Historisch Archief 1877-1940
No. 2852
De Groene Amsterdammer van 30 Januari 1932
19
Uit het kladschrift van Jantje
Croquante
door Alida
En nu worden de ossenlappen en
de rosbief allemaal duurder, hebben
ze me verteld en het begon voor ons,
pensionhoudsters, eindelijk een beetje
goed te worden met die behoorlijke
prijzen, zoodat je niet meer alleen
voor de belastingen werkte. Meneer
Stanislafski heeft me uitgelegd wat
er achter zit. Niets anders dan de
boeren van meneer Colijn, zegt hij.
Die krijgen zoo goed als niets meer
voor hun koeien, omdat er te veel
Deensch en bevroren Argentijnsch
vleesch ingevoerd wordt en waarom
mag dat niet meer ingevoerd worden,
dat vraag ik maar? Ik heb het mijn
betalende gasten altijd voorgezet en
zij hebben het altijd voor eerste klas
inlandsen versch vleesch opgegeten
en is er een ooit minder door gewor
den? En ik maak me sterk dat als
ik ze gezegd had: dat is van een
koe uit dat land van die zwarte voet
ballers die ik met de Olympische
Spelen hier op kamers heb gehad",
geen van allen het zou gelust hebben.
en al dien tijd hebben ae er m gesmuld.
Paardenvleesch heb ik ze nooit laten
eten en niet om het een of ander,
want het paard is een edel en zindelijk
dier, heb ik altijd geleerd, maar
omdat het vleesch van het paard
donkerder is dan van de koe en dat
zouden de dames en heeren direct
gemerkt en het in de buurt verteld
hebben en dan zou de dame van
schuins hier over, die met der kennel
die alweer gejongd heeft, volgens
Leencroquetjes
Zevenboom
tje, het bij iedereen hebben
rondgebazuind en zoo mijn naam op straat
hebben gebracht.
Maar, zei ik tegen meneer Sta
nislafski, als er geen vleesch meer
ingevoerd wordt en het inlandsche
vleesch wordt duurder, dan wordt
er toch ook minder van dat vleesch
gegeten of denken de heeren in den
Haag soms dat het er wel af kan bij
de menschen die nu al op een houtje
bijten?
- Mevrouw, zei hij, u spreekt als
een boek over de economie, zoo ver
standig. En dan de tusschenhandel
dien u niet moet uitvlakken. Als
het vleesch bij den boer een dubbeltje
meer gaat kosten, legt de grossier
er twaalf centen op en de kleine
tusschenhandel nog een stuivertje er
boven op en dan komt nog de slager
en maakt er een rond getal van,
zoodat van het dubbeltje dat de boer
meer denkt te ontvangen, er twee
gemaakt worden en daardoor gebeurt
wat u zei: de menschen gaan minder
vleesch eten en worden meer vege
tariër. Maar omdat er minder vleesch
wordt ingevoerd, verdienen de expedi
teurs en de reederijen en de sporen,
die het vleesch vervoerden, ook minder
en het personeel zal loonsverlaging
krijgen of de keien opgaan zoodat de
werkloosheid vermeerderen zal en
denken ze soms in den Haag, om uw
woorden te gebruiken, dat de
werkloozen lederen dag hun biefstukje
gebruiken en bij hun twaalf uurtje
nog een warm karbonaadje? En er
zullen ook slagerknechts op straat
komen en al die nieuwe werkeloozen
zullen minder uitgeven voor hun
eten en hun kleeren en schoenen en
de huisbaas langer op zijn huur laten
wachten en die zal een keer minder
naar de bioscoop gaan en er zullen
dus na afloop van de film minder
biertjes en minder grocjes gedronken
worden en er zullen dus kelners op
straat komen en het aantal werkloozen
zal alweer vermeerderd zijn. En de
belasting zal natuurlijk nog meer de
hoogte ingaan, omdat er op alles te
kort zal komen en de boer die een
dubbeltje per pond voor zijn koe
meer ontving, zal twee dubbeltjes
per pond meer belasting moeten be
talen en zelfs de deurwaarders zullen
er schade van ondervinden, want zij
zullen meer exploiten moeten uit
brengen en dus meer aan hun schoeisel
slijten en dus duurder uit zijn, want
zij worden niet meer per executie
betaald.
Houd u maar op, zei ik tegen
meneer Stanislafski, want als u zoo
doorgaat, blijkt het nog dat er straks
niemand meer iets zal overhouden.
Och, och, wat is de economie toch
een moeilijk vak.
Ik weet wel dat de menschen
vroeger minder verdienden, maar mijn
moeder deed met de acht gulden
die mijn vader haar gaf hij ver
diende er twaalf, maar hield er vier
van in zijn zak meer dan nicht
uit de Commelinstraat met de zeven
tien die zij van neef in haar handje
krijgt en wie weet wat hij nog weg
houdt, want zoo zijn de mannen.
Eerst ik en dan nog eens ik en dan
als er nog wat overblijft, voor het
gezin. En was de pret die wij in dien
tijd hadden zooveel minder dan die
van Leentje on haar jongen van de
stadsreinigirig ? Zij zijn nu zoo ver
wend dat als ereens een film gaat
die minder mooi is, de heele week voor
hen bedorven is en bij gemeentevoor
stellingen zitten zij den heelen avond
stijf opgeprikt en durven niet heen of
weer te kijken van de deftigheid en
wij ? Wij verheugden ons elf maanden
in het jaar op de kermis die in Sep
tember zou komen en als hij er was,
dan was er geen stijfheid en geen
deftigheid hij was in ieder geval
echt. En bovendien hadden wij er
geen behoefte aan om elke week
n avond minstens uit te gaan.
Wij hadden er in de eerste plaats
geen geld voor en wij konden er ook
best buiten, want zoo leeg als de
menschen van tegenwoordig zijn
waren wij van binnen niet en wij
hadden die leegte niet aan te vullen
met allerlei film-gedoe, dat toch
eigenlijk lang niet zoo mooi is als
wat wij in den schouwburg zagen. Nu
loopen ze weg met een juffrouw met
bloote beenen, die in mijn tijd geen
mensch zou hebben aangekeken,
En nu moet ik achter Fidel" aan.
want die heeft den kolder in zijn kop
en loopt een van de mormels van den
overkant als maar na en straks
vertelt ze nog dat ik het beest heb
opgestookt ! Want die dame staat
voor niets. En gisteravond toen ik
de krant binnen bracht, stond meneer
Stanislafski in het donker voor het
raam en had het gordijn wegge
schoven. En dan had ik hem nog al
zoo'n fijn toetje gemaakt! Maar
vertrouw maar eens op een man al
was het een heilige in persoon !