De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 23 januari pagina 5

23 januari 1932 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2851 De Groene Amsterdammer van 23 Januari 1932 Verzen door Joannes Reddingius Gedichten door Jac. van Looy f1884?1925 j, A. W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V. Leiden, 1932. Uit de rijke verbeelding van een groot, levens echt kunstenaar zijn deze gedichten ontstaan. Zijn opgaan in het visioen doet hem leven in kleurige droomen en in hem is het verwonderlijk klinken van de muziek, die waart door zijn hart. Zijn woorden zijn dragers van zijn edelste ont roeringen. Dan komt het opschrijven met teeken krijtje of pen. Daar staat nu het gedicht kloek op het blanke papier en vele van die gelukkige oogenblikken van zingend, beeldend scheppen mocht hij kennen en door de jaren heen werd de verza meling grooter. Nu eens voegde hij grootere of kleinere lyrische stukken in zijn Zebedeus", dat schoone boek van visionaire avonturen, dan weer zond hij, soms na jaren, verzen naar tijdschriften en zóó werden die lyrische ontboezemingen bekend en wist men: Jacobus van Looy, de Nederlandsche schilder, etser, de machtige realist, de fijnzinnige droomer, de groote prozaïst, was Dichter. Om het dichterschap was hij vaak verheugd. Hij had het groote voorrecht open te zijn voor het werk van anderen en spontaan kwam zijn opwekking tot de toen jongeren van maar hard te werken. Van Looy zelf heeft met inspanning van zijn beste krachten hard gewerkt en had een schijn van licht om zich heen. Hij behoort door de macht van zijn kunnen tot de beste Tachtigers. In den eersten jaargang van ,,De Nieuwe Gids" begon hij te schrijven; de gedichten Herfst" en Herinnering" ontstonden in 1884. Soms gebruikte hij toen het pseudoniem A. Brouwer en dit pseudo niem werd vooral beroemd door zijn Nacht cactus". De herinnering aan zijn gedichten, in maandschriften en weekbladen opgenomen, bleef bij velen bestaan en het gemis van een bundel werd gevoeld. Van Looy's Proza is een wereld van warmte en fijne menschelijkheid. Niet om het verhaal gaat het, maar om de beschrijving, om de beelding, om het gevoel, om de Schoonheid. Men kan er van ge nieten, als het stil is om ons heen en in ons zelf. Dan is men lezend op reis en doet verwonderlijke tochten; men staat opeens in zijn wereld en ziet de dingen met zijn geoefend schildersoog, als men zich geheel heeft overgegeven en enkel schoonheid wil vinden. Ik denk aan Een dag met sneeuw", door hem in Venetiëbeleefd, een heerlijk stemmingsbeeld: En vanuit de wijde portieken der kerk suisde een zachte, weeke muziek. Een enkele kerkganger uitgaande van den mond der kolonnaden, ontrustte een oogenblik die onverstoorbare witheid en verdween vervolgens in het rossige duister der portieken. Alleen een kleine, gekromde man bleef daar voor den ingang der kathe draal de sneeuw wegvegen, als een vlek uitgewasschen sepia; met witte sneeuwvlokken op hoofd en schouders als gespaarde lichten op een kantig begonnen aquarel; met een langen bezem, als een snelle penseelsliert vol ivoorzwart zich lossend op de sneeuw, den gansenen morgen lang...." Dat uitbeeldende, dat schetsen met meesterhand, vindt men in zijn gedichten terug en in die verzen is altijd het droom-wevende: LA MANCHA (in den trein) Reus Nacht sloop drensend heen voor 't heroïeke Lans-lichtend dagen van den schoonen, vlotten Richtenden Dag. Wat macht zou kunnen knotten Het rond en stralend schild, het nooit oblieke. O, Ridderschap ! Daar, onder 't roode krieken, Verschijnt weer 't oord van de'eedlen Don Quijote, Waar lang gelee, mijn onvermoeide, zotte Jeugdvoeten gingen door stof als van brieken. O, Ridderschap, na zooveel jaren dolens ! Heb ik ook voor mijn liefde niet gesloofd, Geleden en onwankel haar geloofd ? O wederzien, vreesloos peilen in droomen Verwonnen, onverwonnen wederkomen O, 'oud visioen, bloedig gezicht van molens ! Juist in dit gedicht zien wij van Looy als onover wonnen strijder, ongedeerd en kennend het oud visioen. Ook beeldjes uit eigen verre jeugd wist hij vast te leggen in 't lied en in die woorden van zang trilt zijn verteedering om dankbaarheid, die bleef. Paniek bij den Landstorm Terkcning door B. Vlijmen De zevenklapper van Albarda Van 1892 is zijn sonnet Middeleeuw", met dit eind: 't Ruim rookt', 't goud smeuld', de Maagd het Hart hield En 't stormde al in eenen ren van rood.... (bloot... Op zijn reizen door vreemde landen, over vreemde zeeën, komen de zangen in hem op, als hij in zijn eenzaamheid denkt aan wie leven ver van hem. Tusschen waken en droomen, als de geest zoo helder is, is denken en zingen zoo schoon. Onder de ree-Marseille dichtte hij: Wonderlijk is 't in 't holle van den nacht, Plotsling te denken aan zooveel beminden; Als in de duistre wereld van de winden, 't Zwalpe element ligt met gebonden kracht. Dan komt verrijzen er een droom'ge pracht; Waarin zich al wat ver is weer laat vinden: De handen, de gelaten der beminden, Als in een gloed van lage kaarsen, zacht. . . . Ook zijn daar verzen uit latere tijden, vol blijheid om 't vlinderschoon der dingen", verzen ook vol herfstgloed der blaêren, vallend als een sneeuw van roode vlokken. . . . Dan is opgenomen de bekende Ode aan lleiiibrandt", dat veel-kleurig visioen uit roemrijk*! tijden, toen 's Lands hart stond wijd en open", en het machtige Amsterdam wemelde van uitheemsch volk. Ik verbeeld mij, dat Bredero verzen als deze zou hebben toegejuicht. Wij mogen Titia van Looy?van Gelder, 's dich ters vrouw, dankbaar zijn, dat zij deze schatkamer voor ons heeft geopend. Zijn Gedichten" zijn nu voor ieder te vinden en zijn vele vrienden zullen er blij om zijn. . . . Het boek is fraai uitgegeven en bevat een portret van den Dichter door Willem Witeen, van 1891, en een zelfportret inkleur, geteekend in 1927. Een der deskundigste mannen van het Comitévan Actie in zake letterkundige vertalingen de heer MARTIN J. PREMSELA, vond dit jaar een Alkmaarsch uitgever bereid om een Fransche roman in vertaling ter markt te brengen. En welke roman koos de heer PREMSELA? C L I M A T S" van ... MAUROIS! Dit boek ... liet de heer PREMSELA ... aan het Nederlandsen publiek voorleggen". J. GRESHOFF in DE GROENE AMSTERDAMMER" v. 9 Jan. '32 A T M O S i' K K E W - In iederen Boekhandel f 3.5O

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl