De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 30 april pagina 7

30 april 1932 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2865 De Groene Amsterdammer van 30 April 1932 * I. " u t * r s Vogelzang door Dr. Jac. P. Thijsse Een Aprilmaand als deze scherpt het waar nemingsvermogen van den natuurvriend. In den regel zijn onze trekvogels zoo vriendelijk om den eersten dag den besten hun terugkeer luidkeels te proclameeren. Ook lezen wij dan in de krant, dat dan en dan de eerste nachtegaal, de eerste koekoek zijn gehoord. Dit jaar is dat anders, we zijn er op aangewezen, om ze nu alvast maar eerst te zien probeeren te krijgen, zooals dat gebruikelijk is met zwaluwen en ooievaars. Zoo hebben wij dan dit jaar tjiftjaf en fitis vier dagen eerder gezien, dan we ze hoorden zingen. Een nachtegaal scharrelde op zijn oude broedplaats rond zonder een kik te geven en in het rietland speelde een aantal bruinig gele vogeltjes stem metje in het doode riet tusschen de bloeiende waterwilgen en nu was het niet eens zoo heel makkelijk om kleine karekiet van boschrietzanger te onderscheiden. Maar lang zal dat niet duren. Zoo goed als alle lijsters en vinken zich al weken lang laten hooren, zullen ook weldra de liederen van de zomerzangers weergalmen. Ze zijn hier gekomen om te broeden en een zangvogel die broedt, moet ook zingen, al heeft dat soms dan ook nog zoo weinig om het lijf. Maar de meeste doen het met groote drift en volharding, sommige zelfs dag en nacht, zooals de nachtegaal, enkele rietzangers, de boomleeuwerik, koekoek en roodstaartje eigenlijk ook wel. Onloochenbaar staat in deze gevallen de zangdrift in verband met de voortplantingsdrift. Men heeft wel aangenomen, dat die vogels dan zingen om de wijfjes aan te lokken en te bekoren en de beste zanger zou dan het aardigst wijfje mogen kiezen, mits hij ook bij de gevechten, die in den broedtijd gebruikelijk zijn, de baas bleef. In den laatsten tijd is het vermoeden gerezen, dat het bij deze zangmanifestaties en vechtpar tijen dikwijls niet om de wijfjes gaat. Het zingen en vechten duurt voort, lang nadat ze elkaar gekregen hebben en zelfs ook nog, wanneer de jongen reeds worden gevoerd. Ook komt het voor dat mannetjes al op hun best zingen, wanneer er wijd en zijd geen wijfje valt te bespeuren. Een Engelsch onderzoeker, die met onnavolgbare vlijt zijn vogels heeft nagegaan en daarover uit voerige boeken heeft geschreven, H. Elliot Howard, heeft een heele theorie ontwikkeld, waarin hij betoogt, dat verscheidene vogels een streng begrensd broedgebied bezetten en dat hun zang dan de in-bezit-neming beteekent, een acoustiek vlagvertoon. De soortgenooten weten dan, dat NIEUWE COLLECTIE PERZISCHE TAPIJTEN KLEEDJES A F S C H A R R__ S C H l R A S ? OO.- 1.10 X 1.7O MTR. _. __ BOCHARA'S PI. f O." CA. 95 X 135 YORAGHAN TA P U T E N CA. 250 K 350 R . XNDER ZONEN Spreekzaal De spraakzame boomklever ze op dat gebied niets meer te maken hebben en, mochten zij zich er op wagen, dan volgt in negen van de tien gevallen een kloppartij. Dan kan het gebeuren, dat het wijfje haar mannetje bijstaat en dikwijls komt het tot een gevecht van paar tegen paar, niet om gunst en liefde of uit jalouzie, maar om uitbreiding of verdediging van grond bezit. Door te letten op de plaatsen waar de vogels geregeld zingen en vechten kan men met vrij groote nauwkeurigheid in een streek de grenzen der territoriums vaststellen. Howard noemt zijn boek : Territory in Bird l jife. Nu is hiermee nog lang niet het laatste woord over vogelzang geaegd. Lang niet iedeie vogel soort houdt er ..territories" op na terwijl ze toch onvervaard zingen, b.v. de spreeuwen. Die neste len soms bij vijftigtallen onder de dakpannen, leggen elkaar geen strootje in den weg en zitten fideel gezamenlijk te zingen op den nok, zoeken ook gemeenschappelijk hun voedsel in de wei landen, waar ze later allemaal hun jongen heen brengen, die dan te gelegener tijd met elkaar de wijde wereld in gaan: de voorzomertrek der jonge spreeuwen. Maar de meer eenzaam levende, hardnekkige dag-en-nacht-zangers, zooals nachtegaal en rietzangers hebben wel een heel duidelijk gebied, dat ze gedurende den broedtijd luidkeels verdedigen. Drie jaar geleden had ik in' Thijsse'w Hof twee nachtegaalparen, die elkander voortdurend n van de eikeboschjes betwistten. Daar liep hun grens door. Door Texel verspreid liggen een aantal ongelooflijk mooie elzen-berken-boschjes. Sommige zijn juist groot genoeg voor ri bosch rietzanger paar, in andere huizen er twee en daar wordt flink gevochten, maar ook meer gezongen. Het is zeer onderhoudend, om op deze dingen te letten. Het nest is als het ware de hoofdstad van het territorium. IJedjes bij het werk. De boomklever van kastje 31 meende, dat hij zijn nestopening met klei op de juiste grootte moest brengen en deed dat heel omslachtig, had dagen lang te sjouwen met bolletjes klei en deed' dat onder voortdurend gezang. Hij zong (op zijn manier) als hij de klei inzamelde, en zong weer bij het plakken. Ook hebben we boomklevers hooren zingen wanneer ze pinda's kwamen halen van de voederplank, om er een voorraad van aan te leggen in de schorsspleten van oude boomen. Een specht is, strikt genomen, geen zangvogel, maar vogelzang is ook niet tot zangvogels beperkt. Welnu, er was een bonte specht die had zin in dennezaadjes. Hij ging dennekegels plukken in een grove den, sjouwde ze dan naar een ouden populier, zette ze vast in een schorsspleet, om dan de zaden er uit te hamer,en; Dit heele bedrijf ging met groote fikschheid en terwijl hij zijn dennekegels uitzocht, zong hij voortdurend het schoone spechtenlied van ,,tje-doek, tje-doek". De spreeuwen zijn echte vroolijkheids-zangers. Weliswaar zijn ze gedurende den broedtijd dubbel luidruchtig, maar ook daarbuiten zingen ze dat het een lust is en dan liefst gezamenlijk. Wanneer we in den zomer door de duinen wandelen, hooren we dikwijls hun druk gezwatel, ^onde' «at er een enkel i vogjl te zien is< en eerst bij nader onderzoek krijgen we ze te zien onder de dairidoorns, waar ze, een paar honderd tegelijk oopeu rond te pikken in het zand aldoor zingen-J; Zingend komen 's avonds de kleine troep j es liimlHoIi fabrikant voor het moedige Ik breng' u gaarne hulde woord geschreven in het hoofdartikel van de Groene Amsterdammer van 16 April. Er gaat thans een golf van enthousiasme door het land voor het product van eigen bodem, een verschijnsel dat zich overigens in alle landen vertoont. Een enthusiame, dat op zeer verdedigbare grond slagen berust en waarbij economische problemen als werkloosheid en tariefmuren een rol schijnen te spelen. Het lijkt mij volkomen juist, dat u deze zijde van het vraagstuk onbesproken hebt gelaten en dat door u gewezen werd op de meer praktische zijde van het vraagstuk: waarom staat het Nederlandsch product dikwijls ten achter bij het buitenland? Het is een spannende vraag, want de grondstoffen zijn voor binnen en buiten land dezelfde. U wijst op kaas en appelen, artikelen door ons voortreffelijk geproduceerd maar, die door den aard der verpakking een gebrekkige sorteering op de wereldmarkt niet de plaats innemen, die hun toekomt. Doch u wijst niet op het feit, dat verpakking en sorteering van vele Nederlandsche artikelen zoo onvoldoende, dermate onbevre digend zijn, dat Nederlanders, ondanks alle pro paganda, aan liet buitenland de voorkeur geven. Vergelijk onze jams. gemaakt uit het voortreffelijk fruit der J-ietuwe, met de Engelsche producten, let op de keurige Engelsche glasflaeons, de inge nieuze sluiting, liet voortreffelijke fabricaat en de fijne sovteering en ieder objectief beoordeelaar zal aan het vreemde artikel de voorkeur geven. Waarom wolden onze heerlijke Hollandsche groenten in blikken verpakt, waardoor ze na verloop van tijd die ellendige bliksmaak krijgen, waarom vinden wij in zeepen niet de formaten en de kwaliteiten, de kloeke, stevige stuks, die het buitenland op de markt brengt? Onze shavingsticks, on/e toiletartikelen, waarom worden ze niet even praktisch verpakt als die uit den vreemde? Herhaaldelijk werd op deze lacune gewezen, maar het Nederlandsch i'abi ikaat schijnt voor alle raadgeving ontoegankelijk, sterker: op chau vinisme, zelfingenomenheid of conservatisme schijnt elke verbetering te stranden. Rn zoo moeten wij kiezen tusscheii het Hollandsche potje jam met de onmogelijke schier onwrikbare schroefsluiting en het Kngelsehe, waarvan wij met een dessertmesje het deksel opwippen. W. BERDENIS VAN BERLEKOM aan op de verzamelplaatsen, vanwaar ze latei' in grooter bonden ook al weer zingend naar de groote slaapplaats trekken en daar zingen ze weer tot diep in den nacht, ja bij stukjes en beetjes den heelen nacht door. Wat dit zingen nu allemaal te beduiden heeft? We kunnen er van ons menschelijk standpunt allerlei gissingen naar wagen en spreken van gezelligheidszin, welbehagen, overvloed van levenskracht, schalkschheid en wat dies meer zij. Die schalkschheid krijgt bijzonder veel kans wanneer we hooren, dat die spreeuwen met groote virtuositeit allerlei vogelgeluiden nabootsen, ook wel andere, maar hier bij ons bij voorkeur toch wulp, kievit en1 wielewaal. Soms is een heele troep daarmee bezig] en dan lijkt het soms alsof zo een wedstrijd hou den en den kameraad toejuichen die eens bij-5 zonder goed een wulp kan nabouwen. Hier speelt! onze menschelijke opvatting ons weer parten, maar: het is toch haast onmogelijk om je los te maken: van het idee,-dat die dieren zich daar nu echt vermaken. De Vlaamsche gaaien doen dat ook' en misschien nog knapper dan de spreeuwen. Ik heb het wel bijgewoond, dat een Vlaamsche gaai een eekhoorn nadeed en dat de eekhoorn zelf er op afkwam. Of die gaai zich amuseerde !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl