Historisch Archief 1877-1940
Na. 0865
De Groene Amsterdammer van 30 April 1932
t
s
;.* ."
ft-,
t».,il '
Het RuusbroeC'jaar
door Albert Heltnan
Zeker ook tengevolge van de
overgroote aandacht die men in ons land
evenals elders aan het
Goethe-eeuwfeest heeft besteed en nog steeds blijft
besteden, is eenandere literaire her
denking vooral hier in het Noorden
een weinig in de verdrukking geraakt.
In Maart is het Goethé-jaar begon
nen, maar reeds in December begon
het Buusbroec-jaar, en dit jubileum
van zijn. SSOsten sterfdag verdient in
het bizonder gevierd te worden, omdat
Buusbroec onze eerste proza-schrijver
van Europeesche beteekenis geweest
is; in zekeren zin zelfs de vader van
het volksche, losse, didactische proza
in Nederland.
In Belgiëheeft men hem bij deze
gelegenheid op allerlei wijzen geëerd,
Benige geleerde geestelijken hebben
een lijvig gedenkboek samengesteld,
met artikelen gewijd aan zijn leven en
werken 1), er is aanvang gemaakt met
een waardige tekstuitgave van zijn
volledige werken naar het Standaard
handschrift van Groenendaal, waar
van kortgeleden al het eerste deel
verscheen, en men heeft zelfs beloofd
binnen afzienbaren tijd te zullen ko
men tot een definitieve critische uit
gaaf van den completen Buusbroec.
Dat is alles zeer belangrijk en zeer
veel. En toch, meen ik, is deze
Buusbroec-herdenking nog veel tekort ge
komen. Want wat het voornaamste
resultaat had moeten zijn va.n deze
herdenking: Buusbroec opnieuw te
brengen onder de massa, hem op
nieuw te doen lezen door den beschaaf
den, letterlievenden Nederlander, dat
heeft men wellicht beoogd, wellicht
ook niet; maar zeker niet bereikt.
Toch blijkt uit alles in het werk
van dezen Meester dat hij niet in de
eerste plaats heeft geschreven voor
geleerden of subtiele theologen, niet
in de eerste plaats voor geestelijken
die zich uitteraard het meest voelen
aangetrokken door de stof welke hij
behandelt, maar voor de gewone een
voudige menschen van zijn tijd, die
zochten naar een betere levensvorm,
onder de bekoring van zachte maar
doordringende woorden verlangden
naar bemoediging, ontroering, verhef
fing des harten. Voor zulken heeft
Buusbroec geschreven, door zulken
moet hij nog steeds gelezen worden.
Dat vandaag zijn werk van alle
kanten in eon sfeer van dogmatische
theologie getrokken wordt, is begrij
pelijk. Waarschijnlijk zou hij-zelf zich
daar niet tegen verzet hebben, en het
valt buiten mijn competentie op de
beteekenis hiervan nader in te gaan.
Maar wel doet het betreuren dat de
meeste fervente bewonderaars die hij
telt, het voldoende geacht hebben
hem in die theologische sfeer hoog te
verheffen, dat zij vergeten hebben hem
ook buiten de nauwe kerkelijke kring
te populariseeren.
Een der grootste Buusbroec-kenners,
en een der verdienstelijkste mannen
op dit gebied, dr. J. van Mierlo, is
zelfs zoo ver gegaan, om in een
bijdrage uit het gedenkboek over
Buusbroec als prozaschrijver", te
betoogen, dat Buusbroec een onvol
prezen mysticus is, maar als proza
schrijver niet zoo heel veel te
beteekenen heeft.
De verdienste van Buusbroec schuilt
juist in enkele van zijn vermeende
zwakheden, eri het is mij een vreugde
hem juist daarin te kunnen bewonde
ren. Wanneer hij verzen schrijft, dan
Ruusbroec en zijn afschrijver in het Soniënbosch
-tx
o- -t j.
Prioris Monafterij Vallis-viridis,&: reformatae C
jationis Windefimenfis Canonic.ReguI. Aiïdori
:uratoreGeneraliCanonicorum Regularium Congrega
Lateranenfis in omni humilitatc Sc reuereatia exhibita.j
BEATVS HOMO, OVEM TV ERVDIERIS DOMINO.
A N T V E R P I JE,
OFFICINA PLANTINIAN
-.TY./-V
Ruusbroec de mysticus en schouwer
ze naar niets, omdat hij de
geborejn prozaschrijver is, de man die
zich tot rijmende volzinnen forceert,
masr nooit in staat is een echt vers
te selirijven; de auteur die echter voor
niemand onderdoet, wanneer het er
op aankomt een gedachte honderd
voudig te omschrijven en te benade
ren met tientallen van woorden, om
dat geen enkele idee haar equivalent
in een enkel woord, geen enkele
gedachlfce met n sententie te
formuleeren is. Hij is een meester in heldere,
volkomen duidelijke omschrijvingen,
de geboren essayist die zich goed re
kenschap geeft van het te volgen
systeem, en die ook wel van het
zelfvoorgeschreven schema durft afwijken
wanneer zijn gedachte hem verder
meesleept en dwingt haar te volgen.
Er ligt een verkeerd gevoelsaccent
in die algemeene betiteling: Buus
broec de didacticus". Op haast iedere
bladzijde van hem vindt men immers
een periode die boven de andere
uitzwelt door de aansluipende lyriek.
Men moet weten hoeveel beheersching
ertoe noodig is, om terwille van de
heldere, rustige uiteenzetting telkens
het gevoel en de eigen ontroering terug
te dringen. Voor den dichter is de roes
en de verrukking het verdienstelijke;
voor den prozaïst juist de
zelfbeheersching en het koele" overleg.
Verwischt zijn bij Ruusbroec de
grenzen tusschen creatief en didactisch
proza. Hij kan niet zeggen wat hij
onderrichten wil, zonder te spreken
over eigen ervaringen, eigen aanschou
wing. En dan moet hij putten uit dat
gene wat wij met een al te mondain
woord zijn kunstenaarschap" noe
men. Zeer juist heeft dr. Stracke vast
gesteld: Mystiek voedt zich (indien
zij tot haar menschelijkste en
volmaakste ontwikkeling wil gedijen) uit
een broederlijke saamhoorigheid, uit
een nooit ontgoocheld vertrouwen,
uit een steeds omvattender liefde met,
en óp, en voor de schepping". Hetgeen
beteekent dat Ruusbroec zich telkens
tot die schepping wenden moest, haar
honderdvoudige vormen in zachte,
welgekozen woorden wilde weergeven,
niets van dat leven miskennen, het
in de eerste plaats zien als schoonheid,
een op de hoogste schoonheid gerichte
doelmatigheid.
Hij had bij heel zijn teruggetrokken
en schouwend leven de veelzijdige in
stelling tegenover de dingen, die ken
merkend is voor den prozaschrijver:
rustig indeelen en systematiseeren en
van ontroering het schreien nabijzijn;
kinderlijk verwonderd wezen, en fel,
zonder schroom hekelen wat hem
tegenstaat; zijn verrukkingen hon
derdvoudig herstamelen, en zijn ar
moede en geestelijke dorheid met
enkele tusschengeschoven woorden
uit-klagen. Hij is nooit individualist,
maar hij is altijd mensch, in den
hoogsten zin.
Neen, wie zouden wij, zoo vroeg
in den aanvang van onze letterkunde,
beter kunnen eeren om zijn bewegelijk,
volksch-eenvoudig proza, dat niet
temin altijd bezonnen, gewrocht proza
is, en nooit volkstaal. Proza dat bij
alle didactiek ook een zoo door geest
en zinnen waarneembare schoonheid
geeft als die, welke treft in deze
enkele zin over de aplompe, de water
lelie: si hout hare altoes boven den
watere. ende heeft iiij groene bladere
tusschen hare ende dat water, ende
si es ghestadecht in den gronde, ende
es boven ontploken der sonnen".
Van het moderne verzakelijkte, in
de eerste plaats op helderheid en
zuiverheid van uitdrukkiug bedachte
proza, is Buusbroec in ons land nog
altijd de oudvader, en ik geloof niet
dat het gemakkelijk zal vallen hem
deze eer te ontzeggen, of hem in dit
opzicht te overschatten.
1) Jan van Ruusbroec, Leven en
werken. Onder redactie van het
Ruusbroec-yenootschap, Antwerpen.
Viti/ave Het Kompas. Mechelen De
Spieijhel. Amsterdam.
fc'
' *