De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 26 maart pagina 7

26 maart 1932 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

N o. 2860 De Groene Amsterdammer van 26 Maart 1932 De terugkeer der vogels door Dr. Jac. P. Thysse Mannstjestapuit f Dat begint al in Ja-iuari. Maar voor de groote menigte zijn de echte lenteboden toch de zwaluwen en de koekoek, die aankomen tegen midden April. Toen er nog meer ooievaars in ons land waren, telden die ook mee en daardoor was dan de lente meteen een maand vervroegd, of nog meer, want de ooievaars willen wel eens aankomen in de laatste week van Februari, evenals de lepe laars. Maar dan zijn in den regel reeds de kievitten aangekomen, benevens spreeuwen, leeuweriken, graspiepers, roodborstjes, heggemuschjes, zang lijsters, groote lijsters. De terugkomst van deze vogels trekt niet zoo bijzonder de aandacht en wel vooral doordat zij ook reeds in den winter hier vertegenwoordigd zijn door trekkers uit andere - streken. Wanneer we in Februari een roodborst liooren zingen, dan kan dat zijn een Hollandsche roodborst. die heeft durven blijven, een Hollandsche roodborst, f die elders heeft overwinterd en nu pas is teruggekeerd, of een roodborst uit het Oostzeegebied, die nog moet wegtrekken. Metter tijd zullen wij omtrent deze dingen nog wel meer zekerheid krijgen, daar zorgen de trekstations en de ringproeven wel voor. Met vrij groote zekerheid weten wij, datjde trekvogels voor bijna honderd procent terugkeeren naar de streek hunner geboorte, ja naar denzelfden tuin of boschje, zelfs naar hetzelfde nest. Zij hebben geen rust, eer zij thuis" zijn. Wij kunnen ons moeilijk een begrip ervan vormen hoe de herinnering bij die dieren werkt, hoe het gesteld is met hun tijdmeting en plaatsbepaling, maar zij verdwalen zelden of nooit. Wel raken zij aan het dwalen, wannjr ze. zooals tegenwoordig maar al te dikwijls gebeurt, bij hun terugkomst hun verblijf geheel veranderd aantreffen, vaak onbruikbaar geworden. Daar heb je bijvoorbeeld dit tapuitenpaar, dat jaar in jaar uit genesteld heeft in het verlaten konijnenhol onder de duinroosjes. Ge kent die tapuitjes. Frederik van Eeden heeft ze genoemd de vogeltjes met den lokstaart en als ze opvliegen wordt ge zeker getroffen door het wit en zwart van dat staartje. Overigens zijn zij spierwit, parelgrijs en kaneelbruin: het mannetje met een forsche zwarte strook in de oogstreek. Hun zang is niet indrukwekkend, maar hun vliegkunsten en liefdesspelletjes in den broedtijd zijn nog lang niet genoeg geprezen. We vinden ze door het heele land, maar het meest in zandstreken, waar ze gemakkelijk holen kunnen vinden voor hun nesten, hetzij konijnengaten, hetzij gerief el ijke holten in vervallen tuiriwalletjes. Maai' wanneer nu in het wintergetij de waterleiding een paar hektaren duin heeft omgewerkt voor nieuwe kanalen en putten of als de duineigenaar nog meer hektaren heeft vastgelegd en beplant met dankbare Oosten rijkers, of andere dergel.jke stoornissen hebben plaats gehad, dan vinden de tapuitjes hun tehuis niet meer en ook geen ander vlak in de buurt en dan zien we ze dagen achtereen onrustig rond zwerven met een begeerig oog voor elk donker p^kje. f Zoo gaat het met dozijnen soorten van vogels: nachtegalen, ? die hun boschje veranderd vinden in een nog onvoltooide dubbele villa, omringd door kalkputten, rommel en houtkrullen, gele kwikstaarten en blauwborstjes,die hun zoo heerlijk dicht begroeide beekoevers genormaliseerd vinden en prachtig bepleisterd met graszoden, grasmusschen en klauwieren, die den wal met zijn prachtig doornstruweel vervangen zien door be tonnen paaltjes en prikkeldraad enz. enz. enz. ^ Een enkelen keer gebeurt ook het tegenovergestel de. De terugkeerende vogels ontdekken een zoo aanlokkelijk nieuw terrein, dat ze voor hun eigen lijk enger tehuis geen aandacht meer hebben en zich vestigen in die andere omgeving. Dat is ge beurd in de Wieringermeer, waar in het vorige jaar ongewone hoeveelheden kluten en pluviertjes hebben genesteld op de pas drooggelegde schelpenklei. Het zal zeer interessant zijn, om na te gaan, wat er nu zal gebeuren, wanneer die gronden in cultuur komen. Het ontbreekt dus niet aan lichtzijden. Maar de slotsom is toch, dat voor een groot aantal van onze vogelsoorten de terugkeer naar de broed plaats uitloopt op teleurstelling en verwarring en dat wij toch wel met groote inspanning en algemeene samenwerking moeten waken voor de instandhouding van om,e vogelwereld. Het is nog te doen. Vrouwtjestapuit Spreekzaal Beleefd verzoek ik U, een plaatsje te willen inruimen voor het ouderstaande antwoord op het artikel Controle op Vertalingen" van Uw geachte mdewerkster, Mevrouw Mees-Ve wey. Mevrouw M. V. behandelt twee questies, die ik gemakshalve (en persoonl'jk" gezien) zou willen qualifieeeren respectievelijk: principieel en parti culier (ofschoon de tweede een illustratie van de eerste is). Ik wilde mij nu gaarne bepalen tot een antwoord op de principieele", en u bij voorbaat ver zoeken, op de ,,particuliere" te mogen terugkomen. wanneer ik het, door Mevr. M. V. te mijner beschikking gestelde bewijsmateriaal, dat ik H.E.D. intusschen verzocht mij te zenden, zal hebben ontvangen en doorgwerkt. Als uitgcefster acht Uwe medewerkster het een goed ding dat uitgevers advies inwinnen, mits hij competente adviseurs. Het doel van de Ver. Nede.rl. Vett. is nu juist, het instituut ,,adviseurschap" zooveel mogelijk te generaliseeren, te centraliseeren, en waarom zou een commissie van deskundigen incompetent zijn. als elk der adviseurs individueel competent wordt geacht? Wie hen als zoodanig zal aanwijzen ? Zeker niet zijzelf: de keuze zal worden vastgesteld door de ledenverga deringen, op voordracht van een door die vergaderingen gekozen bestuur, waarin vertalers, uitgevers, letter kundigen evenredig zullen vertegenwoordigd zijn. Er is dus geen sprake van ,,zelfbenoeming," hetgeen niet anders zou zijn dan een translatoren-dictatuur. Vele uitgevers hebben geen adviseur, of incidenteele, slecht of in 't geheel niet bezoldigde adviseurs. Tegen een normaliseering van deze toestanden kan hun mede werkster toch geen bezwaar hebben. ... Tenzij zij waarlijk meent, dat zelden goede boeken werkelijk slecht vertaald worden." Dit kan niet anders dan een boutade zijn, daar in allerlei periodieke letter kundige uitgaven dit euvel juist sinds jaren wordt gehekeld. En: tenzij Mevrouw M.V. de meening blijft huldigen, dat ,,de enkele slechte vertaling van een goed boek" niet het grootste kwaad is.... Juist om het publiek deze, o.i. onjuiste en gemakzuchtige mecning te doen verliezen, werd de Ver. Nede.rl. Vevt. opgericht, en ik heb de overtuiging dat de vele reeds toegetreden leden, die het met ons principe eens zijn, het bij het rechte eind hebben. Menschen met een critisch inzicht en taalgevocl als uwe medewerkster zouden juist moeten hehooren 1ot de ,,adviseursorganisatie" die onze Vereeniging in de allereerste plaats is. Imlien het werkelijk waar is dat mijn vertaling van Marcelle Capy's roman is wat Ui zou genoemd hebben: slecht, d.w.z. fuat van toon, verkeerd van weergave, dan is het dunkt mij de plicht van een ernstig criticus, aan dergelijke toestanden den kop in te drukken, waar het, gelijk hier. volgens Mevr. M. V.'s oordeel, een goed origineel betreft. Op de Algemeene vergadering der Vereeniging. over enkele weken, zullen de statuten aan de leden worden voorgelegd. Het zou ons dan zeer aangenaam zijn als serieuze menschen als Mevrouw M. V. aanwezig waren, om door discussies tot een vruchtbare samenwerking te komen. Maar niemand kamme een werkplan bij voorbaat af, uit vrees dat het verkeerd zal verwezenlijkt worden. (Discussie gesloten) M. J. PKEMSELA. Hotel DUIN EN DAAL" - Bloemendaal Rustige ligging modern comfort. Speciale arrangementen voor langer verblijf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl