Historisch Archief 1877-1940
No. 2866
De Groene Amsterdammer van 27 Februari 1932
17
Van Nederland NaarFrankriik
ert
Van Nederland Naar Frankrijk
/n deze tijden van zedenverwording doet het weldadig aan om te zien, hoe de Katholieke lezers in de eerste plaats in advertenties hun kuischheidsyevoel zien
hooggehouden. De eerste van bovenstaande afbeeldingen is uit de Telegraaf; de tweede uit de Maasbode. Deze toont ons dezelfde juffrouw, zij het wat
schrieler van lichaamsvorm en met een bijna onzedelijk gewaad: jurk zonder rok, maar met een strak gespannen broek. Het is opmerkelijk, dat de zon en het
landschap op beide afbeeldingen dezelfde zijn
van een statig orgel, blijf ik verder
aan dek staan. Schemerig in den
avondnevel schuiven do silhouetten
voorbij van oude stadshuizen, fa
brieksgebouwen en hooge molens, bij
het passeeren van een drukke dwars
straat gloeit even het licht op van
feestelijke winkelruiten en roept her
inneringen wakker aan schooldagen
Wanneer wij, in de avonden voor
Sinterklaas, door de stadstraten dwaal
den. Langzaam en geruisch'.oos; want
de eigenaardige scheepsgeluiden: het
zachte sissen van de stoom, het
ratelen der stuurkettingen, vormen
veeleer een typisch bestanddeel van
onze stilte; glijdt onze boot voort
door het intieme stadje waartoe zij
steeds de voomama distantie van
het schemerende water blijft bewaren.
In dit voortglijden zonder haast
voel ik weldadig de afstand groeien
tot een achtergelaten wereld vin zaken
en tempo. Blijkbaar heb ik, zonder
dat ik het wist, kltmmende kettingen
van dwang en vooroordeel tusschen
de stapels stukgoederen aan de
Maaskade achtergelaten. Er is geen kranten
artikel meer dat noodzakelijk nog
voor de volgende halte uitgelezen
moet worden, er is geen spoorweg
boekje dat de trein van 17 uur 45
met neon letters voor in mijn hoofd
brandt, de wijzerplaat van mijn hor
loge is in dezen nacht onzichtbaar,
en mijn agenda, dat moderne wetboek
van den wreedsten aller goden, ligt
stoffig en eenzaam op de tafel
van een gesloten kamer. In de stilte
van dit varen gaat het vermogen tot
waarnemen en genieten, dat, tusschen
de ratelende wielen van spooi w
egwagens en het luide zwetsen van han
delsreizigers rudimentair dreigde te
worden, langzaam en magisch als een
Victoria Begina, open. Hoe. wonderlijk
prachtig is deze wereld, de eenige
nog die door geen film, geen beschrij
ving, geen foto gekopieerd en gepro
faneerd kan worden ! Langs de
Gouwedijk rijden, door den mist versluierd,
koppels fietsers naar de stad toe.
In het licht hunner lantaarns is alleen
de beweging der boenen zichtbaar
met de rhythmische kniebuiging van
dravende paarden. Boven een opge
haalde klapbrug in Waddinxveen spe
len de gele bundels van een lantaren
de wonderlijkste muziek van licht en
schaduw op de zilveren nevel. Niets
is mooier dan het vierkante gele
venster van een eenzame arbeiders
woning. De witte gevel van een boer
derij blinkt op tusschen drie /.ware
hoornen in de sprookjesglans van een
petroleumlantaren. Een tijd lang varen
wij tusschen de lage puntgeveltjes
van Boskoop als een nieuwsgierige
drom begijntjes die wij achterlaten
in het donker. Dan sluit zich de
wereld.
Nu is ons schip ook volkomen los
van de buitenwereld. Het is niet
langer een verbinding tusschen Rot
terdam en Amsterdam, een der vele
booten van een reederij met naam en
toenaam, het is als de maan om de
aarde een eigen planeet, een zelf
standig centrum en in de weinige
uren van dezen nacht groeien wij nuar
elkander toe, wij, de passagier, de
schipper, de stuurman en de meester;
worden wij gebonden door dezelfde
spanning: zal de mist niet dichter
worden zoodat wij stil moeten gaan
liggen: zijn de vage omtrekken niet
zoo veranderlijk dat wij ergens vast
zullen loopen zooals, de vorige week
nog, de boot van Verschure?
Een eigen wereld, met eigen tegen
stellingen, tegenstelling hier tusschen
de Amsterdamsche en Botterdamsche
bemanning die elkaar ergens midden
op den weg af moet lossen en voor
welke het beide van belang is de
tegenkomende boot zoo vroeg
mooglijk te ontmoeten en toch zelf zoo
min mooglijk kolen te verstoken.
In het voorttasten door het smalle
kanaal groeit deze tegenstelling tot
een steeds bitterder, door
daaglijksche herhaling verscherpte wrevel,
die zich uit in sarkasme als het
roode licht van de andere boot uit
blijft en uitblijft. Komantisch thema
voor een schrijver: de wrok tusschen
de bemanning van twee booten die
groeit en groeit en zich eindelijk ont
laadt in een nachtelijk gevecht, terwijl
de twee schepen met slapende passa
giers onbeheerd op het zwarte water
drijven !
De werkelijkheid is minder dra
matisch. In goedmoedige spot ont
laadt zich de spanning als beide booten
elkander eindelijk, bij een stille spoor
brug, ontmoeten. Een nieuwe meestar
neemt zijn plaats achter het vuur in,
een nieuwe stuurman zet beneden
een ketel koffie en een niouwe schipper
tracht in gespannen aandacht de
dichte duisternis te doorboren.
Dan profiteert de passagier van
het voorecht der zorgeloosheid om,
terwijl de anderen waken, een paar
uur te dommelen in het rechtvaardig
besef hoe ondertusschen de tijd de
waanvoorstelling verevent als zouden
B-otterdam en Amsterdam slechts twee
boekwinkels van een korte straat.
Als ik wakker word en weer aan
dek ga staat de stuurman nog achter
het stuurwiel. Op de verwarmde
koelkast ligt als een zwart hoopje
mensch, de meester, een Amsterdam
sche proletariërsjorigen wiens oogen,
als die van een neger, wit blinken
tusschen de roetomrande leden. Het
zicht is beter geworden en het
water breeder. Uit de smalle bochtige
vaarten, waar iedere brug een span
nend experiment beteekent en ons
schip een zwaar monster, scheen te
breed voor het water, zijn wij nu
op de majestueuze Amstel gekomen
tusschen hooge, statige boomen en
de schimmen van oude buitenplaatsen.
Op het beroette gezicht van onzen
meester staan schaduwen van ver
moeidheid geteekend. Hij vloekt. Dat
is 75 uur van de weel', zegt hij, als h ij
met de poetsdoek los om zijn blootsn
nek uit de warmte van het stookhol
weer in de koslo nachtwind aan dek
komt. ? Als ik de honderd duizend
trok zagen ze nooit maer een boot
onder mijn voeten !
Da stuurman doet een diepe haal
aan zijn pijpje, zoodat de vonkjes
over de stuurstoel klein en gloeiend
verstuiven. Hij antwoordt: En al
trok ik zes keer de honderdduizend
dan bleef ik nog varen. Op het water
geboren en opgegroeid, begiijp je.
Mijn broer heeft een spulletje van
57000 gu'den, alles piekfijn modern,
met elektrische winches. Die is het
goed gegaan, ze hebben het geld zoo
met scheppen aan boord gegooid in
de mobilisatie toen ik onder dienst
stond.
Makkelijk en vlug als een paard
dat de stal ruikt, glijdt onze boot
nu over het water tusschen
tweerijen lantarens die het water van do
Amstel feestelijk verlichter. De tongen
zijn losser geworden Het gesprek
wordt levendig. Schip >ersillusies.
schippersnood, schippei'strotsch,
sehippei-sleven. Wijder en luisterrijker gaat
de Amstel open. Jn het pjivilloeii
van de Hooi) branden nog alle lich
ten, aan de oevers suizen nutos
voorbij, een vroege tram rommelt
o v ei- de brug heen.
Tusschen de voorname, zwarte
zeventiende eeuwsche huizen muren
wij aan de sluizen.