Historisch Archief 1877-1940
16
De Groene Amsterdammer van 16 April 1932
No. 2863
I O S C OP Y
door L. J. Jordaan
FILM EN TOONEEL
Ilichard Oswald- Carl Zuckmayer
,,Der Hauptmann von Köpeniek^".
Tuschfnski.
Het vraagstuk der verhouding film-tooneel
schijnt met den dag actueeler te willen worden.
Aanvankelijk hield de klankfilm zich met een
zekere schuwheid van het tooneel verwijderd
zij adapteerde hoogst zelden het bühnen-drama
en dan nog slechts met de voorzichtige veront
schuldiging eener omwerking". Waarschijnlijk
speelde het reeds ten dage der zwijgende film
ingepaukte dogma, dat de film geen gefotografeerd
tooneel mag zijn, daarbij een belangrijke rol.
De kankfilm, die in een allerongunstigst tijds
gewricht ter wereld kwam, had zich kleintjes te
gedragen, zoet en bescheiden te zijn. Zij vond
letterlijk iedereen tegen zich tot zelfs de eigen
familie. Het tooneel zag zich meer bedreigd dan
ooit en de menschen van de zwijgende film
verwenschten onomwonden de indringster. wier
ontijdige komst een jongen, veelbelovenden kunst
vorm den nek omdraaide. Dit was de weinig
joyeuse entree der klankfilm en een begrijpelijk
instinct tot zelfbehoud deed haar na het patante
en luidruchtige debuut ten zeerste op haar
hoede zijn. Het gold hier voorzichtig te wezen en
een toch reeds slecht gehumeurde wereld niet
toodeloos te irriteeren. Dit kan als verklaring
dienen voor den ongehoord snellen groei der klank
filmtechniek en der klankfilmkunst. Immers
terwijl wij nog mopperden over den gewelddadigen
dood der zwijgende film, kwam de novice reeds
met experimenten, die belangrijk genoeg waren
om onze aandacht van alle klaagzangen af te
leiden. Wanneer wij nagaan, hoe de zwijgende
film ongeveer twintig jaar noodig had voor zij
zich bewust werd van een eigen taak en bestaans
recht, dan mag hetgeen de klankfilm heeft bereikt
in nog geen drie jaar tijds inderdaad verwonderlijk
genoemd worden. . . . ook al houdt men rekening
met de reeds opgedane ervaring. Wij vergisten
ons niet, toen wij in 1929 in arren moede van een
Sisyphos-geval spraken wij vergisten ons
slechts in de snelheid en de kracht, waarmede de
weg-omhoog opnieuw aanvaard zou worden.
Bij dat zoeken naar legitimatie stond de nood
lottige analogie met het tooneel, de klankfilm
als een dreigend spook in den weg. Het tooneel
was reeds geruimen tijd lijdend en genoot deswege
de (overigens volmaakt platonische !) sympathie
van het publiek. Daar nu gelijk iedereen weet
geen sympathie zoo sentimenteel en kwetsbaar is.
als die welke geen vinger uitsteekt, was het zaak
voor de jonge klankfilm om het stervend tooneel
omzichtig uit den weg te gaan. Meer nog wellicht
uit overwegingen van populariteit dan van
autonomie. Het scheen niet geraden de harde en
voorloopig nog zeer on-schoone loud-speakers te
dicht in de nabijheid op te stellen. De vergelijking
met de gebroken stem der zieltogende dramatische
kunst zou op het sentimenteele publiek een fatale
uitwerking kunnen hebben, die zich niet zoozeer
zou uiten in hulp aan het tooneel, als wel in anti
pathie tegen de klankfilm. Het was dit instinct
tot zelfbehoud en dit besef van eigen
onvoldragenheid, dat haar een veiligen afstand deed bewaren
tusschen ieder ernstig experiment en de planken.
die de wereld verbeelden. Afgezien van de film
operettes en revues, die vanwege hun notoire
pretentieloosheid buiten vervolging gesteld waren.
hield de klankfilm zich voornamelijk bezig inet
sujetten, die een geheel ander terrein bestreken
dan het tooneel vermocht te doen. Schipbreuken
van Oceaanstoomers symphonieën van wereld
beelden en wereldgeluiden vuurtorendrama's
tragedieën met vliegtuigen en motoren
kaleidoscopische composities van beeld, klank en be
weging. . . . ziedaar de alibi's waarmede de klank
film haar blanke onschuld scheen te willen bewijzen.
Intusschen school onder dit groene gras dei'
onnoozelheid menig angeltje. Hier en daar o.
zeer onopvallend en bescheiden trok het da
verend gerucht eener drukke, uiterlijke wereld
zich plotseling samen tot de verstilling van een
fijner genuanceerd, innerlijk conflict. De wedstrijd
tusschen een ronkend vliegtuig en een gillende
sneltrein kon zoo, geheel onverwacht, plaats maken
voor de zwijgende botsing van twee karakters en
de opmerkzame toeschouwer voelde reeds iets
van de kracht, die hier groeiende was en die niet
zou aarzelen mettertijd een stuk levensverbeelding
voor zich op te eischen. dat nu nog tot den
onaantastbaren eigendom van het tooneel scheen te
behooren.
* *
#
Zooals alles in het ontwikkelingsproces der
klankfilm snel gaat. zoo schijnen ook haar stout
moedigheid en zelfvertrouwen op onverwachte
wijze toe te nemen. Congressen dansen bende
hoofden schieten elkaar overhoop aviateurs
week-enden op de Zuid-Pool gelukkige harten
versmelten in twee- en driekwartsmaat. . . .
kortom, de kitsch-molen der dagelijksche con
sumptie maalt onverdroten voort. Maar
daartusschen en daar achter ontwikkelt zich de
expressieve potentie, die eens de ware gestalte
van de klankfilmkunst zal bepalen. Allerwegen
wordt met zelfvoldoening en welbehagen geschimpt
op haar vulgariteit, haar gebrek aan idee, haar
slechte scenario's heet men haar zoeken naar
eigen middelen: filmische kunstjes.... het deert
haar niet. Zij kent nog haar eigen vermogen niet
hoe zou dan een dichter dat vermogen kunnen
aanwenden tot een in waarheid scheppende daad 'i
Maar de accumulatie van creatieve middelen
begint zich desniettemin steeds duidelijker en zelf
bewuster te doen gelden. Het zijn niet alleen
meer de experimenteele intermezzo's het is het
zoeken naar een voldragen geheel, dat zich wil
openbaren. En bij gebrek aan een eigen littera
tuur" aan een eigen conceptieplan, assunieert
de klankfilm noodgedwongen, die eener zuster
kunst: zij begint tooneelstukken te verwerken.
Het is nog altijd een gewaagde onderneming: het
beteekent een rechtstreeksche, openlijke concur
rentie en daarbij een gevaarlijk exposeeren van
eigen kracht en zwakheid. Maar juist het feit, dat
de klankfilm deze beide risico's aanvaardt, wijst
op een merkwaardige wending in den loop der
gebeurtenissen. Zij schroomt niet langer de werking
harer eigen middelen met die van het tooneel te
nieten, tegen alle vooroordeel in en zij geeft
tevens haar verlangen te kennen naar den dichter.
die zich voldoende met haar techniek en aestethiek
zal willen bezighouden, om in de toekomst het
klankfilmdrania te kunnen scheppen.
Ondel' den indruk van deze overwegingen,
vertooneii de ..verfilmde" tooneelstukken der laatste
tijden, zich in een eigenaardig licht. liet zijn
noodmaatregelen, hulpscheina's. . . . zonder twij
fel ! Maar het is niettemin buitengewoon belang
wekkend, na te gaan wat de klankfilm er van
terecht brengt. Tegelijkertijd loopen te dezer stede
twee van zulke adaptaties: Madchen in Uniform"
van Sagan-Frölich en Derllauptmann von K
penick" van Bichard Oswald. Beide hebben zich niet
blijkbare accuratesse aan de architectuur en den
geest der tooneelwerken gehouden zij het met
verschillende resultaten.
..Madchen in Uniform" volgde nauwkeurig
het tooneelstuk, maar vertelde het geval in een
zeer zuiver en simpel filmproza. Leontine Sagan
behield, om zoo te zeggen, de melodie doch trans
poneerde haar voor een ander instrument. Oswald
behield eveneens de melodie, doch verzuimde haar
opnieuw te instrumenteeren. Wat in het werk van
de vrouwelijke regisseur aanstonds opviel, was de
zin voor de meerdere nabijheid, de grooter inti
miteit en subtiliteit der filmweergave. Zij erkent,
tevens, zonder eenige ostentatie overigens, de
beweeglijkheid en de lenigheid van het camera-oog
Doven de stabiliteit van den toeschouwer in de
stalles. Oswald schijnt zich hiervan slechts zelden
bewust. Aldus werd ..Madchen in Uniform" een
harmonisch verweven complex van met groote
gevoeligheid opgenomen klanken en beelden.
terwijl ..Der Tlauptmann von Köpenick" zich
bepaalt tot een veelal rammelend naast elkaar
stellen der scènes.
Hetligt volstrekt niet aan het achterwege blijven
van typisch filmische effecten zooals b.v. snelle
camerabeweging, verrassende plaats- en beeld
wisseling e.d. Natuurlijk kunnen deze middelen
voortreffelijk toegepast worden en hun dienst
bewijzen, doch zij vormen slechts enkele wapenen
uit liet complcete klankfilmarsetiaal. Het groote
Hotel DUIN EN DAAL" - Bloemendaal
Rustige ligging modern comfort.
Speciale arrangementen voor langer verblijf
zwak in Oswald's film is het gebrek aan het besef
der hiervóór aangehaalde intimiteit en den daarmee
verhonden zin voor de subtiele nuance. Want dit
is een der belangrijke dingen, welke de film op
het tooneel vóór heeft en den strijd zoo ver
bitterd zal maken: haar beschikking, niet alleen
over rijker, machtiger beeld- en klankmotieven,
doch tevens over een tenslotte oneindig fijner
weergave. Zij vreest de meest tuniultueuse en
bewogen uitbarstingen niet zij hanteert met
evenveel gemak de stilte en den ritsel van kleine
geluiden.
Oswald nu heeft, gelijk gezegd, vooral het laatste
over het hoofd gezien. Het bleef tooneel niet
omdat het niet,,filmisch" was. maar omdat het geen
film werd. Het was alles te luid en te grof en te
zeer berekend op een afstand, die de film niet kent.
Het was tooneel en niet eens slecht tooneel: de
typeering van Max Adalbert, was voor mij, die
het tooneelstuk niet zag, alleszins voldoende. Die
figuur van den sloffenden, tragischen schlemiel
met zijn strakke, ingevreten masker en de slordige,
zeurige dictie, leefde wel. Er was voor den film
kunstenaar veel van te maken geweest, die haar
had weten te naderen, te analyseeren en nit duizend
kleine, subtiele fragmenten opnieuw op te bouwen.
Die op de hoogste momenten van spanning en ont
roering een huiveringwekkende nabijheid had doen
gevoelen door het notecren van een nauw merk
bare fronsing een pijnlijk vertrekken van
den mond. Er komt een moment in deze film.
waarop Voigt na het ambtelijk en formeel door
zijn zwager ingediend verzoek om een paspoort,
een Ausweise-schein heeft ontvangen. Zwager en
schoonzuster komen thuis de petroleumlamp
wordt aangestoken en bij het venster zit de onge
lukkige schoenmaker met zijn verbanningsdecreet
onbeweeglijk, verslagen, vernietigd. Dit had
film kunnen worden ! Dat groote, holle duistere
vertrek die groteske, trieste figuur die
angstige stilte. . . . het waren evenzooveel elemen
ten om een zeldzame, tragische spanning op te
roepen. Men denke zich een dergelijke stof, gehan
teerd door een Sternberg, een Lang, eenSiodmak
of mijnentwege: een Mamoulian ! Men herinnere
zich. wat deze meesters op het instrument: film.
weten te bereiken met het ritselen van een brief.
met het flikkeren van een vlam, met een heftig
bewogen gelaat, met de roerlooze onverschilligheid
der omringende voorwerpen.... Van dit alles is,
hier geen sprake na een herhaald en angstig:
..Was ist denn los. Wilhelm:1" der beide ver
wanten, als de groote stilte valt en het spannende
spel der imponderabilia een aanvang had kunnen
riemen, klinkt eensklaps de stem van den schoen
maker luid en nuchter: ..Sieh mal. . . . !" en
de betoovering is verbroken, het tooneelxtiik gaat
verder.
Aldus hebben wij hier een der zelfdzame voor
beelden, waarbij het scenario door een goede
ideeen hechte constructie een representatie boven
water houdt, die als film mislukte. Terwijl in de
meeste gevallen, de klankfilm zich behelpt met
slechte, absurde schema's en ze tot boeiende
filmstof weet om te werken of, als in ..Madchen
in Uniform" een voortreffelijk ontwerp volmaakt
uitwerkt, strandt hier het geheel op een ontoe
reikende interpretatie van den regisseur.
Het is jammer van het onderwerp janmiei
van de sujetten, die lang niet slecht zijn. jammer
ook van enkele goede vondsten, aJs het home
rische gelach van een wereldpubliek, de
snelgroeiende boompjes op de gevangenis-binnenplaats
en het aardige slot.
Maar voor een karakteristiek der verhouding
van film en tooneel niettemin een interessante
bijdrage.
KUN STZ AAL
VAN LIER
L/OORLOOPEND
TEN TOO N G E ST EL D
ROKIN 126 =
AMSTERDAM
BEZICHTIGING VRIJ
KUNSTWERKEN VAN
JONGE HOLLANDSCHE
EN BUITENL. MEESTERS