De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 23 januari pagina 12

23 januari 1932 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 De Groene Amsterdammer van 23 Januari 1932 No. 2851 Zelfvernieuwing en routine door Albert Heiman BIJ UWEN WtJNHANDELAAR -EN IN UW RESTAURANT: CHAMPAGNE KRUG&CO " REIMS ' IN KWALITEIT AAN DE SPITS! Johan Fanricius: Komedianten f' ' trokken voorbij 1) In het afgeloopen jaar heeft Johan Pabricius Sf- twee romans geschreven: Venetiaansch avontuur" en Komedianten trokken voorbij". Het zijn beide vrij uitvoerige boeken, en de roman daarvóór, van 1930, was zelfs zeer uitvoerig, zoodat de * -. schrijver, afgezien van alles, met zijn laatste werken een buitengewoon groote werkkracht bewijst, veel grooter dan wij van de meeste Nederlandsche literatoren gewoon zijn. Fabricius is niet gepreoccu peerd, bekommert zich niet om theorieën, stroo mingen of modes, gaat rustig zijn gang en schrijft precies naar het hem in de zin komt. Hij schrijft -.:. veel omdat hij een levendige fantasie heeft, en hij schrijft doorgaans goed, omdat hij het métier i kent en een groote routine heeft. Maar met dat al is zijn werk zeer ongelijk van kwaliteit. Men kan het zich nauwelijks voorstellen dat tusschen ,,Mario Ferraro", een poëtische, harts tochtelijke roman van groot formaat, en tusschen Komedianten trokken voorbij", een boek van soortgelijke kwaliteiten, het luchtige magazine prulletje geschreven werd dat Venetiaansch avon tuur" heet. Het wijst op virtuositeit en wellicht ;, ook op noodzakelijkheid des broods, maar het komt de geheele schrijverspersoonlijkheid toch niet ten goede. Terwille van zijn betere boeken zou Fabricius het maakwerk met de mantel van het pseudoniem kunnen bedekken. Ook Zola schreef tusschen de bedrijven door lorren, waarvoor hij wijselijk zorgde dat ze niet op zijn naam kwamen te staan; en niet iedereen kan zich de luxe van Flaubert veroorloven. Bij de lezing van Komedianten trokken voorbij" is het echter een beetje spijtig te weten dat de tekortkomingen welke men in dit boek aantreft, gevolg zijn van de kwaliteiten, waardoor een luchtigheidje als Venetiaansch avontuur" zich zoo gunstig onderscheidt van dergelijke amusante revue-lectuur. Immers het eerste gedeelte van de levensgeschiedenis van het komediantendochtertje, dat in Todi werd achtergelaten, had iets scherper, iets praegnanter kunnen zijn, en zou dan meesterlijk geweest zijn. Nu is het alleen maar virtuoos, knap en boeiend. De schrijver was tevreden met de hoofdpersonen geslaagd" te maken, op soortgelijke wijze als de hoofdpersonen uit Venetiaansch avontuur" dat zijn. Maar duide lijk is het, dat zijn bedoelingen dieper gaan, ver strekkender zijn, dat hij wel degelijk het beste en mooiste wil zeggen, wat men in de romankunst vermag te zeggen, en dat hij het tenslotte ook wel kan en altijd zou kunnen wanneer hij zich daar ernstig de moeite voor gaf. De meeste van onze jongere romanschrijvers zijn téangstvallig, be zwijken aan de zelfbestaring; bij Fabricius is het juist andersom, hij gaat met iets te groote onver schilligheid zijn gang, in de meening dat er onder de twintig boeken die hij maakt meer kans is op twee meesterwerken, dan onder de drie boeken die anderen in overgroote angstvalligheid produceeren in dezelfde tijd. Het zou voorbarig zijn een definitief oordeel, te geven over Komedianten trokken voorbij", daar het wordt aangekondigd als het eerste deel van een trilogie waarin de levensloop van de hoofdpersoon Marietta zal worden voltooid. In ' dit eerste deel zal veel nog een preludeeren wezen, en zeker is Fabricius er reeds in geslaagd van Marietta een duidelijk geteekende, zuiver ge concipieerde en boeiende gestalte te maken. Er is nog meer. Het vermogen om verschillende levensatmosfeeren te schilderen en te suggereeren, gelijk wij dat in Mario Ferraro" reeds konden bewon deren, toont de schrijver nu ook in zijn nieuwste boek. Hoe volkomen anders is Marietta's leven later in het klooster, nadat zij de herberg van Vacca, haar eersten pleegvader heeft verlaten; hoe prachtig is de rustige donkere atmosfeer van het huis van den bisschop weergegeven, en daarna de troebele ietwat smerige omgeving waarin Marietta haar eerste huwelijksjaar slijt. Na dit alles is haar vlucht niet alleen een prachtige wijze om liet boek af te sluiten met dezelfde sierlijke kromming als waarmede het, begon, maar het is tevens een noodzakelijkheid waaraan geen lezer na al het voorafgaande meer kan twijfelen. Het innerlijk ts schetsen van 7,ulk een jong komedianten-kind dat eerst in een vulgaire omgeving terecht komt, en later in gaandeweg groeiende complicaties geraakt, is iets zeer moeilijks, dat alleen kan slagen onder de handen van een volleerd meester. Dat het onder die van Pabricius slechts ten deele gelukte, zal niemand verwonderen; maar hij heeft reeds meer gegeven dan wij hier gewend zijn. Sterker en af geronder wist hij de zoo sympathieke en menscheltjke gestalte uit te beelden van den bisschop, die als een echte oud-Italiaansche prelaat naar een renaissancistische synthese zoekt tus schen dat wat des geestes is, en de nooddruft des lichaams. Het is een prelaat, die niet huichelt, zeer goed weet dat hij geen heilige is, maar die zichzelf ook nooit vergeet, zich beheerscht, edel moedig is, en die edelmoedigheid slechts verliest wanneer ook hij bezwijkt in de erotische hypnose. Iets van de sfeer van Casanova's mémoires is met Marietta geslopen in het paleis van Monsignore, en feitelijk in heel Todi. Waarschijnlijk heeft Pabricius veel geleerd van den grooten amoureuzen fantast; en hij had bij slechteren in de leer kunnen gaan. Wanneer de beide komende deelen van Marietta's levensgeschiedenis op gelijke hoogte zullen staan als Komedianten trokken voorbij", dan zal onze literatuur een trilogie rijk zijn, die eenig is in de Nederlandsche romankunst, en die zeer zeker bijzondere onderscheiding, verdient. Anton ('ooien: De goede moordenaar 3) Gooien doet in vruchtbaarheid niet onder voor Pabricius; ook van hem zien wij met zekere regel maat de eene roman na de andere verschijnen, zonder dat deze werken echter iets bezitten van de opvallende gebreken, noch van de opvallende kwaliteiten van Fabricius' boeken. Gooien is in tegendeel een schrijver die zich in zoo hooge mate gelijk blijft, dat men feitelijk het volste recht heeft te spreken van eenzijdigheid en beperktheid van talent. En men is geneigd te zeggen, dat al het gefaalde van Fabricius bij elkaar toch meer waard is dan het schijnbaar volmaakte en geslaagde dat (Joolen geeft, omdat dit laatste uitzichtloos is. niets meer belooft dan liet onmiddellijk geeft. Op dt- wijze van zijn laatste vier romans voort gaande, zal Gooien er nog veertig kunnen schrijven, die geen van alle ongeslaagd zullen zijn, en ge durende zekeren tijd nog een grif lezerspubliek zullen vinden, totdat. . . . Neen, er valt over het publiek werkelijk niets te voorspellen. Het publiek is wonderlijk, het heeft nooit ge voeld voor de afwezigheid van werkwoorden bij Ary Prins, het heeft steeds de grootste afkeer getoond voor de syntactische eigenaardigheden der expressionisten, het schreeuwt moord en brand over de gewaagde metaforen van sommige moder nen en over de gewaagde denkbeelden van sommige antieken, maar het toont een kennelijke voorliefde voor de kunstmatige dialect-conglomeraten, die gebruikt worden door Styn Streuvels, Herman de Man of Antoon Gooien als panacee voor locale boerenkleur. Dat rare taaltje, want zelfs de dialect-kenner vindt dit zoogenaamde idioom dat door niemand gesproken wordt iets geks zou nog een documentaire waarde kunnen hebben. wanneer het uit naturalistische oogmerken werd aangewend om precies weer te geven hoe de boeren in een gefingeerde streek spreken, en desnoods hoe ze denken. Maar neen, het wordt bij Gooien ook gebruikt om te laten zien hoe de auteur zélf denkt, die tocli waarlijk geen boei' is en op zijn dorpsgenooten niet bepaald de kijk heeft van een dorpe ling. Dat taaltje wordt ook gebruikt om gecom pliceerde schrijtVJnnen te maken en ingewikkelde beschrijvingen te formuleeren. Het maakt dat men dikwijls een zin tweemaal moet overlezen om te verstaan wat de schrijver zegt. en dat men die zin eerst in zijn gedachten heeft te vertalen in behoorlijk Hollandsen. Dat zooiets nesthetisch f genot in welke vorm dan ook in hooge mate « belemmert, om niet te zeggen onmogelijk maakt, is duidelijk. Stellig verliest het werk van Antoon Gooien daardoor meer dan het aan locale kleur" wint. Het verliest proportie, het verliest de be koring die uitgaat van alle klare, zuivere, vast geformuleerde taal. i Een boek als ,.De goede moordenaar" doet dit taaltekort levendig betreuren, omdat daardoor nog andere tekorten in de hand gewerkt worden en bepaalde deugden niet voldoende tot hun recht komen. De stof en de opzet van De goede moor denaar" is uitstekend, sommige karakters, en vooral het uiterlijk van sommige gestalten weiden heel scherp gezien, het dramatisch conflict is zuiver gesteld, maar er ging heel wat onder in dorpspraat en dorpsgedachten. Alsof sommige uiterlijkheden documentair werden, maar ten koste van allerlei wezenlijke dingen die nu hoege naamd niet tot hun recht kwamen. Daar hebt ge de goede moordenaar zelf. Wij weten niets van de beweegredenen van zijn moord. wij weten niets van een mogelijke ommekeer in de gevangenis; hij is alleen de goede moordenaar omdat zijn kindsche vrouw hem zoo is gaan noemen, en wanneer hij terugkomt in zijn dorp krijgt men hem even vaag en onontward te zien als voorheen. Hij lijkt wel een schema van zichzelf. De kluizenaar die onderkomen biedt aan het kindsche vrouwtje is heel wat scherper geteekend in zijn doen en laten, maar ook van hem komen wij de geheimste beweegredenen niet te weten. Hij handelt uit een vaag soort van goed-zijn, hetgeen ons iets zou kunnen zeggen wanneer wij genoeg .' afwisten van zijn verleden. Maar terwijl hij nu uit een nevel te voorschijn komt, en aan het slot van het boek weer in diezelfde nevel verdwijnt (van welke omstandigheden hij als literaire verschijning in hooge mate profiteert) laat hij ons geheel en al in het onzekere over zijn deugd of ondeugd, zijn tweestrijd of gemakzucht. Waarom is het kindsche vrou wtj e feitel ij k de meest reëele persoon geworden ? , Omdat zij kindsch en onnoozel is, en zichzelf noch anderen van haar daden rekenschap behoeft te geven, /ij is altijd dupe. nooit handelende persoon. ~< Het locale taaltje is weinig geschikt voor psy chologische analyse. Het is alleen teekenachtig; en zoo zijn al deze gecompliceerde personen met hun duistere, broeierige, hevig tot ontlading ko mende instincten enkel teekenachtig gebleven. De schrijver laat zien hoe curieus ze doen zonder zich een oogenblik erom te bekommeren dat zij zelf zoo ontzaglijk curieus zijn. Goolen's goede kwaliteiten vindt men het meest in zijn uitbeelding van het kind dat de goede moordenaar heeft te adopteeren bij zijn terugkomst uit de gevangenis, en dat sterft als een soort van oud-testamentisch zoenoffer voor de misdaden van zijn ouders en pleegouders. De schrijver laat vermoeden dat dit kind voor den kluizenaar ook de verlossende idee vertegenwoordigt. Itij laat het slechts vermoeden en heeft het met al zijn locale kleur niet duidelijk uitgesproken. Het werk van Gooien vertegenwoordigt een ver schijnsel, dat De goede moordenaar" mij meer dan ooit betreuren doet: een talentvol en ijverig schrijver die zijn beste kunnen opoffert en ten gronde laat gaan aan een hobby. De vermeende locale kleur is zooiets als karmijn van Talens voor een schilder of een Parker-vulpen voor een schrijver. J iet is maai1 een dom middel dat je ge bruiken kunt of niet, en dat alleen maar waarde krijgt door het heel erg goed te gebruiken. Wanneer een bepaald effect bereikt wordt ten koste van zooveel andere dingen, scherpte van teekening, variatie van onderwerp, grootere ruimtelijkheid, dan is het wel heel erg duur betaald. En een schrij ver die ten koste van een geheele verbeeldings wereld de Nederlandsche literatuur wil verrijken met een stel heel erg uniforme Pi'el-boeren. gelijkt zeil' wel op cm goede moordenaar, een veel te goede zei f-moordenaar. 1) l'ttijtii'c /.fofifilfj. 'x-(>/'tirenhiit'i<'. '2) l'itijtn-c Xijyh en run Dititinr, liolfcrdinn

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl