De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 6 februari pagina 9

6 februari 1932 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

«o. 2853 De Groene Amsterdammer van 6 Februari 1932 Amerikaansche blikken op Suriname door Albert Heiman Terwijl in Nederland bij de belangrijke begrootingstekorten en de uitzichtlooze kamerdebatten over Suriname de belangstelling voor deze kolonie toch verre van algemeen is, toont Amerika voor die Nederlandsche bezitting in de laatste vijf jaren «en interesse, welke, wanneer zij ongelukkigerwijze met politiek vermengd zou worden, sterk zou gaan lijken op begeerige blikken". Ongetwijfeldjj is deze belangstelling op het oogenblik nog zuiver ?wetenschappelijk en artistiek; maar het zou wei eens anders kunnen worden en dan.... Nederland bezit" Suriname. Maar de Amerikanen die er geweest zijn, hebben zich vooral beijverd aan te toonen dat dit ,,bezitten" in hooge mate betrekkelijk is. Dat, afgezien van n zeer klein ge deelte van het land dat werkelijk door de Hollanders bestuurd wordt, en voor ?wier bestuur de schrijvers alle waardeering toonen, deze verder hoegenaamd niets te vertellen hebben. Integendeel, de Amerikanen zien als buitenstaanders de historie zoo: dat toen de weggeloopen slaven in de tweede helft van de 18de eeuw de veiligheid van Suriname be dreigden, en de regeeringstroepen in het oerwoud machteloos bleken tegen de awarte vijanden, men om vrede verzocht lieeft en er toe is overgegaan aan de boschnegers een soort van schatting te .betalen. Tot op den dag van heden wordt die schatting, welke jaarlijks in de duizenden guldens loopt, aan de boschneger-hoofden betaald. Voor het prestige der regeering ?wordt de schatting een jaarlijksch ge schenk" genoemd, maar er is geen gou verneur van Suriname zoo stom geweest om ooit over te slaan het geschenk" af te dragen. En de hemel weet hoe groote stommerikken er weleens het bewind voerden ! Het zijn de Boschnegers van Suriname, en niet de schuwe, veel minder talrijke Indianen van dat land, die de verbazing en bewondering der Ameriiaansche bezoekers hebben opgewekt. Dat de aan dacht van deze laatsten op Suriname gericht werd. is zeker voor een groot deel te danken aan het feit, dat enkele groote Amerikaansche handelsonderne mingen daar belangen hebben, en de onderzoekers Tiaar mineralen de ethnologen hebben gewaar schuwd dat er wat te beleven viel. Toch is de eerste van hen geen geleerde geweest, maar een jonge, met rijke fantasie begaafde schrij ver, die in 1923 of '24 korten tijd een zeer klein gedeelte van de kolonie bereisde, en als resultaat daarvan een mooi boek schreef, dat uitsluitend over de Boschnegers handelt. Het heet Tom-Tom" en POLROGER&C LE CHAMPAGNE ENVOGUE JAGER-GERLINGS HAARLEM Jankoeso, een neger-koning is verschenen bij Harper & Brothers, New York 1926. Deze auteur, die de bijna-hollandsche naam van John W. Vandercook draagt, is een kunstenaar en geen geleerde; en hieraan zijn de vele kwaliteiten en de enkele groote tekorten van zijn werk te danken. Wie in zulk een oer-natuur als die van de Surinaamsche binnenlanden, in zulk een primitieve wereld als die der kleine boschneger-nederzettingen terecht komt, heeft er niets aan dat hij zijn oogen goed de kost geeft. Hij ziet pas werkelijk wanneer hij weet te begrijpen, en hij is pas in staat tot begrijpen, wanneer hij het leven van de jungle met heel zijn wezen weet mede te leven. Nu heeft Vandercook niet altijd nauwkeurig ge keken; hij heeft soms zonder iets te zien zijn fan tasie maar wat laten werken. Maar wél is hij door gedrongen tot die diepere beteekenis van wat hij zag, en heeft hij als kunstenaar den zin van het leven in de wildernis begrepen, zonder als ethnoloog de vormen daarvan steeds juist te zien. Het zal hem echter tot eer aangerekend worden een der eersten geweest te zijn, diéin het leven van de boschnegers een cultuur ontdekt hebben. Een cultuur die in haar resultaten waarlijk niet behoeft onder te doen voor de onze. Immers, en daar komt het toch op aan, iedere boschneger kan zijn geheele persoonlijkheid uitleven, zijn geheele levens-idee be-leven, gelukkig zijn ! Zij zijn model-communis ten, die door toepassing van wijze, oer-menschelijke wetten (o.a. door matrilineale opvolging gepaard met exclusief-mannelijk gezag), gekomen zijn tot een zeer soliede, in de gegeven omstandigheden onaantastbare sociale organisatie. Vandercook is geen droomer die geromantiseerd heeft, of het leven der boschnegers beschreven heeft als een soort van wilde idylle. Wie trouwens ooit werkelijk Niemand" geweest is, op genade of ongenade overgeleverd aan de natuur, verloren in de wildernis, en een nacht lang die ontzaglijke hopelooze benauwenis heeft leeren kennen, welke de typeerende sensatie is van het oerwoud, die heeft voorgoed geleerd dat de strijd om het leven daar niet minder hard en intens gevoerd wordt dan in een fabriek aan de loopende band. Maar men heeft er tijd om gelukkig te zijn. De strijd heeft er zin. Inde eerste plaats is Vandercook onder den indruk gekomen van de wijze waar op de negers zich hebben weten te hand haven in de meest barre omgeving, van de volmaakte wijze waarop hun levens omstandigheden werden aangepast aan de natuur. Hij is volkomen bewust van de verklaarbaarheid hiervan: de Surinaamsche jungle verschilt niet van de West-Afrikaansche. Maar zijn bewon dering is er niets minder om. En uit deze bewondering is weer het begrip geboren voor de bizondere wereld aanschouwing van den boschneger. Van dercook zet uiteen dat er een eigen rede lijkheid schuilt in hun denkbeelden, die men met Arisch superioriteitsgevoel maar al te vaak geneigd is ..bijgeloof" te noemen. Iets van de bezetenheid die over de negers komt wanneer in de verte de doffe slagen van de tom-tom dreunen, is ook in hem gevaren. Hij, de blanke, heeft met zijn zwarte boschgenooten een diep-menschelijk gevoel gemeen gehad: de vrees van de junyle. Het heeft hem geloovig gemaakt in hun geloof, zelfs daar waar de wetenschap haar laatste ontkennende woord heeft gesproken, zooals inzake de geneeskracht der slangen-inentingen. Onvoorwaardelijk staat Vandercook aan den kant der Boschnegers, en voor de enkele pogingen welke gedaan zijn om deze wilden" te beschaven en te kerstenen heeft hij dan ook ni et de minste waar deering. * * * Een drietal jaren na John Vandercook is Suri name bezocht door den Amerikaanschen bacterioloog, prof. Morton C. Kahn van New York, die ook in het Braziliaansch binnenland reeds gereisd had om studies te maken in tropenhygicne. In zoo hooge mate werd zijn belangstelling door de boschnegers gewekt, dat hij het jaar daarop terugkwam, ver gezeld door den Amerikaanschen anthropoloog, prof. Melville J. llerskovits, die vergezeld was van zijn vrouw. Dorpsgezicht Tusschen 1928 en vandaag is dr. Iferskovits er nogmaals geweest, en dr. Kahn nog tweemaal. De laatste keer was het zijn huwelijksreis, en sedert Vandercook zijn vrouw aan de gevaren van het binnenland heeft gewaagd, zijn de echtgenooten der Amerikaansche geleerden er niet meer voor teruggeschrokken. In allerlei wetenschappelijke tijdschriften van de Vereenigde Staten zijn er sindsdien artikelen verschenen over de ..Djokka's", de boschnegers van Suriname. En kortgeleden is er van de hand van dr. Morton C. Kahn een boek gekomen: Djuka, the busk-negroes of .Dutch Guyana" (Viking Press. New York), dat een resuméis van zijn vier reizen in alle richtingen van Suriname waar zich afstammelingen van ontvluchte neger slaven bevinden. Daarin is echter niet de bacterioloog aan het woord, maar wel de nuchtere, zakelijke opmerker, die alleen zijns ondanks enthousiast wordtoverde menschen die hij beschrijft. Daar volgt echter uit. dat zidk een bewondering erg overtuigend is. En omdat het boek van Kalm een schat van naiuvkeurig-geobserveerde en zoo objectief mogelijk weergegeven feiten bevat, is het eigenlijk een prach tig supplement op Vandercook's hymnisehe be schrijving geworden. Evenals Vandercook wijst hij op de onzinnigheid van de kleeding waartoe sommigen deze oerwoudbewoners willen verplichten. En als medicus gaat hij nog verder: hij toont aan dat de grootere sterfte onder de enkele gekerstende bosch negergroepen juist aan deze pruderie te danken is. Bizondere belangstelling heeft Kalm getoond voor de kunst der Djoeka's. Voor hunne dansen die natuurlijk doorgaans een sacraal, magisch karakter dragen; en voor hun toegepaste kunst. Hier is zijn bewondering het meest gewekt. Slechts een enkele maal schiet het boek van Kahn in zijn informaties tekort. Met name in het hoofd stuk waarin gehandeld wordt over de taal der Djoeka's. Het is erg jammer, temeer daar de taal van de Djoeka's uiteraard een heel bizorider licht werpt op hun mentaliteit, en van die taal nog heel wat nieuws te zeggen en te ontdekken valt. f dit binnen afzienbaren tijd ook door een Amerikaansch geleerde zal geschieden, betwijfel ik; of het zou moeten zijn dat Amerika ondanks de rechtschapen heid van zijn ontdekkingsreizigers werkelijk be geerige blikken gaat Werpen op de Nederlandsche bezitting", en zich iets toeëigent waarmee de te genwoordige eigenaars in ieder geval niet goed raad weten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl