De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 2 april pagina 27

2 april 1932 – pagina 27

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 2 April 1932 27 Drama op de sleepboot door Jef Last Teebenlngen door A." van de Feer Achter de zwoegende sleepboot klimmen vijf, zes kasten tegenstrooms de rivier op. ledere aak is een afgesloten heerlijk heid, iedere stelling een omschanste toren, iedere schipper bij de gratie Gods, heer van zijn vesting. Vanmorgen toen in het Festrak alle schepen aangemaakt waren luidde op de sleepboot de bel ten teeken dat de groote Rijnvaart aanvangt. De schipper heeft zijn pet afgenomen en een kruis geslagen. Nu het laatste schietend dat schuit en wal verbond losgegooid is, bestaat er aan boord geen hooger gezag dan het zijne; een gezag gegrond op jaren ervaring, op die kunst van de binnenvaart die in het bloed zit en uit geen boeken of radiokursus is aan te leeren. Achter het drie Meter breede haspel staat de schipper en kijkt uit over dijken en landen, over dorpen, boerderijen en steden die verglijden en achterblijven. Onder zijn voeten ligt zijn burcht, de breede roef met kamers vol snuisterijen, kraakheldere gordijntjes en loopers, geverniste kastjes met glas werk, radiotoestel, barometer en orgel. Voor hem strekt zich, zeventig Meter ver, het schip uit, de dubbele rij luiken en de strakke lijn der denneboom aan weerskanten. Bij de kettingkast is het donkere hok waar zijn een of twee vazallen wonen. Voorop den bak wachten, als trouwe vrienden, de beide sterke ankers waarop het schip 's nachts gaat slapen. Meester van zijn domein concen treert de schipper zijn blik in de verte, zijn machtige handen draaien het stuurwiel, boven zijn hoofd drijven de wijde wolken, beneden hem werpt het schip de watermassa als twee breede golven naar den oever, hij is ,,master of all I survey", een menschelijk symbool van de ruimte. Dit is de eene kant van zijn wezen. De andere vinden wij 's avonds aan den wal in de kleine kroegjes der Feyenoordstraat die feitelijk niets anders zijn dan een huiskamer met tapkast. Tante Pietje zit er, met een spinnende poes op haar schoot aard appelen te schillen en oome Toon staat in hemdsmouwen achter de toonbank. Hier is de schipper, onze man van de ruimte, tot een kleinburger op pan toffels of een kwasi heer met Garribaldihoed ineen geschrompeld. Hier drinkt hij onderdanig zijn biertjes om de gunst te verdienen van den zetbaas die de tyrannieke tusschenman is voor personeel en vrachten. Hier gaat het stugge gesprek altijd over dezelfde onderwerpen, over het kantoor en de premie, over vrachten en assuranties, over hypotheken en provisies. De trotsche schipper, die aan boord vrouw en kinderen als willig werkvee afjakkert en tusschen zich en de Weet je, dat ze een wijf uit het water halen? Een huiskamer met tapkast knechts een afstand schept van hoorigen tot hun ridder, is heel dien dag zelf, op de beurs en in de kroegjes, de onderdanige dienaar geweest van den eersten den besten runner. Hij heeft zich uitgeput in beleefdheid tegen het madammeke van den reeder, ontelbare rondjes schonk hij weg aan welgedane zakenlieden met glimmende gezichten, nu, in den avond, drukt op zijn schouders de zorg om de hypo theek die afgelost moet worden, haat tegen den sleepbootkapitein die een ongunstig rapport schreef, afgunst tegen andere schippers die betere vrachten bedongen. Aan den wal lijkt de schipper, met zijn godsdienstig fanatisme,zijn stands vooroordeel en zijn bekrompen kennis, op een dorpswinkelier, een keuterboer of een kleinen pachter die van alle kanten in het nauw wordt gedreven. Toch is hij anders. Toch smeult er iets onder de lava dat soms plotseling zich ontlast in wilde drinkgelagen, orgieën niet vrouwen of een bloedige onverwachte daad, die sensatie maakt in de kranten. Dat andere is het verleden. Op den achtergrond van ieder schippersbewustzijn ligt de herinne ring aan jaren knechtschap. De lange eenzame jaren in het vooronder, de inderhaast gekookte pot die, altijd weer alleen, opgeschaft werd. de onbeperkte arbeidsdag, het eindelooze schrobben van de luiken. De avondboodschappen, als de, reeds gesloten, winkels zich nog openen voor liet onwillig bedienen van den schippersjongen. Do kooi, waar men 's nachts in zijn ijzeren hok alleen is. Zonder boeken, zonder geestelijk verkeer, zonder gezin groeit een mensch op. Hij kent van de wereld slechts <!<? rivier en de kroegen in de havens. Hij kent van de liefde slechts de hoeren uit de danszaal, de juffrouw achter het buffet, de korte buurtschap met een schippersmeisje dat hij pas maanden en maanden later weerziet. Hij bevredigt zijn behoeften in Duisburg of Strasburg of Gelsenkirchen als een hond in een portiek, bij een boom of op een braakliggend veldje. Hij geniet van zijn kracht, van pijn en pijndoen, in gevechten met de moffen, met de Belsen, met de eigen kameraden. Hij geniet van de hooge golven waarin bier en altijd meer bier soms de grijze waterspiegel van zijn gemoed omhoog jaagt. Hij verlangt naar de doffe roes waarin alle ver moeidheid van den dag als door een put omlaag valt. Als hij ouder wordt maakt de eer zuchtige droom van een eigen schip zich van hem meester. Hij begint op zijn twintig gulden in de week te sparen en oefent zich in onderdanig heid jegens den schipper of, wat voor namer is, jegens de vrouw van den schipper. Misschien krijgt hij zoo een jaar of vijf Tater zij» eigen scheepje, zijn eigen hypotheek en zijn eigen zorgen. Misschien trouwt hij. Misschien trouwt hij niet en zoekt bij lepman of Klef of ergens aan den wal een beer die hij aan boord neemt, een beer die zelf van het al te riskante leven, het nachtbraken in de kroegen, de slagen van haar pooier, het stinr kende achterkamertje en de znippartijen in de Weinstube genoeg heeft; een beer die de roef netjes oppoest, vreten en zuipen op tijd klaar zet en het bed warm houdt. Misschien neemt hij haar 2 of .'? reizen mee, misschien zet hij haar in de eerste haven weer van boord. (Slot op pag. 28)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl