Historisch Archief 1877-1940
MKSARTIKELEN
Vervaardiging in Serie
' Otto van Tussenbroek
opvattingen dan wel op de voorbeelden van het groot verleden te zijn gericht'
wat natuurlijk heel iets anders is. O. v. T
Schilderkunst
De Klopper, Volksuniversiteit, Den Haag, Xotities
Wanneer wij alphabetisch deze reeds wat jaren bestaande groep van jongelui
bespreken, dan vinden wij eerst als mannelijk lid, D. Bus, den beeldhouwer
enz Zijn houten beeldje van den faun is een der aardige dingen van deze
gezellige verzameling werk. Na dien faun vermelden wij den penning voor
den vrede en den Oosterling met het zwaard, wiens vormen breeder
gehouden zijn dan n die van den Faun n die van den pen
ning. Daarna komt mej. Claudine Doorman (Claudine a l'ecole?).
Zij vertoont een paar illustratieve gevoelige teekeningetjes
de sneeuw met een volte van kinderen en nog oen ander
No. 9. Ook de teekeningetjes van mej. Joke EHas,
van dezelfde illustratieven aard, hebben iets
genoegelijks zie 15 en 17c. Beide, n mejuffr.
Doorman n mej. Elias zijn in het beste
werk zonder nabootsing van het werk
van mevr. Rie Cramer. Mej. Juus Hart
man slaagde in de ranke circusakrobate?,
Wibbo Hartman in de twee portretten
waar een blauw overheerscht. Ik kan echter
niet zeggen, dat zij beiden den vooruitgang
vertoonen, dien ik steeds verwachten wil. Kraan is de
illustrator met de lust voor het komische, Johannes Mul
ders heeft de meeste ruimte in twee wit-en-zwart landschap
pen; van* de geschilderde landschappen vei-meld ik 40 en 44
terwijl ik hierbij het zelfportret voeg. Beitmann is het levendigst
en het meest oprecht in de kleine houtsneden 57, 58, 59, Wim Sinemus
is met Bus de beste van de tentoonstellenden. Hij is dat vooral in de
la ndschappen 61, 62, 64. Deze landschappen, rijk gestoffeerd, zijn zeer
nauwkeurig gegeven en ze kunnen oppervlakkig velen wat droog lijken, maar
ze zijn dat niet; er is teederheid in.
Verwonderingen. I. Jessuruii de. M
Natuurlijkerwijs zijn mijn inzichten omtrent dat, wat ei n museum moet
bezitten en tijdig zich aanschaffen, niet dezelfde als die der directeuren onzer
musea. Ik vind, dat zij in het algemeen te lang wachten of niet genoeg met
felle zekerheid kiezen. Toch heb ik er reeds meer dan ns op gewezen, dat bij
dit tijdig aanschaffen, ook zelfs als zij zich lichtelijk vergissen, geen groote
sommen betrokken zijn en zelfs bij een vergissing tusschen veel juiste
aankoopen, hun dat falen gemakkelijker zou worden vergeven, dan wanneer zij, be
vangen van het gedruisch van den roem van den schilder, zeer groote sommen
betalen voor een stuk, dat niet is van de beste hoedangheid, die een schilder
mogelijk bleek. Maar het lijkt mij toe, datzij bij de Mesquita tot h zeer Is&tzijn.
Deze vier-en-zestig jarige, afzonderlijke schilder, afzonderlijk tri getwijfeld
in zijn ironische werken (ironisch is eigenlijk een stil woord voor veel gescherpte
heftigheid) is noch te Amsterdam noch in den Haag in de musea door ook
maar n schilderij vertegenwoordigd. A]s ik het juist aangevoeld heb, bestaat
in den Haag de neiging die fout te herstellen, maar testaat die neiging ook te
Amsterdam, in de woonplaats van de Mesquita? Dat is mij tot nu toe onbekend,
maar in allen gevalle is het daar bovenal de tijd zich zoo'n werk van de Mes
quita aan te schaffen, en begrijp ik mij niet, dat de willige directeur daar dat
tot op den dag van vandaag verzuimde. Wanneer ik toch naga met wat in de
laatste jaren de verzameling dier twee musea weid vomeeuU-rd (ik schrijf
vermeerderd, omdat de vermeerdering riet stetds een veii-ijking was!) dan
overtreft de Mesquita in kracht en persoonlijkheid velen der aangekochten.
Of is hij, vier en zestig jaar, in dit geval nog te jong? Dat zou mij zeer vreemd
lijken. . . .
<»?»«. Wenekebaeh bij Kleykamp. Den Haag
Het wordt in Osw. Weiic-kebach bij Kleykamp duidelijk voor wie het nog
niet weten, dat ook in de beeldhouwkunst de nooit overwonnen tegenstander
van het romantische het realisme dus (dat op zijn beurt nooit het romantische
overwint) weer naar voren ke>rnt evenals ge dat kunt zien in zakelijkheid" en
in andere nieuwe uiting, die wij ook met den eenvoudigsten naam van het
realisme kunnen karakteriseeren. Van zelf volgt uit dit vastgestelde, dat de
verscheidenheden in de verschijningen Wenckebach ter harte moeten gaan en
dat een onophoudelijke studie van bizonderheden en stof zijn doel moeten
wezen. En daar die verscheidenheid triumpheert in de natuur, vindt de realist
'n die natuur een onophoudelijken steun voor wat hij van uit zijn wezen zoekt.
Wenckebach zoekt dus. wanneer hij op zijn best is, uitdrukking te geven in
en door de menschelijke figuur, ofschoon deior een jagersinstinct in hem, de weer
gave der dieren hem goed zal moeten gelukken. Wij vinden op deze tentoonstelling
den beeldhouwer zóó sterk mogelijk in twee portretten en in een figuur (zonder
den kop). De twee portretten, die het meest
treffen, zijn ten eerste dat van zijn Vader.
waar het leven, bezien, zooals een realist
dat doet, in straffen ven-m een groote span
ning kreeg. Ten tweede: de buste van den
uitgever Xijhoff waai- in bewogener en meer
uitbundigen vorm dat leven realistisch be
grepen, ons duidelijk wordt gemaakt. De
figuur, waai- in den
nauwkeurig-gemodelleerden vorm de innigheid is tastbaar, is het
raak-rijzende lichaam van een jongen.
Deze drie dingen wijzen uit. wat
deziWenckebach. steeds beter, zal moeten maken:
portret, rijk aan geschakeerd leven, en het
steeds meer en meer verinr.jj-d volume
deifiguur.
l'LASSOHAKKT