Historisch Archief 1877-1940
No. 2880
DéGroene Amsterdammer van 28 Maart 1932
KUN STZ A AL
VAN LIER
UOO RLOOPEND
TENTOONGESTELD
ROKIN 1261
AMSTERDAM
BEZICHTIGING VRIJ
KUNSTWERKEN VAN
JONGE HOLLANDSCHE
EN BUITENL. MEESTERS
Schilderkunst
door A. Plasschaert
VV. Schuhmacher hij van Lier, A'dani.
Het werk van Schuhmacher heeft zijn beschaafde
voorstanders, zijn felle tegenstanders. Maar zelfs
deze laatsten zouden, wanneer zij niet moedwillig
wilden blijven, niet kunnen ontkennen, dat in dit
nauwkeurige, verzorgde werk een steeds voort
gaande verandering plaats grijpt. En deze veran
dering is er n van innerlijken aard, en die inner
lijke wijziging moet zich, natuurlijk! uitdrukken
in het werk; deze innerlijke aandrang toch is
aesthetisch-actief. Ik heb reeds een tijd geleden gezien,
dat in het werk van Schuhmacher meer dan ooit*
een bepaalde mildheid zich openbaart, die vroeger
in het karakter reeds school maar nu, nu het karak
ter vaster is geworden, zich komt uiten, en, dat
spreekt van zelf, een bekoring geeft aan alles, wat
zoo nauwkeurig is voltooid en zonder smet werd
gewild. Ge zoudt het ook zóó kunnen schrijven;
waarvoor vroeger de schilder in zich zelf bevreesd
was, is na bij het rijpen van den schilder meer on
weerstaanbaar geworden en zocht en vond een
uitdrukking. Ik zag dat pas in de schilderijen op
Schuhmicher's atelier en die nu bij van Lier zijn te
zien. En waar vindt ge deze mildheid ? In de kleur
hi de meer zich rondende lijnen, die de figuur be
palen; in het kleur-geheel en in de lijn. En,
nieteigenaardig in dit geval, maar velen misschien nog
verrassend, teerder wordt het kleur-geheel bij
Schuhmacher; verfijningen, persoonlijker vondsten,
treden op. Ge ziet, zoo alles aan uw oogen niet
voorbij gaat, dat bij hem ,de koelheid, de
ingekoudenheid (hem wel lang gewild-eigen en niet
geheel en al zijn persoonlijkheid vertolkend) dat
deze gaan bloesemen. Het schilderij met den grooten
vïsch hi het midden is daarvan een onbetwistbaar
bewijs; het is een werk van een talent, dat zijn
rqpheid nabij is. Over de figuur van dezen schilder
ook persoonlijk ondervonden, zal ik het een
ander maal hebben; over n ding wil ik nu nog
afzonderlijk iets zeggen. Bij het schilderij van de
man met den staf'' vindt ge in den benedenlinkerboek
van het werk de schildering van een plantje. Het
is daar een détail, een bizonderheid, meer niet.
Maar dit onderdeel van het werk heeft mij toch
door schilderskracht en stemming zeer getroffen.
Er is in Holland op het oogenblik niemand, die
zóó praecies en toch niet bruut-zakelijk, een plantje
kan schilderen. Wij wisten dit reeds uit de schilde
ring van distels op een ander werk; wij hervinden
het hier, zeker niet met minder macht voltooid.
Ik weet niet, of Schuhmacher ooit een ganschen
grond met zulke kleine planten zal schilderen (hij
heeft in deze voorgangers genoeg) maar het lijkt
me toe, dat hij op kleine doeken of paneelen, met
planten vol en met gedierten er bij, er rond of
daarboven, kleine schilderijen zou kunnen maken,
vol-op-gevuld, die het een genoegen zou zijn te be
zitten, omdat zij, niet zonder stemming, gaaf vol
tooid en eigenzinnig van vondsten zouden zijn.
Chagall In Artt, Amsterdam
Een grooter wordende actie in de kleur enz.,
een grootere beweeglijkheid valt in het werk van
Chagall vast te stellen.
Deze tentoonstelling in Arti, een goede, over
zichtelijke tentoonstelling, kan dat aan iedereen
duidelijk maken. Het vroegere werk is in een
beW. Schuhmacher
Man met staf
paalden zin meer decoratief" dan het la tere S
het vroegere is meer statisch, het latere is vol
Wemeling. Een schilderij als de beestekooplui
is dat (1912) een hier uitmuntend voorbeeld van
den colorist Chagall is de Rabbi (1914). Dit schilderij
is meer ornamentaal dan de latere, en het doet
mij door kleur en verdeeling der kleuren denken aan
een grooten vlindervleugel. Maar in 1915 is de
neiging tot beweging onmiskenbaar, hoewel de
kleurwemeling er nog niet is, het werk de ver
jaardag" doet dat zien. Hier is echter een der
fouten van Chagall openbaar; hier is de gewrongen
houding der figuren op den duur voor onze nuchter
heid onaanvaardbaar; de voorstelling werd niet
zoozeer tot phantaisie, dat wij alles kunnen be
schouwen van af een ander standpunt dan het
gewone op den daaglijkschen, harden grond. De
schets van de muurschildering uit 1919 toont
ons een behagen van Chagall in veelvuldigheid;
de vrouw op een ezel (1925) vertoont den colorist
in de reeksen witte groenen". Langzamerhand
zien wij dan een litteraire phantaisie levendiger
worden, en onmooglijkheen" aanvaarden wij om
een kleur die overal leeft en als vlokkig is neergezet.
(zie ,,de vruchten (1927) de Engel met het palet
(27), de verliefden (30?31) de landschappen 32
stemming) 35 (grijze groenen) 37 (stemming) 39
(kleur) uit 1930?1931 en een werk als 43 uit 1931
terwijl ik van de aquarellen vermeld de vrouw
uit 1916 (No. 53) en een aquarel als op het dak
Spaansch" en uit 30?31.
De colorist is dus ten eerste van belang bij Cha
qall. Hij is als zoodanig soms wezentlijk fraai en
gevoelig; dan is er een.toenemende activiteit te
constateeren in de kleur, in de handeling, die
buiten het gewone treedt en naar het phantastische
overgaat en soms te litterair wordt. Chaqall is dus
ui alle gevallen een afzonderlijk schilder.
De Onafhankelljken. Stedelyfr Museum
Bier nu nog enkele notities: Bayens com
positie met het portret (een eigenaardig
PUROL er op!
Dan zijn in een ommezien hinden, ruw en
rood van h li-houdelijk of welk ander werk
ook, weer zacht, gaaf en blank.
samenstel) heeft een eenigszins overtuigende
kleur. Niet overtuigend werd in de Losmaking
van Chr. Beekman; het revolutionnaire is iets
anders dan deze te oppervlakkige grijns. Boot's
naakt, ik zag veel betere van hem; Paul
Citroen moet als hij zijn werk ziet en dan naar Arti
gaat, waar Chaqall tentoongesteld is, een te groot
gevoel van herkenning krijgen. Ik kan niet anders
schrijven dan dat deze schilder mij in den laatsten
tijd teleurstelt (hij is te beïnvloed). Oor Dik is te
akademisch, maar heeft een grein gevoeligheid,
Eekman en Grégoire vermeldde ik reeds.Henriët s
Landschap leeft van détail; het stadsgezicht van
Heynsius is een verbetering. Nogmaals wil ik het
rustige stilleven van Kamerling Onnes prijzen
(het is zóó stil, dat de meesten het wel zullen
voorbijloopen) van Kogan ken ik veel teederder zuiver
heid.
Loots is een voldoende schets in kleur;
Oepts is niet geslaagd; Pakkoo heeft een niet
onaangenaam realisme in zijn Uitzicht, in' W.
feiedenburg's oude Amsterdamsche gevels werd wat
innerlijks vertolkt. Jaap Weyand vergat Delacroix
niet.
EXQUI5E
* *
SIGAREN!
KOSMOS