Historisch Archief 1877-1940
Vergeten
Van veer* en
beurtvaar t
w e g e n
door
Jef Last
nïnK«-ii <!c«r B. \au Ylfjmru
Nachtboot Rotterdam?Amsterdam
Gooi, zegt Ford, terwijl hij onge
duldig in zijn Lincoln voor de brug
over deDelftsche Schie zit te wachten,
gooi die ouderwetsche sloten en
kanalen toch dicht, maak er auto
wegen van waarlangs pijlsnel het
verkeer per as van oord naar oord
kan snellen, maak plaats voor de
motor, de gelutólooze, voor de sche
rende gummibanden, voor de glan
zende snelheid van schoongepoetst
staal en nikkel!
Gooi de waterwegen dicht! En
?waar blijven dan de donkere stille
vervoermiddelen waarmede, diep in
de zwarte scheepsromp, de nameloozen
reizen door den nacht, de venters
der volkslogementen met hun scha
mele bagage, de zwervende liedjes
zangers, de boerendaglooners die van
hofstede tot hofstede hun lichaam
verhuren, zij die door de justitie
worden gezocht, de afgemonsterde
matrozen, die in n wilde avond hun
heele gage verbrasten of de dienstbode
in den vreemde die naar haar dorp
terugkeert en voor wie de trein te
duur is? Of heeft Ford gelijk en be
hoort ook dit reeds lang tot een roman
tisch verleden, staan de zwervers
en de venters en de gesjochte jongens
tegenwoordig langs de autowegen en
wachten tot een verhuisauto, een
vrachtwagen of misschien een leege
luxe-auto hen welwillend meeneemt:'
Is wellicht, zelfs voor hen die aan de
zelfkant der maatschappij leven, het
tempo der 30 jaar oude beurtvaarders
te langzaam geworden? Hebben zij
geen tijd meer te verliezen?
Ik sta, om acht uur 's avonds (want
hier leven wij in een wereld waarde tijd
nog niet per ons verkocht en met
van Berkel Toledo's patent wordt
afgewogen) op de boot die, volgens
rooster, om 6 uur moest vertrekken,
en luister, tusschen het kreunen der
winchen door, die de laatste lading
aan boord hijschen, naar het praatje
van Toon, den meester. Vroeger
mijnheer, voor de autobussen en het
snelverkeer, toen kwam het voor dat
de kajuiten voor en achter stampvol
afgeladen waren, zoodat we de deuren
af moesten sluiten om niet te veel
volk aan dek te krijgen,
t&engebeurde het dat de boot onder het merk
lag en het water op de plaat stond
zoodat we in de Goudsche sluizen
een stuk lading aan de wal moesten
zetten om geen bekeuring te krijgen.
Als de bietentrekkers van boerderij
naar boerderij gingen dan lagen ze
in het achteronder dwars over de
vloer heen, zoodat 's morgens de
slang er op moest om het vuil en de
stank weg te krijgen. Toen voeren
we een extra hofmeester voor bier en
jenever, zoodat het gebeurde dat de
heele boot en de bemanning inkluis
half dronken aankwam. Nou varen
we alleen nog maar geheelonthouders
en ben je blij als je op de reis twee
koppen koffie kwijt raakt ! De auto
bussen nemen de passagiers weg en
de boeren met hun machines hebben
geen volk meer noodig. Nog voor
drie jaar, in den zomer, waren er
dagen dat we een honderd man aan
dek hadden met harmonika en
mondorgels, zoodat het tot diep in de nacht
feest en lol was. Nou is het mooi als
we een vier of vijf passagiersbiljetten
verkoopen en het eenige voordeel
dat we er nog van hebben is het recht
van voorschutten in de sluizen. Trou
wens kijk zelf maar .
De boot is los van den wal gekomen
en vaart, langs de fantastische
skeletten van Smit's en Burgerhout V.
scheepswerven de donkere Maas op
wanneer ik het trapje afdaal naar het
vooronder. In de electiïsch verlicht*"
salon (de 2e klasse neemt vanavond
geen passagiers mee) zitten op de
keurige leeren banken een werkelooze
die zijn zevenjarig zoontje naar groot
moeder in Amsterdam brengt en een
jodenvrouwtje van onbepaalde leef
tijd. Zij werkt in Rotterdam bij
familie en reist om de 14 dagen met
deze boot op en neer naar haar man
die in Amsterdam woont. Hij brengt
do jongen weg, omdat er. sinds zijn
vrouw dood is, geen huis meer mee
valt te houden. Inderdaad beweegt
de jeugdige lieveling zich voortdurend
als een onrustige slingeraap door de
salon heen, schiet als een hond
tusschen de pooten der tafel te voor
schijn, wurmt aan de gordijntjes, jen
gelt om drinken en denkt er niet aan
om ook maar de minste acht te slaan
op de plichtmatige maar futlooze be
velen van zijn vader. Als het
mijn jong was, merkt de schipper
later op, had ik hem liever meteen
verzopen.
De kajuit is warm, mijn beidt
medepassagiers, in malaisestenuning,
uiten zich traag en onwillig, in de
stugge stilte doezel ik langzaam in
boven een oud nieuwsblad op de
tafel, het schijnt of deze reis niets
anders zal brengen dan een slaperige
nachtwake door een aantal verloren
uren.
Gouda.
In de sluizen schuifelt de boot
tegen de kademuren, ik sla mijn jas
om en ga naar boven in het licht dei
straatlantarens, half verrast door de
plotselinge gewaarwording dat het
pas half acht, en dus voor een stad
nog zeer vroeg is. Het is niet alleen
vroeg, maar ook, in verhouding tot de
geslagen stilte beneden, merkwaardig
levend. Het leven van een goed
jongensboek dat in een kleine plaats
speelt. Op de wallekant staan de
kornuiten van Dik Trom de groote
en manoeuvres van ons schip te be
spreken, goedmoedige scherts kaatsl
heen en weel' tusschen hevv en ony.e
bemanning, boven hun luidruchtige
branie donkert, zwijgend, <le vier
kante figuur van .>eii breedo
schippei'njongen, ecu oud mannetje met ring
baan! en stekelige, oogjes stapt op
de boot en vraa/gl' m; vert.iM;i\v,'lijk
of ('or niet aan boord is. Ais de
sluis.'emeii breed en, rustig geopend
worden door twee kei-els die aan <!>?
wiudas draaien als aan d<- ^
ngei