De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 16 april pagina 5

16 april 1932 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2863 De Groene Amsterdammer van 16 April 1932 Spreekzaal Gemeentelijke autonomie De voorstelling, die prof. Scheltema in zijn bestrijding van mijn betoog in de Eerste Kamer tegen het Kortingswetje geeft, is met de feiten niet geheel in overeenstemming. De strekking van het Kortingswetje wordt door hem aldus omschreven: ,,in verband met den crisistoestand de rijksuitkeeringen aan de gemeenten te ver minderen met een percentage van de door de gemeenten over 1931 uitgekeerde loonen en sa larissen." Zóó is de strekking niet juist weergegeven. Er had aan moeten worden toegevoegd, dat volgens het Kortingswetje die vermindering achterwege blijft, indien de gemeente in de omstandigheden verkeert, in art. l sub 2 omschreven, waarvan de belangrijkste deze is, dat de gemeente zoo braaf is geweest 's Bijks zin te doen en haar ambtenaren 3 of meer percent in salaris te verlagen ! Daar zit de angel voor de gemeentelijke autonomie; dat is de financiëele dwang, waaimee het Kijk de gemeenten de mores zal leeren, waarnaar het zelf leeft. Een vaste korting zonder meer is het niet; dat was het stelsel van het amendement Van V uuren, dat ik zelf uit een oogpunt van aantasting der gemeentelijke autonomie minder bedenkelijk heb genoemd, al was ook voor deze korting geen enkele rechtsgrond te vinden (Handelingen blz. 492). Het stelsel der K ortingswet is door Dr. Wibaut aardig getypeerd met de anecdote van den schoen maker, die zijn kinderen zoogenaamd vrijliet in de bepaling van hun leven, maar dreigde met het riet, als zij niet handelden naar zijn wil ! De gemeenten blijven volkomen vrij in haar doen en laten," zei ook Mr. Van der Hoeven in de Kamer, zij kunnen haar ambtenaren hetzelfde salaris blijven betalen, ze kunnen ze zelfs verhoogen." Ja, maar als ze het doen, straft het Rijk ze met den financiëelen spanriem. Het betoog van prof. Scheltema gaat dan ook geheel buiten de thans aan de orde zijnde feiten om. Er is geen sprake van, dat het Rijk een belang in zijn huishouding trekt, dat tot dusver tot de huishou ding der gemeente behoorde, wat volgens de Grondwet geoorloofd is. De Minister wenscht. zoo verklaarde hij zelve, heelemaal geen unifor miteit in de ambtenaarssalarissen (Handelingen blz. 500); men wil dus aan het beginsel van art. 170 Gemeentewet, dat de regeling van de ambte naarssalarissen met zooveel woorden tot de ge meentehuishouding brengt, niet tornen. Begrij pelijk, want wat behoort zoozeer tot de gemeente lijke huishouding als de organisatie van de eigen diensten? Men wil dus alleen, dat de gemeente bij de behartiging van haar eigen huishouding den wil van het centraal gezag volge, op straffe van financieel nadeel. Welnu, zoo was mijn betoog, wanneer men het beginsel van de auto nomie aanvaardt, dan ontbreekt elke rechtsgrond voor de korting, zooals die in de wet is geregeld. Het verzet uit Amsterdam tegen deze aantasting der autonomie was waarlijk niet minder krachtig. dan uit Leiden, waar, naar de voorstelling van prof. Scheltema, men dan blijkbaar de gemeente lijke autonomie al te hoog zou stellen. En de Burgemeester van Amsterdam n de oud-wet houder Wibaut hebben het ontwerp forsch be streden juist op den grond, dat, zooals Burgemeester De Vlugt het voortreffelijk zeide, .,op een tot dusver niet voorgekomen en op een staatsrechtelijk onjuiste, dus op een kunstmatige wijze, door het centrale gezag inbreuk wordt gemaakt op een historisch gewortelde en wettelijk gewaarborgde bevoegdheid der gemeente, die tot haar zelfstandig gebied behoort" (Handelingen blz. 499). En ik wil wel erkennen met een gevoel van teleurstelling te hebben gelezen, dat juist in de Groene Amster dammer n door prof Scheltema omtrent de ge meentelijke autonomie een opvatting gehuldigd wordt, die er toe moet leiden, dat zij wordt, zooals een bekend jurist het eens heeft uitgedrukt, tot een phantoom, verdwijnend, als men het staat." In het ,,praesidium libertatis" ziet men de zaak inderdaad anders ! K. KRANEXBFRG A n t \voor il Indien prof. Kranenburg zich de moeite wil ge troosten, mijn door hem bestreden betoog nog eens door te lezen, zal hem blijken, dat ik het Kortingswetje om geheel andere redenen met de gemeentelijke autonomie vereenigbaar achtte, dan de Woningwet. Ten aanzien van de Woningwet Schilderijen-expertise Teekenlng door B. van Vlijmen Misschien lukt het! beweerde ik, dat de wetgever bevoegd is. belangen. die tot dusverre door de gemeenten werden be hartigd, aan zich te trekken. Ten aanzien van het Kortingswetje zou rfic bewering inderdaad niet ter zake dienende zijn. want het rijk trok daarbij geen enkel gemeentelijk belang aan zich: maar die bewering komt in mijn artikel ten aanzien van het Kortingswetje dan ook niet voor. Het Kortingswetje achtte ik ilatiroin niet in strijd met de gemeentelijke autonomie, omdat die autonomie niet meebrengt, dat de gemeenten een recht tegenover den staat op uitkeering van gelden hebben, zoodat zij op die autonomie onk geen beroep kunnen doen. wanneer op die uit keering wordt gekort. Ik herhaal te allen overvloede, (lat ik. aldus schrijvende, niet bedoelde, het Kortings wetje in zijn algemeene strekking in bescherming te nemen; ik bedoelde slechts, als mijn meening te kennen te geven, dat men dat wetje niet kan aan vallen onder de leuze van bedreiging der gemeente lijke autonomie. liet betreft hier een quaestie va» louter wetenschappelijke!! aard; quaestie waarin. zooals prof. Kranenburg bekend is, het door mij ingenomen standpunt wordt gedeeld door den Nijrneegschen hoogleeraar in het .Staatsrecht, prof. van der Grinten. Wie dat standpunt inneemt, blijft vrij. het Kortingswetje als ongewenscht en ondoel matig te bestrijden: maar zijn wetenschappelijk geweten verbiedt hem. bij dien strijd het argument der bedreigde gemeentelijke autonomie te bezigen. SCHKI.TKMA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl