De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 20 februari pagina 14

20 februari 1932 – pagina 14

Dit is een ingescande tekst.

14 De Groene Amsterdammer van 20 Februari 1932 No. 2856 Hotel DUIN EN DAAL" - Bloemendaal Rustige ligging modern comfort. Speciale arrangementen voor langer verblijf. Boekbespreking LUC en Paul Haesaerts, l'art Flamand de puis 1880, deel I, V impressionisme; Editions des chroniques du jour (Paris) Opnieuw wordt gewis, wanneer ge dit eerste deel beziet en nagaat (het geheel zal uit drie deelen bestaan) welken rijkdom de Belgische-kunst-sinds1880 bezit, en met hoe groot gemak door de meeste Hollanders (toch niet onwillig!) deze rijkdom wordt verwaarloosd, miskend, onderschat. Het boek van de Haesaerts, dat een erkenning is van dien rijkdom, is daardoor reeds voor ons noodza kelijk, en voor iedereen, die goedwillig is, onmis baar. Het is een werk, dat in alle openbare biblio theken thuis behoort te zijn; en er zijn daarvoor twee redenen. Deze redenen zijn n inhoud n de afbeeldingen. Het boek bevat een ongekende hoeveelheid afbeeldingen; de helft toch van dit deel wordt door die reproducties gevormd. Maar het boek is daardoor niet alleen nieuw en te waardeeren. De reeks der afbeeldingen heeft nog iets eigens aan zich. Ten eerste zijn er aantallen ge groepeerd om overeenkomsten duidelijk te maken tusschen verschillende werken; ten tweede zijn er details gegeven, die een belangrijkheid in n werk u aantoonen; een aantal photo's geven door hun voordracht de techniek van den schilder; nog an dere zijn gewenschte afbeeldingen van de signatuur van den maker. Dit alles maakt reeds een rijkdom uit van het werk, die te eer treft, wanneer ge ervoert hoe zuinig de meeste uitgevers zijn wan neer het aankomt op de illustratie van een zoodanig werk. Ik begrijp wel, dat een Parijsch uitgever breeder kan zijn in zulk opzicht, omdat een in het fransch geschreven boek in vele landen welkom is, maar het contrast is toch zeer groot. Na dezen lof aan de versiering van het boek gebracht te hebben komt de vraag welk schilderwerk vormt den inhoud van het boek, wie zijn de behandelde schilders en op welke wijze zijn zij door de schrijvers behan deld en gekarakteriseerd. Wij vinden er Braekeleer en Stobbaerts (hoevelen in Holland kennen deze meesters?) Ensor, Jacob Smits, E venepoel en Bik Wouters, maar die niet alleen; wij vinden er deze als hoofdpersoon van groepen, van tijdsbewe gingen in België; wij vinden er een groot getal van anderen, die daar tusschen staan, er om heen staan. die er tegen in gingen; wij vinden er organisatoren, die niet te vergeten zijn; wij vinden er organi satoren niet, die toch genoemd hadden moeten worden (bij Kunst van Heden, b.v. Walter Vaes); wij vinden schilders die beloofden en anderen, die volbrachten. Uitvoerig en terecht worden dus kunstenaars behandeld als Ensor, als Smits, als Wouters, terwijl Permeke reeds in dit eerste deel niet is vergeten, maar ruimschoots aangeduid. (Ik mis in de .lijst achter aan niet de namen der be handelde schilders, maar, bij de Belgische, korte. snelle biographieën !) Het spreekt van zelf, het blijkt uit de benaming reeds: de Vlaamsche kunst sinds 1880, dat de twee schrijvers van dit boek, de nieuweren, zullen verdedigen, en hen die, voorgangers en openmakers van onzen tijd, reeds gerust in hun glorie gezeten zijn, in een glorie, die niet meer welken kan, zelfs al zou zijn tijdelijk worden verduisterd door een wolk van wanbegrip. Ge weet, dat ik de verdediging der nieuweren steeds de taak acht van den kunstkritikus. Aan gekende waarden een nieuwen klank te ontlokken, nog niet gehoord, is een daad van psychologische diepte of behendig heid, maar midden in het gevecht te staan en wakker te zijn en wakker te blijven, dat is de glans van ons ambt. Zich niet te laten verwarren past ons, maar ten eerste toch: niet voorbij te gaan; in stug vertrouwen op onze roering onvervaard wezentlijk te blijven. En het gevaar der eenzijdig heid, de stok, waarmee ze den openbarenden kritikus steeds willen slaan? Ik voor mij ver kies natuurlijk het algemeene inzicht, maar ik ben niet tegen alle eenzijdigheid. Ik ben tegen hen, die noch in het eenzijdige noch in het veelzijdige dieper doordringen dan even in het oppervlak, zij zijn zeker overal noodeloos; ik ben voor en ik ver kies verre boven hen, den diepgaanden eenzijdige. Het ligt in de natuur in bepaalde opzichten een zijdig te zijn; persoonlijkheid is zoo goed als steeds eenzijdigheid, maar de vraag is: welke ongekende vondsten bracht deze eenzijdigheid? Waarmee zijn wij door haar verrijkt? Het gaat om verrijking toch bovenal, en alle universaliteit, is ze waar, is allicht niets anders dan complexen van velerlei een zijdigheden .... Ik kan me voorstellen, dat ge eenzijdigheden vindt in ieder werk, ook hier vindt ge dat ge het noch met de formuleering noch met de levendige bepaling steeds eens zijt, maar dat behoeft niet: de vraag is: is de verdediging der stellingen diep of geestig? De verdediging is levendig; den stijl der schrijvers zal ik behandelen zoodra alle deelen in mijn bezit zijn. PLA8SCHAEBT Muziek door Constant van Wessem Nederlandsche Munt Holland's beste 1O cents sigaar Concertgebouw: Tsjechische middag Een der dingen uit dit muziekzeizoen, waarop ik mij gespitst had was deze middag van Tsjeschische muziek op een abonnementsconcert van het Concertgebouw. Dit concert had Zondagmiddag plaats. Durfde men geen geheelen middag Janacek aan? Voor mij was het tenminste een teleurstelling, dat voorafgaand aan de Feestelijke Mis van Janacek de populaire, maar al heel weinig Tsjechische 5de symphonic van Dvorak werd uitgevoerd, Onge twijfeld, ook in deze symphonie, bewerkt naar Amerikaansche negermelodieën, liederen van plan ters en plantages, een soort ..jazz avant Ie jazz'. verraadt Dvorak zich als een volbloed musicus met een heftig en warm temperament, maar Tsjechische muziek was het niet en de uitstekende uitvoering bracht slechts een ovatie voor Monteux en het orkest, niet voor de Tsjechen. Voor de muziek van zijn land moest nu .Tanacek (spreek uit: .Tanatsjek) opkomen. Hij is reeds vier jaren dood, maar men kent hier nauwelijks iets van zijn werk: de Mis, een paar liederen en de Sinfometta militaire (die ik graag dien middag in plaats van Dvorak had gehoord. desnoods ten nadeeli' van het eclatant succes, maar de reprise het werk werd reeds eenmaal gegeven was iri ieder geval een daad geweest, die de intentie volledig had gemaakt). Maar dit weinige was reeds genoeg om ons de overtuiging te brengen. dat de schepper van deze muziek een der origineel ste figuren der latere jaren is en hoewel goeddeels tijdgenoot van Dvorak veel oorspronkelijker in het zoeken van zijn muzikale taal en zijn uitdruk kingsmiddelen. Was Dvorak een voortzetter van de klassieke Europoesche traditie iri de muziek van zijn land, al kleedde hij in het onoorspronke lijke symphonische gewaad ook de warmste melo dieën van zijn volk en gat' hij ze met veel tem perament aan ons over. Janacek groef dieper. zocht minder in de eerste plaats zijn melodieën aan de volksmuziek te ontleerien, als \vel aan het taaiidioom van zijn volk, aan de muzikale taainuance. Zijn melodieën waren wel primitief, maar in den zin van elementair, muzikaal elementair. dynamisch en rythmisch van geboorte en ont wikkeling. In deze werkwijze, die men de construc tieve zou kunnen noemen was hij waarlijk een der modernen, die hem thans gaarne als zoodanig erkennen en zijn kunst zeer vereereii. Hij heeft ook iri een paar theorieboeken zijn meeningen toogolic-ht. Maar het sterkst konden zijn intenties tot ons spreken in het gezongen woord, in de liederen. de koren, de opera's. Hier gingen melodie-vorming en woordtekst het nauwst samen, trad de bedoeling van zijn werkwijze om meer psychisch van expres sie dan melodisch-zwelgend voor het gehoor te willen wezen, duidelijk gerugsteund door de tekstsamenstelling, het meest naar voren. Daarom zijn zijn liederen en zijn koren, de Mis b.v. het demonstratiefs voor zijn origineel muzikaal talent. vindt men hier de eigenaardigheden van zijn .,sprekende" muziek het duidelijkst. De z.g. Feestelijke Mis, die Zondagmiddag onder leiding van Theo van der Bijl door het Concert gebouw-orkest en het gemengd koor van de B.K. _Oratoriumvereeniging met eenige solisten werd uit gevoerd is een meesterwerk en vertegenwoordigt terecht Janacek's muziek. Maar van der Bijl deed helaas als dirigent het tegenovergestelde van wat hij had moeten doen. Inplaats van de uiterste zorg aan de zoo veel zeggende en veelbeteekenende nuanceering van deze muziek te besteden, een muziek, die in haar korte. dynamische bewegingen, haar kreet-vormige inelodiek deze duidelijkheid zoo noodig heeft om voor ons verstaanbaar te wezen, dirigeerde hij met een misplaatst vertoon van virtuositeit over alles heen en de totaalindruk werd er een van een dichte, gelijke klankenmassa, waarin alles verdween: orkest, koor, solisten, hard, bijna uitsluitend forto en in een onbewogen mechani ch tempo. Het was origeloofelijk, dat van der Bijl deze muziek, die hij toch moet verstaan en liefhebben anders had hij er zich niet voor op de bres gesteld, want voor het goedkoop succes leent zij zich het allerminst. zoo heeft kunnen dirigeeren als hij deed. Wilde hij zich te vél houding geven voor het Concert gebouw-publiek, in een muzikaal milieu, waar men gewend is de hoogste eisenen aan een uitvoering te stellen en waar men in zulke gevallen de uit muntende koren van Toonkunst en Apollo een derg^lijken taak hoort op zich nemen? Hij heeft er noch zichzelf, noch ons, noch Janacek's muziek een dienst mee bewezen ! Hij haalde er het heele peil van de uitvoering mee naar beneden, het orkest speelde hard en ongenuanceerd, het koor zong hard en ongenuanceerd, de solisten zelf konden ook niet stand houden en zongen zenuwachtig. Men was blij dat het teneinde was. Het werd een mislukking en onverdiend: het orkest kan beter, het koor der B.K.O.V., hoewel het de virtuositeit der eerste klas ensembles mist, kan beter en ook de heer van der Bijl kan beter: ik herinner mij heel wat geslaagdere prestaties van dezen muzikalen en ondernemende!! dirigent. Maar laten wij het niet te tragisch nemen, laten wij er liever een aansporing in zien de muziek van Jauacek. misschien den grootsten Tsjechischen componist tot nogtoe, zeker den origineelsten, in zijn soort eenigszins verwant aan Moussorgsky. maar met meer vakkennis en meer routine, muzi kaal gesproken, nader te loeren kennen en hot vele dat voor ons nog onbekend is. Janacek liet een groot en afwisselend oeuvre na. Onze zangers en zangeresen vinden er liederen bij. onze kamermuziek-ensembles vinden een strijkkwartet, een trio, sonates, onze pianisten klaviermuziek. er zijn nog negen opera's, sympho nische muziek. l aat men maar beginnen. Nieuwe Uitgaven Van de Serie: Jac. v. d. Klei en J. B. Ubiuk. //p/ ruischende iroiid, l.eesboel voor do 1-ag'ere School ((."itK«vo v«" J- '}- \^'<>ltor.s) ver.seheiiei) thans: Te en Se deeltje, en een e druk van: t)e 011 KIe deeltje, geillustreerd door J. H. Isings. Hyp. KAPITAAL BESCHIKBAAR DIRECTIE M?S.J.VANZUST-M?J.F.VERSTEEVEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl