De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 23 april pagina 10

23 april 1932 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

f' f. p, ir m t l' Pascin Fransche Schilderkunst. Stede lijk Museum, Amsterdam Deze tentoonstelling met haar vele schakeeringen begint met het werk van schilders omstreeks 1900 en pijl na pijl wijst in het museum den weg aan, dien wij volgens de inrichters te volgen hebben in de door hen saamgestelde verzameling. Ofschoon wij in dezen weg eenige ongelijkheden vinden (kon dat ook anders?) zullen wij niet onwillig zijn, te eer omdat wij het werken der leiders waardeeren en de moeilijkheden niet onderschatten. Wij zullen ook niet sociologisch of oekonomisch noch philosophisch te keer gaan; wij bespreken de schilderijen om de verdiensten die zij volgens schilder kunstige eischen bezitten; wij bepalen de waarde der schilderijen, die hier zijn, anders werd het artikel te zwaar. In de eerezaal vinden wij Vuillard, Bonnard, Dufy, van Dongen, Dérain, Matisse, Friesz, l'Hote. Wanneer wij zeggen dat van Dongen hier zeer goed vertegenwoordigd is, is daarin noch chauvinisme noch overdrijving. Het bekende portret van Bappoport in zijn gedrongen levendigheid doet toch in een goede kleur een psychologische opvatting van den afgebeelde zien, welke opvatting een onmiddellijke en eenvoudige is. Dan is er bovenal als kleur te roemen het portret van de vrouw in het blauwe kleed met de witte ornamenten. De kleur heeft hier een warme weligheid, die ge in het gezicht met den zoeten mond terug vindt, een mond, die ons herinnert aan monden, door een anderen Hollandschen schilder gemaakt, maar deze mond is gelatener. De Oosterling (No. 64) behoort even ongetwijfeld, tot van Dongen's eenvoudig-rijke werken, de Aegyptische (66) vertoont in den een voud van kleur toch een bepaalde moed-wil, die van Dongen gevaarlijk soms zou zijn. Laprade, die in deze zaal eveneens is te zien, is niet belang rijk, van Vuillard herinner ik mij veel verfijndere zaken; Bonnard's vereen voudigd zeegezicht is zijn beste; Guérin is zwak in zijn,,popperij", nor maal in zijn naakt, van Fresnaye is een stilleven als 92 door groote vlek ken rijpe kleur het meest te waardee ren, L'Hote steeds vlakker heeft havengezicht, en gansch vlakke figuur, die hem nooit tot de waereldschilders kunnen doen rekenen, terwijl Friesz' FRANSCHE SC Een Bijzondere Tentoonstel 1900 Schilderkunstkroniek Chirico kleurig landschap (No. 93 uit 1907) het aangenaamste is. Weidscher ver tegenwoordigd zijn Dérain, Matisse, Dufy. Dufy laat allerlei zien. De Ba dende is meer een schilderij groot van afmetingen dan inderdaad grootsoh; een zee vol met kleine schepen heeft, gewild, iets van de naïveteit van een prent en een geestigheid die wij in Holland niet zouden kunnen hebben; een groot landschap bewijst van Ooghs invloed. Naverteld door een luchtiger schilder is daar de ernstige toewijding van den Hollander aan het ZuidFransche landschap; het werk, dat wij het zuiverst achten is dat portret van Mevr. Dufy waar, tegen eenlichtblauwen achtergrond, effen en gratieus, de afgebeelde geschilderd werd en ge tevens het behagen gevoelt van Dufy in 't lijnen spelen. Matisse heeft ons niet door pracht of hevigheid over rompeld, ook niet als expressionist. Wij vinden de sierfiguur op den gebloemden achtergrond ongetwijfeld wat wij van al de werken zouden verkiezen. Derairis stilleven in bruinen is merk waardig. Het is merkwaardig niet zoo zeer om het enkele stilleven dan, en meer om de ruimte, die het sugge reert, en die overal leeft, terwijl wij het landschap (61) beter vinden dan de andere overige en een portret (59) ietwat zakelijk zoo ge w;lt, niet wenschen kunnen te bezitten. Ten slotte dient hier veimeld te worden, dat zij, die niet meer werk kennen van deze schilders, niet tot een eindelijk oordeel zich bevoegd kunnen achten. Na deze reeks met zijn ongelijkheden komen wij in de zaal der ZondagscAiWers; J ** * De eisch te stellen aan een goed Zondagschilder is dat hij bepaald ge brek aan noimale vaardigheid over wint door trouwhartigheid, toewijding en diepe kinderlijkheid. Onbetwist de grootste is Rousseau Ie Douanier. Innerlijke macht, verwondering en een forsche phantaisie zetten hem afzonderlijk tusschen zijn makkers van wie ik nog veimeld Rimbert (het stadsgezicht op de apotheose van den Douanier) Vivin, den man der streepjes en der grijzen en Bornbois, ongelijker, een schilder van boomen. Voordat wij tot de Vreemdelingen overgaan moeten wij uit de groote zaal Marquet nog noemen, die van zijn strakke zuiverheid en vereenvoudiging, in het Luxembourg te Parijs een schilderijtje heeft, dat hier niet over troffen werd door het weekure inge zonden. Maar terecht zijn de Vreem delingen, die in Parijs hun heil vonden, hier niet weggelaten. Terwijl ge Kars niet tot de grooteren kunt rekenen, was deze tentoonstel ling zeer onvolledig geweest zonder Pas cin,Modigliani,Chagall, S o u t i n e. Kisling, die eveneens hier hangt, heeft vei diensten zondervoort r e f f e l i j k ooit te zijn. Modigllani (het werk als kleur rooder dan ik dacht) is steeds ge weest een ongewoon tref f end teekenaar van naakt. Ook hier is een naakt, dat zijn verdiensten in de schilderkunst der waereld u duidelijk maakt en er zijn Utr M.etz\ portretten van hem hier, subtiel-eenvoudige, met de bekende lichte ver vormingen hem eigen (het gerekte ge zicht, de lange neus) die ons herhaal den wat wij, bewonderend, van hem kenden en erkenden. I'ascin'Q kleur is die van parelmoer in allerlei nuan ces. Kn daarin geeft hij zijn vrouwen die in hun korte lichamen, omlijnd door de gebogen lijnen sensualiteit en luiheid vertoonen. Van de straffergekleurde werken, zwaarder van neeryet, ontbreekt een voorbeeld, (.'hayull hebben wij te kort geleden geprezen. vooral om zijn kleur, om dit te her halen, (ie vindt hier weer deze kleuren /.ijn vertellende phanlaisie. zoowel in de voorstelling met. de figuren <1 e Ver loofden, als simpeler in het Boeket. iïouline is zoo goed als onbekend in Holland en liet was noodiy hun te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl