Historisch Archief 1877-1940
No. 2864
De Groene Amsterdammer van 23 April 1932
Wetenschappelijke Varia
Nogmaals Venus
door Dr. P. van Olst
Venus staat nog helder genoeg aan den avond
hemel om ons nogmaals eens af te doen wenden
van de menschenrommel op onze planeet en eenige
oogenblikken ons te doenverdiepen in dit juweel
aan onzen toch zoo rijken sterrehemel.
De vorige maal besprak ik de schijngestalten
en de helderheid van deze planeet. Ditmaal zullen
wij het over duigen hebben, die niet met den om
loop van Venus te maken hebben, maar met den
aard van de planeet zelf.
In de eerste plaats komt daarbij de rotatie
der planeet om haar eigen as aan de beurt, een
veelomstreden en nog onopgelost vraagstuk. Reeds
vrijwel bij het eerste gebruik van verrekijkers
(dus in het begin der zeventiende eeuw) meenden
de waarnemers vage vlakken op de oppervlakte
van Venus te kunnen onderscheiden en men
maakte hiervan gebruik om uit de plaatsverande
ring dezer vlakken den rotatietijd van Venus af te
leiden, dus den tijd noodig om eenmaal om haar
as te wentelen. Niettegenstaande de waarnemingen
hierover dus reeds van zeer ouden datum zijn,
heeft men tot op den huidigen dag nog geen
absolute zekerheid over deze rotatieduur gekregen,
wat zeker opmerkelijk is als men nagaat hoe
relatief dichtbij of Venus bij ons staat, terwijl van
verschijnselen die duizende lichtjaren van ons
verwijderd gebeuren de menschheid ei(;enlijk dik
wijls veel nauwkeuriger op de hoogte is. Men
vocht hoofdzakelijk over de argumenten voor een
korte rotatie van iets minder dan ons eigen etmaal,
en de argumenten voor een zeer veel langzamer
rotatie n.l. van 225 dagen, dus gelijk aan den
omloopstijd van deze planeet om de zon, wat
ten gevolge zou hebben dat Venus steeds dezelfde
kant naar de zon toekeert, evenals de maan dat
steeds doet ten opzichte van ons. De vaagheid
der vlekken op Venus maakte het uitermate
moeilijk een beslissing te nemen tusschen deze
twee mogelijkheden. En ten slotte is men zelfs
zoo ver gekomen dat men de bepaling van de
rotatie met behulp der vlekken-waarnemingen
heelemaalin den prallemand gooide, immers men
begon te twijfelen aan het werkelijk bestaan der
vlekken. De reden hiervan was dat Villiger merk
waardige proeven nam met volkomen vlekkelooze
witte bollen, die hij van terzijde belichtte, zoodat
dus een nabootsing van Venus in haar eerste- en
laatste kwartier-standen gegeven werd. Daarbij
bleken eigenaardige schaduweffecten op te treden,
dip door verschillende waarnemers gelijk gezien
werden en die toch in werkelijkheid niet bestonden
en alleen physiologisch te verklaren zijn, dus als
een soort optisch bedrog ! Deze schaduweffecten
leken frappant op de Venus-vlekken, dus men werd
tej-echt achterdochtig op dit gebied. In de laatste
jaren heeft men met behulp van kleurfilters
foto's van Venus genomen waarbij alleen bepaalde
lichtbestanddeelen toegelaten werden tot de
fotographische plaat. Op deze wijze kreeg men bij
violet licht ontwijfelbare details te zien op de pla
neetfoto. Maar stellige resultaten over den rotatie
duur hebben zij, meen ik, nog niet opgeleverd.
Maar daarom niet gewanhoopt. Er zijn wel
meer onderzoek-middelen. Zoo kan men b.v.
het Doppler-effect" gebruiken. Een trein die
ons op reis fluitend passeert, hoort men bij het
naderen hoog, bij het weggaan laag fluiten, terwijl
de toon juist omslaat" op het moment van het
passeeren. Dit komt doordat bij het naderen meer
trillingen dan normaal ons oor bereiken per seconde
(dus de toon hooger lijkt) terwijl bij het weggaan
minder trillingen per sec. ons oor treffen (dus de
toon lager lijkt). Hetzelfde geldt voor het licht.
Bij het naderen van een lichtbron krijgt men
meertrillingen op het netvlies, bij het weggaan minder
trillingen. Dit trillingaantal is te constateeren met
een spectroscoop. Richt men dit toestel achter
eenvolgens op den rechter- en den linkerrand van
de Venus-schijf, dan moet nien een verschil in
trillingsaantal vinden, immers de eene rand draait
naar ons toe, de andere rand draait van ons weg.
In het eerste decennium der twintigste eeuw
hebben verschillende onderzoekers deze methode
toegepast. De een vond 34.5 uur omloopstijd, de
andere vond heelemaal geen verschil ! Dus ook
nu weef onzekerheid. Men gevoelt echter hoe
laviger' hoe minder voor een snelle rotatie; een
bedrag kleiner dan eenige tientallen dagen acht
men niet waarschijnlijk. Misschien zal de oplossing
gegeven worden door stralingsmetingen. Als n.l. de
rotatie-as van Venus scheef staat op haar baan
(zooals haast alle planeten vertoonen), dan moeten
de belichtingspolen" (d. w. z. de uiteinde der as,
die de scheiding van dag- en nachthelft aangeeft).
verschillen in uitstraling.
In de figuur zijn deze assen aangegeven bij
een of andere willekeurige schuine stand der
rotatieas. Men ziet dan zeker wel dat het punt A juist
in het nachtgebied gedraaid heeft en B in het
daggebied. Men kan dus een temperatuurverschil
verwachten tusschen A en B. Vermoedelijk zal
B warmer zijn dan A, dus ook sterker uitstralen
dan A. Uit dit stralingsverschil zou men conclusies
kunnen trekken over de rotatieduur. Inderdaad
heeft men met de uiterst verfijnde techniek op
gebied dezer stralingsmeting verschillen tusschen
deze belichtingspolen gevonden. De zuidelijke pool
gaf een krachtiger warmte-straling. Men moet
echter meer gegevens hebben eer men vaststaande
conclusies kan trekken.
Met de rotatie hangt ook het vraagstuk vap
den dampkring samen. Als Venus nog maar een
smalle sikkel vertoont (bij de onderste conjunctie)
ziet men een lichtlijn, die veel meer dan een
halve cirkelomtrek beslaat, terwijl de grens va.n
dag en nacht precies de heljt van de omtrek moet
afsnijden dus 180°! Dit is alleen te verklaren
door lichtbreking in een dampkring. Het vreemde
is dat de spectroscopische onderzoekingen geen
zuurstof of waterdamp met stelligheid konden
aantoonen. Dit is alleen te verklaren als Venus
wel omgeven is door een dampkring, maar hierin
een uitgestrekte, dikke, hooggelegen wolkenlaag
bevat. Het zonlicht kaatst tegen den bovenkant
dezer wolken terug en doorloopt dus alleen even
de allerhoogste en ijlste luchtlagen waardoor zij
spectroscopisch niet sterk beinvloed kunnen wor
den, zoodat men zou meenen dat er geen damp
kring was, als de lichtbreking niet anders leerde.
Deze wolkenlaag verklaart dan meteen de groote
albedo van Venus, dat is de verhouding tusschen
de hoeveelheid licht die Venus treft en de
hoeveelheid, die zij hiervan terugkaatst. Deze
albedo is zeer hoog n.l. bijna O.C wat in de
buurt komt van de albedo van sterk belichte
aardsche stapelwolken.
Maar deze wolkenlaag voert ons weer naar de
rotatie-duur terug. Wanneer n.l. Venus langzaam
roteert, eens in 225 dagen, dan moet de eene
helft eeuwige nacht hebben en een zér lage
temperatuur, terwijl de andere helft zeer warm
wordt. Als dit zoo was zou al het water op Venus
reeds verdampt zijn en al deze damp als eeuwig
ijs zijn neergeslagen op de nachthelft, zoodat Venus
dan geen wolkenlaag' kon hebben. Men ziet dus
dat, al is de rotatie veunoedelijk veel langzamer
dan de oorspronkelijk gemeten snelle, rotatie, zij
toch waarschijnlijk niet zóó lang is als men
vroeger de langzame rotatie onderstelde.
De Gehavenden
van het Van-Gogh-proees
Niet ieder proces verloopt op dezelfde manier;
niet ieder proces eindigt met een aantal gehavenden.
Maar het is niet meer te ontkennen; het proces
over de Vincent's te Berlijn heeft ons ten slotte
begift'gd met meer dan n gehavende voor
altijd ! Het zijn toch de Hollanders, die naar
Berlijn trokken om hun zaken" te verdedigen,
die ons als zoodanig zijn weergekeerd (behalve
de scheikundige de Wild, die alleen zijn onder
zoekingen en de gevolgtrekkingen daaruit, had te
herhalen). De andere belanghebbenden en be
langstellenden" zijn er inderdaad niet zeer frisch
afgekomen; er hangt een onaangename reuk over
en om dit proces. Maar wie waren die belang
hebbenden? Ten uiterste belanghebbend waren
Bremmer en Scherjon. Wij zullen ons bepalen tot
Bremmer. Deze lijkt mij voor altijd in waarde
verminderd. Zijn omgang (of hoe wilt ge het
noemen?) met een Wacker, die reeds toegegeven
heeft, dat een aantal der van Gogh's valsch waren,
lijkt mij een pijnlijk geval toe, en die omgang
wordt niet te-niet-gedaan door een handigheidje,
een markthandigheid, dat het Bremmer geen
belang inboezemt, waar een schilderij van
daan komt, omdat dit wellicht zijn oordeel
zou kunnen beïnvloeden. Zóó iets bewijst op
zijn hoogst de onzekerheid van B.'s oordeel
en niet zijn moreele of aesthetische zuiverheid;
wij zien daarin 'dan ook meer een hoogmoedig
gebaar om zijn angst te verbergen dan iets anders;
er is hierin niets van een grooten stijl van doens.
Kn dan zijn ontroerde" oratie over Vincent voor
den rechter, die niets behoeft te zijn van een
kunstgevoelige? Het is een nieuwe poging om zich
als zuiver voor te doen, en het lokken van Justi
door dezen te loven voor den aankoop van een Van
Gogh; het is, opnieuw, niets anders dan het aan
bieden van een klontje suiker door iemand, die in
niet-frisch water wegzakt, aan een onverschillige.
die op den kant staat. (Het Bremmer anders zoo
zeer eigene, het apodiktische, werd ten bate van
de veiligheid lichtelijk omsuikerd). Maar hij moest
zich, hij bovenal, verdedigen. Het ging om de
autoriteit, die hij zich verwierf over een willige
kudde; het ging bij Bremmer om de baet van zijn
leven; eenigszins om zijn toekomst (waarmee die
van Scherjon enz., is verbonden). Want verloor
deze détail-aesthetikus een bepaald adviseurschap,
hoe zou hij tuimelen bij velen, die nu, om de
koopkracht achter hem, willig zijn voor zijn
allesuitleggende redeneeringen en dictatuur ! Het ging
om die autoriteit, die in den laatsten tijd reeds
duidelijk aan gezag verloor en daarom was Van
Gogh in dit proces voor Bremnier schijnbaar
primair, in wezentlijkheid secundair. Gelijk krijgen
(al is het niet gelijk hebben) was primair, en ver
zekerde nog een tijd voortgaan op den weg, dien hij
reeds lang be-gaat ! Maar ?.. Bremmer is voor mij
een der gehavenden door dit proces en wat van
den famulusals de patroon in dit geval verkeert?
Wat van Cornelis Veth, de plotselinge held met
den huilerigen stijl, in de bekende brochure, welke
brochure zóó toevallig, toevallig, toevallig juist
voor dit proces verscheen en nog eens wat van
Bremmer's anderen adjudant.
Wanneer ik een leek was in den doolhof
deischilderkunst, zoudt ge meenen, dat ik ze ooit als
goede gidsen koos?
Ten slotte: wat ook van Baart de la Faille, den
tegenstander in dit proces van Bremmer cum suis,
en wat van zijn plotselinge bekentenis, de wijziging
in zijn inzichten, die ons verraste en den bekenner
voor goed beroofde van zijn autoriteit? Twee
dingen zijn ons maar mogelijk te begrijpen in dit
geval der wijziging: Of de la Faille is een man,
afhankelijk in zijn oordeel te veel van stemmingen
en zijn oordeel blijft steeds zwevend, en het wijzigt
zich zóó licht, dat het hier bijna aan opportuniteit
doet denken, of er bestaat een visueele, enz.
onkunde in zijn kritiek, die 't hem gemakkelijk
maakt in een tegengestelde richting te gaan en
dat ook deed op een allerbelangrijkst moment !
Ook de la Faille is voor mij gehavend terug
gekomen uit Berlijn.
Misschien heeft ook hij gedaan zoo als de anderen
moeten doen, die uit Berlijn weer naar -Holland
moesten komen en dat is: in zichzelf wat schuw,
zich uiterlijk onbezorgd gebaren: apodiktisch doen.
maar weten: de uittocht uit Berlijn is de uittocht
der gehavenden.
A. PLASSCIIAERT.