Historisch Archief 1877-1940
No. 2865
De Groene Amsterdammer van 30 April 1932
Eeredocters
door Frans Coenen
a , *
l'
>
W
Wij lazen, dat de Amsterdamsche Academie ter
gelegenheid van haai* jubelfeest vele verdienste
lijke menschen in den adelstand der doctorale
waardigheid heeft verheven. Het eere-doctoraat
is een eerwaardig en goed instituut, vertolkende
zoowel de gevoelens van milde feestelijkheid, die
'een ander ook wat gunt; als de hoffelijkheid en
waardeering waarmede de Academische Senaat ook
den wetenscbappelijken arbeid van geleerde bui
tenstaanders beschouwt, zeggende, als 't waie:
ook gij zijt een der onzen. Bovendien is het een
min kostbaar eerbetoon, hetgeen in deze benarde
tijden ook niet te verwaarloozen is. En, waar de
eer meest buitenlanders treft een treffende eer
komt deze internationale eerbetooning onmis
kenbaar de verbroedering der volken ten goede.
Er is, dunkt ons, maar n schaduwzijde aan
deze zonnige hulde en die is als bij vele aardsche
zaken dat men haar niet moet overdrijven.
Gelijk onze lintjesregen" van den 31en Augustus
steeds een ietwat belachelijken kant vertoont van
wege de overdadigheid der eerbewijzen, zoo, en
nog sterker, verminderen de rele doctorshoeden
grootelijks de waarde van den enkelen. Men moet
bedenken, het gaat hier ongeveer als bij de valsche
Van Goghs. Dat zijn over 't geheel blijkbaar heel
onbeduidende schilderijen, maar de naam verleent
hun leelijkheid een glans, waardoor de burgerman
zich verblinden laat. Neem de naam weg en wat
blijft is onnoozele ververij. Hun waarde is de zeld
zaamheid, die deze haar verleent. Natuurlijk gaat
de vergelijking ten opzichte der eeredoctoraten
niet gaaf op. Er zijn er inderdaad, welke, met een
mooi woord, intrinsieke waarde bezitten, n.l. de
eere-doctors zelven. Doch. vooral in de latere jaren,
is het ook mos geworden, gewis vaak om gegronde
en eerbiedwaardige redenen, de eere-doctorshoeden
op te zetten aan hen, die alleen aan de zeldzaam
heid van dit hoofddeksel dan zekere waardigheid
kunnen ontleenen. Een onderscheidenig dus welke
echter door de on-onderscheidende veelvuldigheid
weer wordt te niet gedaan. Wij kunnen nu eenmaal
met allen generaals zijn ! Zou de Acad. Senaat dat
eigenlijk wel bedacht hebben?
Radio Jaarboek
Het dopr den heer E. P. Weber, secretaris van
den Radio-raad samengestelde Radio Jaarboek
(Uitgave A. J. G. Strengholt, Amsterdam, prijs
? 1.90) doet ons een blik slaan in de geheimzinnige
omgeving, waar de radio-uitzendingen tot stand
komen. Vertrouwde namen, stemmen die wij dage
lijks beluisteren, zij worden in dit boek in woord
en beeld tot ons gebracht. De zoo bekende
omroepleiders en de omroepers zelve, verzorgers van
cursussen, zieken- en kinderuurtjes geven ons hun
meening omtrent hun werk. Afbeeldingen van
studio's, zenders, omroep-installaties geven een
denkbeeld van de wondere omgeving, waarvan
wij ons zooveel hebben voorgesteld, omdat wij
niet precies wisten hoe dat alles toeging daar aan
de andere zijde van de microfoon.
Op het podium, dat dit Radiowerk wil zijn,
vindt men thans al de corypheeën van heel onzen
Vaderlandsche omroep bijeen! een uniek
ver,,schijnsel, dunkt ons, en een verblijdend
verschijnsel!" zoo eindigt de uitgever in een kort
slotwoord. Hij heeft daarmee het boek dat voor
ons ligt op rake wijze getypeerd.
Inderdaad zijn nagenoeg alle strijdvragen en
alle gewichtige punten in dit boek besproken,
veelal van twee kanten als daartoe aanleiding
bestond.
Belangwekkend zijn de betoogen van de heeren
Enserink en de Gaay Fortman over de
radiowetgeving, waaraan naar hun meening nogal wat
fouten kleven.
Wijlen dr. J. Th. de Visser, voorzitter 'van den
Radioraad schreef een inleidend artikel, getiteld:
De radio in dienst der volksontwikkeling," waarin
hij de radio een der machtigste cultureele opvoe
dingsmiddelen van onzen tijd noemt en de voor
name plaats schetst welke de radio in ons leven
is gaan innemen.
Minister Reymer uit den wensch dat ten slotte
Aankomst der Lenteboden
Teekening door B. van Vlijmen
hier te lande zal worden verkregen een organisatie,
gebaseerd op samenwerking, een wensch, die naar
onze meening wel zeer moeilijk verwezenlijkt kan
worden.
Voor velen zal het interessant zijn eens te lezen
hoe de radio-raad, de programma-commissie en
de omroep-contröle-commissie werken en hoe de
controleurs van den radio-omroep hun arbeid
verrichten.
De omroepvereenigingen zetten, elk door een
hunner vooraanstaande, leidende personen uit hun
midden, het bestaansrecht hunner organisatie uit
een of vertellen van het omroepbedrijf.
Dan volgen in bonte rij, op zeer aantrekkelijke
wijze geïllustreerd, een reeks van korte artikelen
van de zeer velen die met de radio in verbinding
staan, geregeld spreekbeurten vervullen of de
muzikale uitzendingen verzorgen. Het zal voor
vele lezeressen en lezers een verrassing zijn nu
eens het portret te zien van hem of haar, dien
men steeds met zooveel belangstelling dagelijks
aanhoort. Het is dan ook een uitstekende gedachte
geweest van den samensteller al deze bekende
persoonlijkheden (waaronder omroepers en diri
genten een voorname plaats innemen) aan het
woord te laten en daarbij hun portret te plaatsen.
Ten slotte komen dan aan de beurt de gegevens
van de talrijke vereenigingen op liet gebied der
techniek, de kleinere organisaties, die van tijd tot
tijd voor de microfoon optreden en een aantal
buitenstaanders op het gebied van tooneel, muziek
en literatuur, die hun (meestal zeer gunstige)
opinie geven over de waarde van de radio als
middel tot ontwikkeling en ontspanning.
Het boek is goed geïllustreerd. Ook is aan de
caricatuur de noodige plaats ingeruimd, waaruit wel
blijkt hoeveel belangstelling de radio trekt.
Het is ondoenlijk alle onderwerpen te noemen
die, vooral op technisch gebied, de aandacht
vragen. Wij mogen daarom volstaan met den
raad dit goed verzorgde boek eens te lezen. Men
zal er geen berouw van hebben, als men belang
stelt in hetgeen met de radio in verband staat of
zich op de Hoogte wil stellen van de oorzaken der
moeilijkheden, welke een vrij scherpen strijd
hebben ontketend, die nog geenszins beslecht is.
Jammer dat men aan een cursusleider gelegen
heid heeft gegeven tot blufferige reclame voor
zijn lessen. Hulde aan den heer Weber voor het
initiatief voor dit Vock en voor de uitvoering
daarvan. Het kan naar ons oordeel de vergelijking
met de buitenlandsche jaarboeken goed doorstaan
en het is door den uitgever in een aantrekkelijk
kleed gestoken. H et heeft ons eenigszins verwonderd
dat de gidsen der omroepvereenigingen over het
algemeen niet wat meer ingenomenheid hebben
betoond met dit boekje, dat ook voor hun belangen
van waarde is. W. .'. .V. L.
K l,
l