De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 26 maart pagina 12

26 maart 1932 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

Oe Groene Amsterdammer van 26 Maart 1932 No. 2860 Misere o u ver te door Henrik Scholte h e l u, "Gf de Koninklijke Yereeniging deze dagen werke lijk failleert of dat men de zaac opnieuw, ter leni ging van den-Oogenblikkelijken nood der acteurs, neg een wqle aan elkaar kramt, de eigenlijke oorza ken van deze crisis, waarvan de huurk westie van den Holl&ndtchen Schouwburg en het al dan nietvoeren van het predicaat ,, Koninklijke" maar min of meer bijkomstige details zijn, kunnen moeilijk meer ontkend worden, na zij ditmaal zoo zeer door het schamele en weinig koninklijke Meed hëengluurden. J Op zichzelf was het formeele en wel eenigszins uit de tooneelsfeer gegrepen gebaar van de vereeniging om het gouden schild van Hofleverancier" met de heraldieke leeuwen en een gekruld Je maintiendrai", dat immers toch niets beteekende. eigenhandig op den brandstapel te smijten, zelfs nogal eerlijk, het was misschien eenig eerlijke in den onzuiveren toestand van den laatsten tijd. Destijds werd dit z.g. eere-predicaat uit het stof van Rooyaards' tooneelzolder gehaald omdat het toen voor een run op den Stadsschouwburg scheen te kunnen dienen. V oor een zoo averechts en ver ouderd tooneelrequisiet zou men wenschen, dat het nu, bevuild en gebroken, voorgoed «rtardeloos geworden is. Ergerlijk is natuurlijk de wijze, waarop men aanvankelijk; door een enkele verhanging van zjjn uithangbord je; nog een oogenblik meende uit den knel te kunnen komen; Alsof met het ontdui ken van een schuld aan den Hollandschen Schouw burg de zaak gered ware l Alsof het telefonisch dreigen met harakiri (dat voorloopig nog slechts euphëmistisch stopzetting der werkzaamheden" werd genoemd) het eenige failliet was, dat thans eindelijk aan het licht komt! (L Het gedrag tegenover dezen schouwburg be hoeft hier nauwelijks onder de loupe genomen te Worden, dit was eenvoudig een vergrijp tegen de meest elementaire begrippen van het burgerlijk recht. Op de kleine explosie in de naam Koninklijke is echter terstond, noodzakelijkerwijze, een tweede gevolgd: de leiduig werd onder den voet geloopen en de troep van honderd man lag uit elkaar. Het reizend comediantendom met alle misère kon weer volop beginnen. Op het oogenblik, dat dit ge schreven Wordt, zijn nog geene definitieve beslissingen genomen. Maar duidelijk is toch dat een splitsing in twee of drie groepen groe pen die bestonden zoolang de Koninklijke bestaat op den duur de onvermijdelijke consequentie is. Ook al zou men onder leiding van een veelhoofdig republikeinsch directorium op de ex-Koninklijke nog weer een nood-soldeering toepassen, dan beteekent dit toch sjechts het uitstel van een noodzakelijke executie en een gevaarlijk ontkennen der werke lijkheid. | s Niet de Hollandsche Schouwburg, waarvan aard, ligging, kwaliteit onveranderd zijn sinds het oogen blik, dat men wel meende hem te kunnen en hem ook te zullen bespelen, is het struikelblok, niet het verminderde schouwburgbezoek als deel van een hier dankbaar uitgespeelde ? algemeene malaise. De schuld ligt tenslotte in het organisme van de Koninklijke zelf, ziek van den beginne, zieker geworden door het toelaten van zoovele anorganische elementen, en tenslotte stervend aan het waagbalzige spel, den eierdans der acteurs en bendeleiders" in een tijd, dat men met de toch reeds wankele publieke en gemeentelijke sympathie speelde alsof deze sympathie eindeloos-geduldig was, alsof in dezen mageren tijd voor het tooneel het publiek uitzag naar de vergaderingen van vakvereenigingen in plaats van naar het spel op het '' * * * ? '?? Er zqn-van de zijde van de Koninklijke de laatste jaren argumenten gebruikt, officieel en officieus, waarvan men thans de waardeloosheid zal moeten inzien. Een der argumenten is, dat het tooneel niet alleen kan bestaan bij de gratie der publieke liefdadigheid (subsidies, donaties van commissarissen, toegeeflijkheid van de pers, toe geeflijkheid van het schouwburg-publiek), maar dat het tooneel zelfs een recht zou hebben, zicli ongeacht zijn prestaties op die liefdadigheid te beroepen. Een soort testimonium paupertatis, dat men herhaaldelijk tegenover de gemeente, thans ook tegenover den Hollandschen Schouw burg heeft uitgespeeld, en misschien straks op nieuw tegen de gemeente als eigenaar van den StadsSchouwburg zal uitspelen. Straks zal men nog met de gemeente en partage willen spelen, omdat het tooneel in Amsterdam zich alle (vermeende) rechten van den kunstenaar permitteert, zonder er zijn m3est elementaire plich ten tegenover te stellen! Er kan echter in de maatschappelijke structuur nimmer sprake zijn van eenig recht op liefdadigheid, ook niet voor den grootsten kunstenaar, om door een gemeenschap onderhouden te worden. Het naar waarde schatten van den kunstenaar is een uitsluitend recht van hen, particulieren of gemeente, die deze liefdadig heid willen betoonen. (Zij is dan ook minder een redelooze liefdadigheid dan wel een dankbaar erkennen van diensten. Het woord diensten". is echter in deze dagen niet gehoord.) Dat die waarde, na het geld dat hier ter stede zoowel van gemeente als van particuliere zijde in de zaak van het tooneel is gestoken, niet groot kan zijn, is op grond van de artistieke prestaties niet te verwonderen. Een ander argument, waarop men zich, zuiver ter verontschuldiging pleegt te beroepen, is de mentaliteit van den kunstenaar, zijn onmaatschap pelijke predispositie, zijn individualisme, ook waar zich dat uit in het onnadenkend verlangen van den regisseur om een stuk te spelen, waarom niemand vraagt, ook waar zich dat uit in den na ijver der spelers, in de onredelijke voorkeur van. den een of ander, in de hysterische sensitiviteit van den artist", waardoor hem de nabijheid van een ander onverdraaglijk wordt en hij gaarne schermt met woorden als andere spelstijl", artistieke botsing" etc. De waarheid is oude argumenten, die in deze crisis echter weer naar voren komen dat het tooneel, maatschappelijke kunst bij uitnemendheid, slechts kan bestaan krachtens de publieke vraag, dat het publiek geen rekening kan noch mag hou den met de onmaatschappeLjke mentaliteit van den kunstenaar, die door dezen ter verontschuldi ging van eigen falen schromelijk wordt uitgebuit. Er zijn door de Koninklijke Vereeniging, zoo dikwijls als een sterke regisseur de persoonlijke preferenties der artisten onder de knie hield, juist nog aan het begin van dit jaar enkele voorstellin gen in gezamel.jk verband gepresteerd, die zeker niet de minste zijn geweest: Fdidy's Bekeering", Verbrecher" (een voorstelling, die heftige pro en contra's heeft opgeworpen, een zuiver litteraire tooneeldaad, waarvan een mogelijke finantieele teleurstelling niettemin eervol is uit tooneeloogpunt, want hoe weinige voorstellingen zorgden voor dezen strijd der meeningen, waardoor de toe schouwer zich althans afvraagt wat ..tooneel" is?), Der Hauptmann von Köpenick". Jud Süss" was misschien de laatste voorstelling van dien aard. Z.j zijn echter uitzonderingen aan de credit-zijde van de Vereeniging gebleven, zij heb ben noch de zaak, noch de eenheid van het gezel schap kunnen redden. Jud Suss" werd ge speeld, nadat de beschikbare fooi, als altijd aan het begin van het jaar, reeds verdeeld was tusschen hen, die het vlugst hun hand in de grabbelton hadden. Blijkbaar zijn onze acteurs als kunstenaars dan ook niet groot genoeg om voldoening te vinden in het gezamelijk spelen in n goede voorstelling. Blijkbaar weet men ook eerst na de relatief zorgelooze eerste helft van het seizoen wat men niet had moeten toelaten. De laatste drie jaar hebben wij elk jaar koi-t na Kerstmis de debacle gehad. Publiek en gemeente bleven er bewonderenswaardig lijdzaam ondev. Men gaf opnieuw geld, men kwam opnieuw in den schouwburg en riep bij de première hoera, al haalde men bij het uitgaan zijn schouders op. Het particularisme van den acteur, gevoegd bij zijn middel matig kunnen en zijn blindheid voor gemeenschap pelijk verband, heeft gezegevierd: ook het duldzaamste publiek, toch reeds over een zooveel geringer koopkracht beschikkend, is eindel ij k weg gebleven. Het zou misschien inderdaad goed zijn, hoe negatief de oplossing ook schijnt, dat de zaak eens grondig uit elkaar springt. Het sprookje van den sterken man", tooneelleider of gemeente lijke intendant, hoeft thans niet opgehaald te wor den. Het tooneel dreigt zich zelf, op een deigevaarlijkste oogenblikken wat betreft de pullieke sympathie en de finantieele bereidwilligheid van den schouwburgbezoeker, den doodsteek ts geven. Het kan jaren thans duren voor de sterkste troep wint en de hoofdstad weer een vasten bespeler in zijn theater heeft. Als de harde nood onze acteurs, die van middelmatige, maar zeker niet van uitgesproken slechte kwaliteit zijn, dwingt om afstand te doen van de argumenten, die tot dusverre alle fouten poogden te dekken, alle gevolgde politiek" meenden te kunnen verklaren, als er op zeer bescheiden schaal en ten koste van god weet welke ontberingen twee of drie levens vatbare troepen uit den chaos van de Koninklijke te voorschijn komen, als alle factoren in tweede instantie: de algemeene malaise, de eerst thans overheersühende dreiging van de film, overwonnen kunnen worden door uitsluitend op artistiek gemotiveerde werkverdeeling en intensiteit van spel, durf van keuze, onbaatzuchtigheid van po litiek" en kracht van leiding geconcentreerde doortastendheid van de leiders der rondreizende troepen, dan... . misschien. ... kan deze ergste en smadelijkste van alle tooneeldébacles der laatste jaren een leering zijn voor den kunstenaar, die ver ondersteld wordt, tooneel te spelen. . Er zou thans alleen sprake kunnen zijn van gemeentelijke tooneelbemoeiïng wanneer er inder daad nog kans was, de honderd man geëngageerden van de ex-Koninklijke te scheiden in 80% water en 20% wijn. Zalk een kans bestaat niet. Wie zou deze scheiding met het beschikbare materiaal aan acteurs en tooneelleiders durven maken? Welke 20% van zich onmiddellijk prominent" achtende acteurs zou willens zijn, den eenen avond een hoofdrol te spelen, den anderen avond een brief op te dragen? Welke twee Hollandsche actrices zouden genoeg geloof in hun kunst hebben om te erkennen, dat de eene een betere gravin, de andere een beter kamenier is? En welke gemeente zou thans den moed hebben om nog eens subsidie in een zaak te steken, waarvan het thans als van een nachtmerrie bevrijd is? Men heeft de gemeente overschat door haar van politieke zijde het recht tot tusschenkomst in de artistieke gestes van den Stadsschouwburgtroep toe te kennen. Men heeft haar van tooneelzijde onderschat door de stemmen van den schouwburg bezoeker, die in den gemeenteraad toch ook hoor baar werden, eenvoudig over het hoofd te zien. Het tooneel hangt thans waarschijnlijk voor do toekomst niet meer af van de finantieel geforceerde liefdadigheid der burgerij, waarop in onnadenkende luchthartigheid en onredelijke kunstenaarspreten tie gespeculeerd werd. Dat is hard voor het oogen blik, maar het is de eenige uitweg, als men niet terstond alles wat hier tooneel heette, opdoeken wil. Het tooneel hangt voor de toekomst af van die andere liefdadigheid", waarop gelukkig niet in gel delijk waardeerbaren zin gespeculeerd kan worden: op de vraag of berhaupt de burgerij het niet be staan van een vast gezelschap, ja zelfs het niet bestaan van het tooneel als zoodanig als een wer kelijk gemis zal voelen. De schuldenlast, die aan de (al dan niet ex-) Koninklijke kwijtgescholden moet worden, is niet in een geldsom uit te drukken. De acteurs en de leiders zelf kunnen er alleen van be vrijd worden door thans, door een tijd van misère heen, te trachten, zonder zich op lief dadigheid en artistieke mentaliteit te kunnen beroepen, uit den te grooten groep van Nederlandsche acteurs diegenen te redden, die op den duur ons eenig houvast zullen blijken te zijn, waardoor wij ons toch reeds en thans des te sterker aangetast geloof in de zaak van het tooneel zullen kunnen behouden. Het leege predicaat Koninklijke kan dan zon der bezwaar vergeten worden. Het woord Tooneel is meer waard l Het gaat er thans niet meer alleen om, tenslotte de plaats te vinden, waarop een homogeen restant van het acteurs-concern" dat eens (en ten onrechte) Koninklijke" heette, zich mettertijd zal kunnen concentreeren, het be teekent veel meer nog, die bescheiden maar hechte plaats te vulden voor het tooneel in dezen tijd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl