over llusland en Midden-Aziënaar Sjarighai. De vlucht mislukt doordat boven het Altai-gebied een oliepijp bezwijkt en bij de noodlanding het vliegtuig wordt vernield. De weduwe en haar aan bidder verdwijnen spoorloos op hun tocht naar bewoonde streken; de achtergebleven piloot wordt van den hongerdood gered door een zwerm sprinkhanen en tenslotte door een Chineeschen legervlieger opgepikt. Dat is alles: een vliegtocht, zooals wij er zoovele in de krant hebben gelezen, een reeds alledaagsche noodlanding en de simpele ervaringen van een piloot die zich ook in benarde om standigheden weet te redden. Wat maar eenigszins naar romantiek zweemt is zorgvuldig geweerd; in de beschrijving der vlucht van Engeland naar Aziëzoekt men tevergeefs naar de obligate opsierende adjectieven, de noodlanding wordt in een halve bladzijde verteld en ook in het verslag van Jimmy's eenzame dagen in de woestijn is alle litteratuur zoek. Wat niet verhindert, dat wij ons al lezende voelen bekruipen door de stemming, waarin wij als kinderen raakten bij een mooi sprookje of een wild reisverhaal. Dat Garnett aan een minimum van technische details voldoende heeft om ons de cabine achter een 650 paards motor met ontstellende duidelijkheid te suggereeren, imponeert ons niet; wij zijn verwend genoeg, om ook het meester schap, waarmede het gebrul van den motor door enkele zinnetjes wordt opgeroepen zoo dat het ons bladzijden lang in de ooren dreunt, te stellen op rekening van een wel zeer Engelsche short-story techniek. Meer waardeeren wij, dat voor de eerste keer over een vliegtuig wordt geschreven zonder dat wij gehinderd worden door de opdringerige bewondering voor ons nieuwste transportmiddel, welke zoo vele vliegverhalen pleegt te bederven. Garnett heeft voor een vliegmachine niet meer respect dan voor een fiets: slechts het feit, dat de mensch zich eindelijk werkelijk in drie dimensies kan bewegen, is nieuw en van dat feit profiteert hij ten volle: wij voelen ons dalen en stijgen en niet alleen aan de dumpings merken wij, dat de mensch voor beweging in de ruimte eigenlijk ongeschikt is. Doch de clou van het verhaal zijn de sprinkhanen. Zij staan tegenover den eendekker met zijn Jaguar-mo tor als natuurproduct tegenover menschenvinding. Een korte beschrijving van hun aard en levenswijze omsluit de vliegtocht en Jimmy's eenzame nood als een ring die het geheel ver heft tot een symbool, te sinister om het te ontcijferen. Maar in de eerste ? plaats zijn zij voedsel voor den uitgehongerden Jimmy, sappige insecten die gebraden naar kreeft en garnalen smaken en hem door zijn onmatigheid stevige buikpijn bezorgen. Jammer, dat ze er zoo walgelijk uitzien met hun akelig groene lijven en hun ver draaide paardenkoppen; jammer voor al, dat er zoo veel zijn. Zij komen in scharen, in drommen, in horden en volksstammen, zij vallen als een groene sneeuwbui uit de verduisterde lucht en bedekken alles met een wriemelende, zoemende laag. Zij krui pen in Jimmy's mouwen, in zijn hals, zijn ooren en zijn neusgaten, tot hij er van walgt, in den stuurstoel van het vliegtuigwrak klimt, de motor aanzet en de sprinkhanen met de schroef tot moes maalt. Dat zijn grootsche bladzijden, te onvergetelijker door hun kostbare humor: Jim my vecht tenslotte voor zijn leven, ma.ar de arme sprinkhanen weten van niets, zij zijn thermotropiscli, ge dwongen, zich naar olko lichtbron te bewegen en zonder liet schaarsche wa ter in de uitgedroogde rivierbedding, waar Jimmy zijn noodlanding maakte. kunnen zij niet leven. . . . De Vertalers. Er is een Comitévan Actie in zake Letterkundige Vertalingen opgericht. Een cht comitémet een voorzitter, een secretaris en dat vergaderingen belegt. De ervaring der eeuwen leert, dat er door een comiténog nimmer iets, hetzij goeds of slechts, op eenig gebied is tot stand gekomen. Zij komen alleen op om aan eenige menschen die een beetje bang in het donker zijn de gelegenheid te geven in het licht der journalistieke be langstelling te treden. Verder werd ter glorie van alle comité's dat klassieke lied gemaakt van: Zij dronken een glas En deden een plas En lieten de zaak zooals die was. Het Comitévan Actie, etc., en voornoemd, is dus van geen enkel belang. Men lacht er om en gaat verder. Maar (3e zaak waarvoor het zich nutteloos druk maakt verdient wel even aandacht. Er wordt in Nederland ongelooflijk veel vertaald. Er wordt zóó veel vertaald, dat de inheemsche littera tuur er door verduisterd wordt. Wan neer men ..Het Nederlandsche Boek in 1932" de jaarcatalogus der vereenigde uitgevers ziet dan duizelt men van al die vertalingen. En wanneer men zijn duizeligheid weet te overwinnen en men bestudeert eens op de keper dat jaarboek van nu en van vorige jaren, dan ziet men, zonder verbazing, maar niet zonder een zekere beklemming des harten. dat daarin, tusschen al die titels van vertalingen nooit de werkelijk groote boeken, dat in de lijsten der auteurs, zelden de namen der werkelijk groote schrijvers voorkomen. Uit het Engelsch wordt veel ver taald. Maar de naam van James Joyce heb ik nooit op een Neder landsen boek zien staan. Ulysses" bleef onvertaald. De naam van Aldous Huxley herinner ik mij ook niet, een vernederlandsching van Point counter Point" is mij niet bekend; Virginia Woolf .. . Katherine Mansfield. . . . ? Ik geloof dat na het succes van de film Der Blauen Engel" de oorspronkelijke text van Heinrich Mann vertaald is. Of er verder van dezen auteur van zijn hoofdwerken iets in onze taal te lezen is, lijkt mij twijfelachtig. Met het Pransch is , hetheelemaalmis. Noch Barnabooth" van Valery Larbaud, nqch Les Faux Monnayeurs" van AndréGide, noch Un Homme Heureux" van Jean Schlumberger bestaan in het Neder? landsch. Allén oase in de woestijn .?is n deel van Les Thibaud" door Hoger Martin du Gard verdietscht. Bij dat eene deel is het ook gebleven. En met een benijdens waardige zielsrust laten de Neder landsche uitgevers die twee poignante meesterwerken van Martin-Luiz Guzman: D^ Adelaar en de Slang" en In de Schaduw van den Caudillo" in het Spaansch blijven. Met de strenge methodiek, welke aan iedere vaderlandsehe arbeid eigen is. gaan onze uitgevers altijd en prin cipieel aan de werken van den eersten rang voorbij. Waarom? Omdat zij hun publiekje kennen, l'ilgevers al willen zij er zich soms wel eens het air van geven zijn goeii philantropen. Zij geven uit om inkom sten te kweeken. En zij weten, als goede zakenlieden, geleerd door de ervaring der eeuwen, dat in Ne derland geen liefde voor de grootheid bestaat. Geen comitéter wereld kan de fundamenten van ons volks leven anders praten. De Nederland sche samenleving, zoo prat op zijn mechanische perfecties, berust op het ITniverseele Middelmatisme. En wie daaraan tornt, tornt aan het bestaans recht van ons Vaderland. Het aardige bewijs voor deze stel ling zien wij hierin: een der des kundigste mannen van het Comit van Actie in zake Letterkundige Ver talingen, de volijverige, de excellente heer M. J. Premsela, vond dit jaar een Alkmaarsch uitgever bereid om een Fransche roman in vertaling ter markt te brengen. En welke roman koos de heer M. J. Premsela, dien ik ken als een bodemloos vat vol goede bedoelingen? Climats", Messieurs, Clirnats" het Meesterstuk der Middelmatigheid van den com pilator Maurois, den lieveling van den Europeescheu Middenstand van Lezendcn. Dit boek, het type van een faux chef d'ocuvre, mediocre van het begin tot het einde, mondainerig, hopeloos leeg en hopeloos burgerlijk; dit werkje, dat niets representeert en in de Fransche litteratuur geen plaats in neemt, liet de heer M. J. l"re i sela, die de schooljeugd op Aveline wil vergasten, aan het Neder landsche publiek voorleggen. En dat terwijl tientallen boeken van essen tieel belang ons onthouden blijven. Van Gide bracht een Nederlandsen. uitgever een boek. Zijn minste, zijn tamste: La Symphonie Pastorale", waarin Gide slechts in zeer geringe mate Gide is. Een overzetting van Les Nourritures terrestres", door niemand minder dan Mr. M. Nijhoff, vond gén uitgever, en ligt nog steeds in manuscript ! Dit alles zijn feiten en geen fantasiën. . . . Onder de honderdtallen vertalingen in Nederland komen de werken van oprecht belang zoo spo radisch voor, dat men in de vak kennis der uitgevers geloovende zonder overdrijving mag concludeeren tot een stelling als hierboven werd geponeerd: allén en uitsluitend het middelmatige heeft in Nederland ver koopskansen. Nu vraag ik mij alleen maar af: wat meent de man die Climats" liet vertalen met zijn comitéte kunnen doen? Meer hiërarchie in de middel matigheid brengen? Zelfs al zou hem dat briljant gelukken dan nog lijkt mij dat een kinderachtig bedrijf. Of heeft hij de ambitie Nederland op te heffen uit de illuzie, dat het bezit van prima sanitaire inrichtingen en van de grootste sluisdeuren ter we reld, het toppunt van beschaving beteekent? Als dat zoo is. dan staat hem. arme kerel, een verschrikkelijke .teleurstelling te wachten. Laten wij ons er voor hoeden die te deelen. /elfs de beste koe kan niet meer melk geven dan zij heeft. En het is volgens de traditiën, door do tijden geheiligd. dat de Nederlanden, met een voor zichtigheid, welke nog altijd de moeder van de porcoleinkast is. en opdeteenen, om geen slapende honden wakker te maken, liini/n al het Buiten Gewone, !(in;/s al het boven d.e normale maat uitstekende, heen gaat. Men is een slecht Nederlander wanneer men pro beert de bovengenoemde traditiën aan te tasten, allén of in comitévorm.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl