De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 27 februari pagina 16

27 februari 1932 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Vergeten Van veer* en beurtvaar t w e g e n door Jef Last nïnK«-ii <!c«r B. \au Ylfjmru Nachtboot Rotterdam?Amsterdam Gooi, zegt Ford, terwijl hij onge duldig in zijn Lincoln voor de brug over deDelftsche Schie zit te wachten, gooi die ouderwetsche sloten en kanalen toch dicht, maak er auto wegen van waarlangs pijlsnel het verkeer per as van oord naar oord kan snellen, maak plaats voor de motor, de gelutólooze, voor de sche rende gummibanden, voor de glan zende snelheid van schoongepoetst staal en nikkel! Gooi de waterwegen dicht! En ?waar blijven dan de donkere stille vervoermiddelen waarmede, diep in de zwarte scheepsromp, de nameloozen reizen door den nacht, de venters der volkslogementen met hun scha mele bagage, de zwervende liedjes zangers, de boerendaglooners die van hofstede tot hofstede hun lichaam verhuren, zij die door de justitie worden gezocht, de afgemonsterde matrozen, die in n wilde avond hun heele gage verbrasten of de dienstbode in den vreemde die naar haar dorp terugkeert en voor wie de trein te duur is? Of heeft Ford gelijk en be hoort ook dit reeds lang tot een roman tisch verleden, staan de zwervers en de venters en de gesjochte jongens tegenwoordig langs de autowegen en wachten tot een verhuisauto, een vrachtwagen of misschien een leege luxe-auto hen welwillend meeneemt:' Is wellicht, zelfs voor hen die aan de zelfkant der maatschappij leven, het tempo der 30 jaar oude beurtvaarders te langzaam geworden? Hebben zij geen tijd meer te verliezen? Ik sta, om acht uur 's avonds (want hier leven wij in een wereld waarde tijd nog niet per ons verkocht en met van Berkel Toledo's patent wordt afgewogen) op de boot die, volgens rooster, om 6 uur moest vertrekken, en luister, tusschen het kreunen der winchen door, die de laatste lading aan boord hijschen, naar het praatje van Toon, den meester. Vroeger mijnheer, voor de autobussen en het snelverkeer, toen kwam het voor dat de kajuiten voor en achter stampvol afgeladen waren, zoodat we de deuren af moesten sluiten om niet te veel volk aan dek te krijgen, t&engebeurde het dat de boot onder het merk lag en het water op de plaat stond zoodat we in de Goudsche sluizen een stuk lading aan de wal moesten zetten om geen bekeuring te krijgen. Als de bietentrekkers van boerderij naar boerderij gingen dan lagen ze in het achteronder dwars over de vloer heen, zoodat 's morgens de slang er op moest om het vuil en de stank weg te krijgen. Toen voeren we een extra hofmeester voor bier en jenever, zoodat het gebeurde dat de heele boot en de bemanning inkluis half dronken aankwam. Nou varen we alleen nog maar geheelonthouders en ben je blij als je op de reis twee koppen koffie kwijt raakt ! De auto bussen nemen de passagiers weg en de boeren met hun machines hebben geen volk meer noodig. Nog voor drie jaar, in den zomer, waren er dagen dat we een honderd man aan dek hadden met harmonika en mondorgels, zoodat het tot diep in de nacht feest en lol was. Nou is het mooi als we een vier of vijf passagiersbiljetten verkoopen en het eenige voordeel dat we er nog van hebben is het recht van voorschutten in de sluizen. Trou wens kijk zelf maar . De boot is los van den wal gekomen en vaart, langs de fantastische skeletten van Smit's en Burgerhout V. scheepswerven de donkere Maas op wanneer ik het trapje afdaal naar het vooronder. In de electiïsch verlicht*" salon (de 2e klasse neemt vanavond geen passagiers mee) zitten op de keurige leeren banken een werkelooze die zijn zevenjarig zoontje naar groot moeder in Amsterdam brengt en een jodenvrouwtje van onbepaalde leef tijd. Zij werkt in Rotterdam bij familie en reist om de 14 dagen met deze boot op en neer naar haar man die in Amsterdam woont. Hij brengt do jongen weg, omdat er. sinds zijn vrouw dood is, geen huis meer mee valt te houden. Inderdaad beweegt de jeugdige lieveling zich voortdurend als een onrustige slingeraap door de salon heen, schiet als een hond tusschen de pooten der tafel te voor schijn, wurmt aan de gordijntjes, jen gelt om drinken en denkt er niet aan om ook maar de minste acht te slaan op de plichtmatige maar futlooze be velen van zijn vader. Als het mijn jong was, merkt de schipper later op, had ik hem liever meteen verzopen. De kajuit is warm, mijn beidt medepassagiers, in malaisestenuning, uiten zich traag en onwillig, in de stugge stilte doezel ik langzaam in boven een oud nieuwsblad op de tafel, het schijnt of deze reis niets anders zal brengen dan een slaperige nachtwake door een aantal verloren uren. Gouda. In de sluizen schuifelt de boot tegen de kademuren, ik sla mijn jas om en ga naar boven in het licht dei straatlantarens, half verrast door de plotselinge gewaarwording dat het pas half acht, en dus voor een stad nog zeer vroeg is. Het is niet alleen vroeg, maar ook, in verhouding tot de geslagen stilte beneden, merkwaardig levend. Het leven van een goed jongensboek dat in een kleine plaats speelt. Op de wallekant staan de kornuiten van Dik Trom de groote en manoeuvres van ons schip te be spreken, goedmoedige scherts kaatsl heen en weel' tusschen hevv en ony.e bemanning, boven hun luidruchtige branie donkert, zwijgend, <le vier kante figuur van .>eii breedo schippei'njongen, ecu oud mannetje met ring baan! en stekelige, oogjes stapt op de boot en vraa/gl' m; vert.iM;i\v,'lijk of ('or niet aan boord is. Ais de sluis.'emeii breed en, rustig geopend worden door twee kei-els die aan <!>? wiudas draaien als aan d<- ^ ngei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl