De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 2 april pagina 25

2 april 1932 – pagina 25

Dit is een ingescande tekst.

No. 2861 De Groene Amsterdammer van 2 April 1932 25 Croquante croquetjes Uit het kladschrift van Jantje door Alida Zevenboom Nee, nee, nee, ik mag, ik kan er niet aan denken en toch gaat er geea oogenblik voorbij of ik zie alles weer voor me.... en dan moet je juist zoo'n gezellige Paasch gehad hebben ! Het is of ,,Ami" begrijpt dat de vrouw ver driet heeft, want hij komt telkens naar me toe en kijkt me dan aan als een mensch en Pietje heeft ook geen trek in het hardgekookte halve eitje dat ik in zijn kooitje heb neergelegd en hij ziet er ook pipsch uit ja, je zou zeggen dat de beesten, voelen wat er in je omgaat. Neef uit de Commelinstraat had van zijn overgespaarde centen van den werkloozen-steun een kano in elkaar getimmerd en nu zouden nicht en kleine AH en ik-zei-de-gek met hem mee gaan het ding probeeren bij Zeeburg. Maar het was toch of ik een voorgevoel er van had dat me wat boven mijn hoofd hing. Ik had het ware plezier eerst niet in het uitstapje en daarbij had ik ook nog angstig ge droomd van inbrekers en er zat een gemaskerde boef boven op mijn borst en kneep mijn keel dicht, zoodat ik met een schreeuw wakker moet zijn geworden. Maar ik ben toch mee gegaan en heb in het gras gezeten onderwijl neef in zijn kano zat, eerst alleen en toen met nicht en daarna met kleine Al i en toen moest Tante er ook in, maar ik geloof almijnleven dat neef stiekum ergens een kurk heeft weg-getrokken, want de kano liep in eens vol en begon te zinken en zonder een bootje dat vlak bij ons was. zou Tante verdronken zijn, want neef zwemt als een visch en als u het over boevenst'reken heeft, dan is dat er een geweest en een groote ook, maar kan ik iets bewijzen? De jongelui in dat bootje heb ik toen getracteerd op een klein, zoet slokje in dat kleine cafétje bij Zeeburg en hoe kan dan alles in een paar uur omslaan als ik denk aan wat er volgde. Nee, niet aan denken... en den Tweeden Paaschdag ben ik naar de film geweest op den Nieuwendijk en wat heb ik daar zitten huilen... ik was er echt opgelucht door en s'avonds zat ik lekker rustig bij de radio te luisteren toen ineens de stem van den omroeper een S.O.S. aankondigde. Onwillekeurig grijpt dat een mensch altijd aan zoo gaat het mij tenminste al heb ik kind noch kraai en ik ben altijd blij als ik aan den. naam hoor dat ik er niets mee te maken heb en ik wou net een klein slokje nemen van een klein, heet rumgrocje dat ik klaar gemaakt had, omdat ik me nog wat huiverig voelde van die kano-tocht en dat koude water, toen ik het glas bijna uit mijn hand liet vallen, want wat hoorde ik uit de radio ? Ik mag er niet aan denken als ik ik er weer aan denk. . . . De directeur van de straf kolonie te Veenhuizen verzoekt me vrouw Alida Zevenboom te Amster dam, Dufaystraat, onmiddellijk naar Veenhuizen te komen daar haar ver loofde. ... ik dacht dat ik door den grond zou zinken. . . . Albertus Duivehart hij spelde het met de D van Dirk, de U van Utrecht, en ging zoo voort, ernstig ziek is. Haar overkomst is dringend gewenscht". . . . hoe ik het tot het einde heb weten aan te hooren, weet ik niet maar mevrouw van twee-hoog-voor is meteen de trap afgestormd wat een mooi nieuwtje. niet waar? en vond mij plat op den grond liggen in een plas rum en water... Morgen vertelt ze natuurlijk dat ik stomdronken was. want zoo zijn de lieve menschen. . . . En toen had u haar moeten hooren. . . . over meneer mijn verloofde.... verloofde !. . . . Met wien ik nog altijd onder de gebo den stond.... maar dat heb ik haar maar niet verteld en een oogenblik later toen ik weer bij mijn positieven was, schelde dat mirakel van den over kant op, die met haar honden- en apentheater en vroeg of ik het al wist dat mijn verloofde in Veenhuizen op sterven lag. ... ik zal maar niet zeg gen wat ik die dame terug zei.... Albertus Duivehart. ... de D van Dirk.... en daar lag hij te sterven. . in Veenhuizen en zijn laatste gedach ten waren bij mij .... maar dat je zoo iets open en bloot door de radio laat zeggen. . . . wat moet meneer Pierre wel denken, want die hebben een heel duur toestel en straks komt het acteurtje thuis en dan zal je ook wat hooren. ... en wel vijf en twintig keer ging de telefoon van belangstellende buren die vroegen of ik het gehoord had van. . . . mijn verloofde !. . . . In Veenhuizen.... dat was dus het eind en u had Bertus moeten kennen in zijn glorietijd. . . . een knappe man. . met een paar bakkebaarden en een stem. . . . net fluweel, maar mevrouw zaliger die een scherpen kijk op de men schen had, vertrouwde hem niet en heeft me dikwijls genoeg gewaarschuwd. En als je dan alleen aan het lieve denkt en niet aan het ledikant met de springmatras, die hij een pa,ar da gen voor ons trouwen op de Nieuwmarkt verkocht heeft. ... en zijn bak kebaarden waren net zij .... de I) van Dirk. ... de U van Utrecht Ik ben natuurlijk Dinsdag met den eersten trein naar Veenhuizen gegaan en heb hem nog levend aangetroffen. Ken wrak. . . . Bij zijn bed stond een verpleger die maar niet anders tegen me deed alsof hij een glaasje /.onder voet in zijn keel omsloeg en tegen me zei: De drank. . . . anders niet. . . . hij ligt al drie dagen zoo en vraagt maar naar u.. . naar zijn verloofde".. . en toen sloeg hij zijn oogen op en her kende me Ali, fluisterde hij, herken je me nog?". . . . Was dat zijn fluweelen stem en waar waren zijn zijige bakkebaarden? .... Ik heb mijn oogen dicht gedaan om dat gezichtV niet voor me te hebben.... een vaste klant van Veenhuizen, zei de man aan zijn voeteneind, maar als hij nuchter was. kon hij je zoo den hemel inpraten, zoo mooi kon hij nog smoezen. . . . heeft u kinderen van hem ?. . . . een zoon die in Amsterdam bij de brand weer is... ik gaf den kerel maar niet eens antwoord .... want Bertus.... ja, Bertus. . . . had mijn hand gegre pen en ik zag dat hij me wat zeggen wou. Ik boog me over hem heen en zoo stond ik vlak bij zijn mond en ik hoorde hoe hij zuchtte. Ali, fluisterde hij, ja, jij bent Ali, je hebt nog den zelfden ruik in je adem als vroeger.. . goeje Jamaïca. . . . blijf zoo nog even staan. . . ." en nu moet u weten dat ik een kleinigheid bij me had gestoken voor de zenuwen en dat rook hij nog... Ali weet je nog. . . . en lijkt de kleine Bertus op me?.... is ie nog bij de brand. ..." meer zei hij niet. Hij ijlt. zei ik tegen den verpleger. Jawel, zei die. bij de brandweer... daar had hij het altijd over. . . . hij moet op hem lijken. . . . 's Nachts is hij gestorven en ik heb hem de oogen gesloten. . . . eri ik heb hem laten begraven op de Oosterbegraafplaats waar ik een eigen graf heb voor twee. . . . of ik er een voorgevoel van gehad heb.... Maar van dien brandweerman is ge-ijl in zijn koorts. . . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl