De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 9 april pagina 12

9 april 1932 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 9 April 1932 No. 2862 Dramatische kroniek door Henrik Scholte 1 Ooethe's Faust Belangrijker dan de aanleiding, gelegen in het feit, dat de ideale Duitscher honderd jaar geleden het wijze hoofd des nuttigen burgers voor goed ter ruste had gelegd, belangrijker dan de toevalligheid, dat men thans kruisiging en opstanding van Faust" eens kon vieren in de sfeer van eenheuschelijke Paasch-stemming, gelijk de voor romantische symboliek vatbare toeschouwer zich in de Kerst dagen tot den nedergang van den Gijsbrecht" gedisponeerd voelt, scheen mij deze opvoering als een werkelijke Paasch-zondag voor ons tooneel. Het had juist zijn Witten Donderdag en Goeden Vrijdag achter den rug, waarbij een acteur van de ex-Koninklijke zich niet met goed fatsoen op straat durfde vertoonen. Den dag daarop luidden de klokken, niet alleen voor een moeden en ver slagen Faust. Zij luidden voor ons tooneel, dat, oogenschijnlijk dwars door het absolute laagtepunt heen, voor den dag kwam met een doorwerkte. bezielde en wonderlijk, wonderlijk ! volkomen op ensemble en overgave steunende voorstelling van een stuk, dat toch zelfs in menige periode van hoogconjunctuur een struikelblok is geweest. Toen Boijaards zich in de laatste oorlogsdagen aan de opgave waagde, sprak men algemeen (zij het meer achteraf dan tijdens die jaren) van een bloeitijd van het tooneel. De vertooning is te lang geleden voor een (trouwens altijd nuttelooze) vergelijking, maar ik heb er zekere herinneringen aan, omdat ik in die jaren des na-vlegelens de pretentie had. dat Faust zoo ongeveer speciaal voor mij geschreven was en dat ik mee van de partij mocht zijn. ..Habe nun. ach ! Philosophie studirt", zei ik. met mijn hand op prof. Casimirs twee deeltjes wereldbibliotheek. Ik zwoer van huis uit bij ,.Faust" en ik ben dagenlang beroerd geweest van de loodzware, o zonder twijfel waardige", maar ook totaal onver teerbare Faustvertooning, een raisonneur met Shakespeare-gebaren zonder Shakespeare-tekst. een oubollige Mephisto met een Vlaamsen buikje en een van zangzaad overvoerde Gretchen, die het als tragisch geval niet uithield tegen de door mij in gedachten gesubstitueerde schoolamourette. Het is natuurlijk tegen alle wetten der critiek in. dat ik een hoogst onbelangrijke en on-objectieve herinnering invlecht in plaats van zwaarwichtig te gaan beschouwen over het pronkjuweel deilitteratuur. Maar de al-menschelijkheid van ,,Faust" hangt nu eenmaal af van de persoonlijke instelling van den toeschouwer, het is voor alles een gelijkenis, een vorm van symbool, die op inhoud, identificatie en afrekening wacht. Als zelfstandige tragedie, als tooneel-werk heeft nien zich de gebreken van dit plompe product van Shakespeare's kwalijk verstane tooneelwetten, figuren en situaties, gemengd met restanten van volkstooneel, marionetten-theater en Italiaansche opera wel nooit geheel ontveinsd, noch tijdens Ooethe's leven noch daarna. Als dramatisch leer dicht van het" conflict des menschen heeft het nimmer om den bezielenden adem van het tooneel gevraagd. In de stilte van de eigen studeercel doorleefde men meer van Faust dan achter het voetlicht. Voor mij is Faust de serie monologen uit het begin, een abel spel van elcerlyc, voortgestuwd door zijn eigen versdrift, kostelijk bewogen en genuanceerd door de incidenten", waarvan het scherp gestelde gesprek met den Fausticulus Wagner, Faust tegenover den blinden epigoon, die hem zijn eigen gevaren en begrensdheid toont, wel het hoogtepunt is. Er zit niet alleen uiterlijk die toon van een choraal in den monoloog voor den gifschaal en den inzet der Paaschkoren. Er zit een symfonische bouw in die geheele groep verstafereelen, het andante maestuoso van den een zamen Faust, met onnavolgbare zuiverheid over gaand in het scherzo van des burgers Paaschwandeling ,,vor dem Tor", harmonisch stijgend tot het largo van de thuiskomst. En eigenlijk. ... is het daarmee uit. Het argelooze hart verwacht wonderen als Mephisto, met een potje Bengaalsch vuur uit des poedels kern ontsprongen, hem den droom van macht, jeugd en leven voorspiegelt. Maar what priee glory? Een Faust, bewogen geschilderd in pagina's lange en zware verzen, blijkt een stilstaand schilderij, waar van de verschijning verbleekt. Nuttelooze statist op den achtergrond reeds in de revue-scènes van Auerbach's kelder en Heksenkeuken, trucwerk van Mephisto. waarop geen tooneel. dat het spel den voorrang geeft boven de altijd gebrekkige illusie eener machinerie, berekend is. Koijaards poogde aan deze tafereelen door ..stil spel" de beteekenis te geven van een Faust. die Mephisto begon te doorzien: waarlijk te vroeg, als hij hem daarna nog den behendigen koppelaar voor Gretchen laat zijn, waarlijk te vroeg, gezien de beginnende afrekening met ,,Wald vind Höhle" en Trüber Tag", die tot Faust II overgaan. Over Faust, den Mensch. valt het gordijn als Mephisto hem met einem biszchen Feuerluft" het leven zal gaan voortooveren. Is dit nu het leven, deze gesublimeerde amourctte van een schuld bewuste Goethe, die een kwalijk avontuur gaat idealiseeren? De herhaling van het scherzo van de Paaschwandeling, breeder maar zwakker, in de lyriek der eerste Gretchen-scènes. geeft den dichter Goethe steun, niet meer voor een leerdicht, maar voor het standaard-libretto vati een opera. Alle partijen liggen klaar, lyrisch tenor en ijle sopraan, Mephisto's bas-partij en zijn duetten met Martlia, Valentijn's alleredelmoedigste bariton. Men scheldt, van de zijde der Goethe-vereerders, altijd op de diverse Faustopera's. Is er idealer opera denkbaar:1 En nog sterker, van opera tot film: wat een dot van een Kinlagen" voor een filmregisseur, Walpürgisiiacht (door de censuur eenigszins te fatsoeneeren) en alle verdere poespas der hocuspocus-illusie ! Het is waarlijk ook niet zoo heiligsehennend, dat opera en film. voor Faust da.n ook gemeenlijk een onbeteekenende blonde jeune premier engageerden (in het begin eventjes" een pruik) en dat de sterren van den avond daar altijd de karaktertypen Mephisto en Martha waren: Jannings en Orelio b.v., of Yvette Guilbert. Faust zelf is dood. zoodra hij tot leven" kwam. hij leef de, zwaar en koninklijk in verzen, zoolang Goethe geen tooneel schreef, maar dichtte en zong. De rest is een. biografisch interessante poging, tot melodramatische schuld bevrijding m«t behulp van de vrijheid" vanden (allerburgerlijksten) kunstenaar. Saalborn heeft met een inderdaad bewonderens waardige breedheid en alzijdigheid van leiding. getracht, de woordkunst van ..Faust" scenisch te illustreeren en de latere verbrokkeling van het drama zoo eenvoudig en stellig mogelijk over die punten heen .ie brengen, waar de beperkte (maar in hun beperktheid dan toch ook erkende) middelen tot het scheppen van een tooneelillusie voor onover komelijke moeilijkheden stonden. De doelmatigheid en schoonheid van zijn decors zijn nimmer zuiverde!' gebleken, ook al waren dan de ditmaal plastische voorgestelde schilderijen van Helena en het Galgenveld misschien geen meesterwerken. De stille, duistere atmosfeer van stof en denken die in Faust's studeercel met weinige middelen was aangegeven, het lichte kamertje van Gretchen. de markten en de kathedraal, de kerker met het traliehek, noem ik echter gaarne meesterwerken van modernen decorbouw: schoon van kleur en vorm op zichzelf en voortreffelijk dienstig voor het spel. Saalborn's regie was ditmaal krachtig maar niet zwaar, er was althans een vaste hand, duzonder al te philologische kieskeurigheid het mes in het doode vleesch der tooneeltragedie had gezet. Er waren tafereelen, die zakten (veel van het hocuspocus uiteraard), maar er was een zeldzaam zuiver merkbare tendenz tot eenheid en ensemble. er waren knappe oplossingen in details: het schrale gezang van het doodelijk verliefde meisje aan het spinnewiel bleef ons gelukkig bespaard en was vervangen door een Hitsenden, haastig en angstig gesproken monoloog. De booze geest in de kathe draal, steenen vleermuis tegen een steenen pilaar, was een allergelukkigste vondst. Saalborn's Mephisto wist zich voor een al te neutraal clichétt- vrijwaren. Mij speelde den rol als karakterrol. minder bovenaardsrh d;m wel den duivel-in-monschengedaante. met volop humor in y.ijn verhalen tegen Martha. ni"t een obsedeerend.kracht tegenover Faust. Deze Faust van Albert van Dalsum was wel de grootste verrassing van den avond. Het was een publiek geheim, dat deze acteur zich. na een paar jaar van inzinking, eens behoorlijk had te rehabiliteeren om den ouden roem van bezield lyrisch acteur te handhaven. Welnu, dat deed hij volkomen: een innig bewogen en doorleefde Faust van het begin, niet alleen woordkunstenaar, doch stellig óók acteur. Ik heb van Jessner eens een Faust-opvoering met abstrac te trappenbouw gezien (een poging om Faust, zijnde dit geen tooneel, derhalve ook niet als tooneel maar als symbolisch gedicht te geven). met Faust een anderhalf uur lang stokstijf troonend op een eenzaam verhoog met n fleschje en n boekje naast zich. Van DdJsum, acteur in het door Haalborn tenslotte gelukkig realistisch genoeg aangeduide decor, bewees de dwaasheid om óók nog dit eerste deel van Faust te willen vernielen. Zijn monologen in de cel vormden een tragedie op zichzelf. En opnieuw, in den lyrischen inzet van de Gretchentragedie, wist hij een al te simpele kost door een jeugdige frischheid en verliefde overgave over zijn bleeke replieken heen te dragen. Nu vond hij een Gretchen van Willy Haak tegenover zich, zoo rein als levend figuurtje, als smartelijk kind. zoo bewogen-lieflijk en zonder een zweem van het gebruikelijke clichévan de Duitsche daghit, dat zij ontroerde, ook waar de tekst moeilijk tot in het hart ontroeren kon. Tot tegen het slot bleef haar spel zuiver, al is haar stem, voortdurend goed van intonatie, aan materiaal niettemin te beperkt om daar een tweedehandsch-Ophelia ten voeten uit te spelen. Maar wat wordt er dan tegen het slot ook niet allemaal van het vlasblonde schepsel verlangd, ad majorem gloriam van Faust (en Goethe)? De overige rollen in een zoo groot be/.ette ver tooning werden met zeer afwisselend succes gespeeld: een zeer goede famulus Wagner van Kichard Flink, een bij momenten zeer rake Martha van Marie Meunier, en vele zwakke geestenstem men, waaronder helaas ook de engelen en de Heer. Van stioglitseen en jongrjanne.il Het zijn in de loop der jaren in het tooneeljargon werkwoorden met hun eigen klank geworden: het stieglitzeri en het jongejannen, en degenen, die ze tot dusverre vervoegden, heetten Nap de la Mar en Henri de Vries. Nu Nap de la Mar dood is, was Cor liuys die er thans mee in het Centraal Theater speelt, ook wel de aangewezen erfgenaam voor den hoogeii hoed en de kamerjas van den tragicomischen Joodschen vader, die de dokterscarrière van zijn zoon zoo goddelijk verprutst met averechtsche reclame en tenslotte zijn beste brave komiekenkop te pletter loopt tegen di> harde werkelijkheid. De rol is zoo vast en handig, zoo menschelijk tevens geschreven als ster-rol van een effectstukje erom heen, dat zij moeilijk een andere interpretatie" toelaat. Hetzij dan, dat Nap de la Mar au fond een sentimenteel acteur was en het stuk eenvoudig van liet uitbundige begin naar de algeheele verstilling van het slot toespeelde, terwijl Cor lluys een misschien knapper en objectiever karakterspeler is en de rol nog eens met een klein trekje, met een pracht van een grime en houding en met een voor treffelijk berekend effectje wist te kleuren, waar Nap zich maar volop liet gaan. Ook de Jongejan, het gevoelig geschreven Falklandje van Heyermans, dat deze dagen in den Hollaiidschen Schouwburg te zien is, is een stuk voor de kamerjas, die hier niet na de pauze maar aan het slot gedragen wordt, met den Amerikaanscheii lachenden kop van Henri de Vries er boven, die aldus het telkens weer opnieuw levend mysterie zijner metamorphosen komt onthullen Het is en blijft ongelooflijk hoe deze zeven typetjes der kleine burgerij in een handomdraaien, terwijl de sloome bode van deur tot deur sloft, te voorschijn getooverd worden. Alles aan hem schijnt immers veranderd, niet alleen grime en attitude, maar zelfs het detail van kleeding, het vel van gezicht en handen, de lengte van het lichaam. Ken klein kruideniertje en vlak daarna een bonk van een verversbaas. een zielig-achterlijke Ansing en een duistere kleine-baas als .Jan Arend. Ik moet zeggen, dat ik dit uit den grond van mijn hart bewonderd heb. niet alleen als virtuoos vakwerk, maai' ook, om zijn duizend-en-én details, om het leven, dat hier in miniatuur voorbij trekt. Over ..liet Zevende Gebod" dat vooraf ging en waarin llenri de Vries, dooi' zoowel den dominee Kersten als den belgisclie» gladjanus Hicaiulet li spelen, het jongejannen al evenmin kon laten, /uilen wij iimar geen woorden met-r vuil maken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl